Een merkwaardige klok. aan een zijlijn, waarop geen sneltreinen loo- pen. De rit naar Dobbin gaat eerst door bet weinig beteekenende Krakow. Doch al spoe dig ligt het Mecklenburgsche landschap voor ons. Wij worden getroffen door de buitengewone met, die alom heersoht. Dat is geen wonder; wij rijn hier in een ge bied van grootgrondbezitters. Deze laten als regel de opgozetenen bij elkander, in het zoogenaamde dorp, wonen. Langs dan weg staande of over het. veld verspreid lig gcnde huizen zijn hooge uitsonderingen; fabriekspijpen ziet men alleen dódr, waar de eigen producten tot suiker, spiritus en meel of de leemlagen tot steenen worden omgewerkt. En hieraan denkt men noch op Dobbin, noch op de omliggende uitgestrek te landgoederen, die aan de van Krakcw afgekeerde zijde bijna uitsluitend uit oos- sohen bestaan. Doch zoover zijn we nog niet; voorloopig blijven we nog nan deze zijde van het land huis. Het heuvelachtig© terrein, dat zich tu«- sohen Krakow en Dobbin uitstrekt, wordt onderbroken door een uitgestrekt meer, de Krakower Sec. Dit meer vormt de grens van d.' bezitting van onzen Prins. Daaraan behoeft men geen oogenblik te twijfelen. Onder den vorigon eigenaar werd een «lam door dit water gelegd en de leunin gen van do brug, die over den doorlaat ge slagen is, dragen thans onze nationale kleu ren. We zijn dus op het grondgebied van Prins Hendrik aangekomen. Langs de oevers van de Krakower See wisselen ak- kors, uitgestrekte weilanden en boechper- oeclen elkander op bevallige wijze af. Het heuvelachtige terrein, met fraaie boom groepen bezaaid, biedt steeds nieuwe kijk jes. De eilanden, ten deole met hoog op gaand hout beplant, breken het eentonige van het uitgestrekte meer. We bevinden ons thans op het gedeelte, waar het klein- en waterwild zich thuisge- voelt. In i n tijd van achttien maand vi werden op het jachtterrein van den Pnna $10 haren, 220 fazanten, 300 patrijzen, 280 wilde eenden en 1600 konijnen neergelegd. Tegen het laatste gedierte voert de hout vester Strothmann een verwoeden strijd. Het is hem te talrijk en de schade, die het aanricht, is enorm groot, vooral aan de vel den en aan de weilanden, niet de slechtste gedeelten van het vorstelijk bezit. Nog vóór wij het woonhuis bereikt heb ben, zien wij op het open terrein enkele reeën. Dcae voelen zich overal thuis, hou den zich in den zomer gewoonlijk tussch m de velden op, om zich met den winterdag in de boschrijke gedeelten terug te trekken. Zo zijn gewoonlijk weinig schuw en rich ten veel minder schade aan dan gemeend wordt Aan deze wildsoort is Dobbin met zeer rijk. In dezelfde vermelde periode van achttien maanden werden er slechts 4 reeën geschoten. Vooralsnog worden ze gespaard, opdat ze in aantal mogen toenemen, wat inderdaad het geval blijkt te zijn. Onmiddellijk achter Dobbin, aansluitende bij het park, beginnen de boeschen, die zich tot in het oneindige verliezen. Reeds vóór eeuwen was dit landgoed bosohnjk. Daar van vindt men in de geschiedenis van Dob bin, in opdracht van den Prins door graaf von Oeynhausen saamgestold, op tal van plaatsen vermelding. Toen in het begin der achttiende eeuw de eigenaar, Jiirgen Ernst von Barold, niet meer wist op welke wijze zijn schul den te dekken, vas een deel van het over vloedige hout, dat op zijn bezitting groei de, hot laatste redmiddel. Zonder toestemming van den Hertog mochten in die dagen echter geen boeschen geveld worden; daaraan is het ten deele toe te schrijven, dat Mecklenburg ook thans nog zoo boschrijk ie. Op de aanvrage van den jongen bezitter ron Barold, werd dan ook de opperjager meester von Löw naar Dobbin geronden om daar een* poolshoogte te nemen. Uit het verslag, door dezen dignitaris in het. jaar 1701 opgesteld, blijkt, dat, of schoon het landgoed en d© behuizingen in hoogst trenrigen toestand verkeerden, de Het drijfwerk best-abt uit een aantal sta len kogels, die in vakjes aan den rechter kant van dc wijzerplaat zitten, waar zij door hun zwaarte de klok aan den gang bosschen zijn bewondering wekten. De op perjagermeester rapporteerde, dat op geen enkel adellijk goed het hout zoo overvloe dig cn in zoo uitstekenden toestand was als op Dobbin. Jiirgen Ernst von Barold kreeg op grond van deze mededeeling den 14den October 1701 do vergunning van rijn Hertog ora 1500 eiken te laten vellen. De rijkdom aan hout was weder oorzaak, dat omstreeks dienzelfden tijd glasblaze rijen op het goed werden opgericht. In den loop der tijden verdween deze industrie echter weder van het landgoed. Dat reeds in die dagen de jacht op Dob bin een groote rol speelde, blijkt uit het contract, dat von Barold met den pachter der glasblazerijen en omliggende percee- len afsloot. Hierin beloofde Jürgen Ernst den pachter een boutje van elk hert, ree of wild varken, op zijn terrein geschoten, alsmede 6 hanen per jaar. En sedert dien bleef Dobbin als wildrijke bezitting steeds hoog aangeschreven. Wel is er geen spoor meer te bekennen van de vele wolven, die den glasblazers tot ernstige klachten aan leiding gaven, doch ook thans zijn de bos schen nog rijk aan herten, reeën, wilde zwijnen en ook aan allerlei schadelijk wild, dat bij ons nog maar zelden voorkomt. Zoo werden in de voormelde periode van acht tien maanden, onder meer, 11 vossen, 63 wilde katten en 125 wezels geschoten. Het ie de taak van den houtvester, tevens jachtopziener, om zooveel mogelijk onder dit schadelijk gedierte opruiming te hou den; zelfs de kraaien worden daarbij niet gespaard. Van deze krassende eierdieven werden er in één jachtperiode meer dan 400 gedood. Vooral in de laatste vijf en twintig ja ren hebben de bezitters van Dobbin zich veel moeite gegeven den wildstand te ver- hoogen en te verbeteren. Het gedeelte vod de bezitting, waarbinnen zich de herten en de wilde varkens kunnen bewegen, is naar de zijde van de weilanden en de bebouwde velden afgerasterd. Naar de van het land huis en het dorp afgekeerde rijde aluiten de terreinen van den Prins rich eohter aan hij enorme bosch-oomplexen, behoorende tot. Serrahn en Gross-Baehelin, beide in het bezit der dochters, stammende uit het huwelijk van wijlen Prins Albert van Sak- houden. Beneden vallen de kogeltjes in een soort baggermolentje, dat de kogels weer, naar boven brengt, en deze boginnen dien loop opnieuw. 8en-Altenburg en wijlen Prinses Marie van Pruisen (eerder weduwe van onzen Prins Hen«irik), tot het riddergoed Glave, tot de domeinen Linstow en Kieth en eindelijk tot die van het klooster Malchow. Naar al die richtingen heeft het wild vrij baan. Er is hier dus geen 6prake van dieren, die binnen een klein bestek woi len saamgehouden om bij vorstelijke jachten langs de vaste standplaatsen der schutters te worden gedreven, die dan slechts hun geweer behoeven af te trekken om het een of ander hert te treffen. Neen, op Dobbin moet men het wild, dat daar zeer schuw is, gaan opzoeken. Om dit nu niet al te moeilijk te maken en te zorgen, dat het wild niet steeds uitwijkt j vreemd terrein, is het voor den jager natuurlijk zaak het een verblijf op enkele gedeelten van het uren ver zich uitstrek-' kende terrein aantrekkelijk te maken. Dit kan geschieden door het aanleggen van weilanden en van strooken bebouwden grond (aardappelen, groen voer, enz.) te midden der bosschen, liefst niet te ver van water, en tevens door te zorgen voor dicht onderhout. Vooral'sedert Z. K. H. de Prins bezitter van Dobbin is, heeft men de volle aan dacht aan deze middelen gewijd en dit hoofdzakelijk des Prinsen hofmaarschalk von BiilowStolle, die sedert twee jaren geregeld op Dobbin woont en groote zorg heeft voor het jachtterrein. Hieraan is het zeker wel toe te schrijven, dat men op Dobbin bijna iederen avond groote kudden herten en reeën uit de Ixwchranden kaD zien treden en men tegenwoordig bij her haling talrijke troepen wilde varkens ziet wegrennen of de wegen kruisen. Is de winter erg bar, dan worden be paalde voederplaatsen ingericht. Doch des ondanks blijft het wild op Dobbin zeer schuw en kan alleen een zeer geoefend schutter buit mede naar huis brengen. Bij vorstelijke jachten elders rijn de toe standen wel eens heel anders. Bij het opsommen der aan Dobbin gren zende goederen werd ook het klooster MaJ- chow genoemd. Ofschoon dit rijn naam behouden heeft is het reeds lang niet meer in katholieke han den. Toen de Mecklenburgsche landen zich bij de Reformatie aansloten, werden de kloostergoederen verbeurd verklaard. Ze bleven echter intact, veranderden slechte van bestemming. Sedert eeuwen dienen ze tot onderkomen en tot ondersteuning van ongehuwde dochters der Mecklenburgsche edelen. De Mecklenburgsche adellijke oude vrij sters hebben de beschikking over bijna 50,000 H.A. van den Meoklenburgschen bo dem, want van de drie kloosters, uit wel ker middelen zij onderhouden worden, be zit Dobbertin pLm. 28,000 H.A., Ribnitz meer dan 4000 H.A. en het aan Dobbin grenzende Malchow ongeveer 20,000 H.A. ann landerijen on bosschen. Japansche dieven. De Japansohe dieven, die zoo Langen tijd, ónder de bescherming van een merkwaar dige „entente oordiale" met de politie-over. heden, onbezorgd hun winstaanbrengend vak konden uitoefenen, gaan moeilijke tijden te gemoet. Da klachten over de nonchalance, waarmee de overheid de dieven vervolgt, zijn zóó in aantal toegenomen, dat onlangs hij een nieuw, groot schandaal de Mikado een nieuwen politiechef benoemd heeft, die met groote energie de koe bij de horens i vatte en het beroemde hoofd der Tokioscho dieven, Gingi den kleermaker, liet pakken en zijn hoofdkwartier door de politie liet bezetten. In een der laatste nummers van de '„Revue" komt een schildering voor van de koenheid en handigheid der Japansche mis dadigers, van de geweldige, goed gediscipli neerde organisaties, die zij gevormd hebben, en van den ontwikkelingsgang van den Ja- pansohen dief, die zich van kindsbeen af l'volgens alle regelen der kunst op zijn vak voorbereidt en door ervaren leermeesters langzamerhand tot een meester in het vak gevormd wordt. Iedereen in Tokio kende Gingi den kleer maker, den leider van de grootste die ven - 'organisatie van Japan, het hoofd van het gilde, die zijn ondergeschikten streng in bedwang hield en onbeperkt hocrschte over leven en dood zijner onderdanen. Alle groote eteden van Japan waren in districten in gedeeld en ieder lid van de duizenden tel lende bende had zijn eigen, 6treng af ge- paalden werkkring. De politie kende deze organisatie heel nauwkeurig, maar slechts een enkele maal, in gewichtige gevallen, maakte zij van haar kennis gebruik, om nu en dan, ter geruststelling van het publiek, eon onbeduidend lid gevangen te nemen. Aan Gingi had men zich tot nog toe nooit gewaagd. Hij huisde in zijn hoofd kwartier, waar al zijn onderdanen hem ge trouwelijk hun buit afleverden, waar da helers kwamen en kochten, en waan vóór 'alles met een voorbeeldig paedagogische zorgvuldigheid de nakomelingschap voor het fraaie vak: werd voorbereid. Reeds in de prilste jeugd begint deze opvoeding, deze oefening der handen, die de jonge mannen later tot zeer behendige Idieven maakt. Maar, behalve de kinderen van de misdadigers, worden in de dieven- echolen ook nog tienjarige knaapjes opge nomen, die bewijzen van groot talent heb ben gegeven. In „Oyabun," het hoofdkwar tier van Gingi, worden deze kweekelingen der misdaad iederen dag geoefend in sakken- rollen, inbreken, 't voeren van wapenen; turn- ctn athletische oefeningen tot harding der spieren worden aangewend, ja, soms pelfs worden martelingen systematisch toe gepast, om den recruten te loeren pijnen 'te verdragen en hun energie en weerstands vermogen te stalen. Als ze dan hun eerste examen hebben afgelegd, moeten ze bij een groot volksfeest of in een elegant gezelschap hun eerste proef afleggen. Vervult de leerling zijn opdracht, dan krijgt hij meer loon en wordt met onder scheiding behandeldmislukt het, laat de nieuweling zich pakken, dan laat men hem aan zijn lot over, hij wordt niet meer ge tekend onder de waardevolle elementen. Op 'deze manier krijgt men een groot aantal Ibeproefde en handige dieven. Merkwaardig -S* hot, .dat geen enkele van deze mannen op de gedaohte komt voor eigen rekening te werken, zij zoeken nooit eigen voordeel en leveren zelfs don kleinsten buit trouw aan hun chef af. Na korten tijd krijgt iedere dief een eigen werkkring, waarin hij dan natuurlijk spe cialiteit wordt. Zoo werkt de eene slechts op straat, de andere in het theater, een derde in de winkels, een vierde in treinen, een volgende op 6chopen. Het handigst zijn de 8poorwegdieven. In Tokio deed rich kort geleden een geval voor, waarin de beroeps trots en de eerzucht van doze meesterlijke dieven prachtig uitkomt. In den Tokio-snel- trein in een tweede klasse spraken de rei zigers over zakkenrollers en hun listen en lagen. Een bekend Tokiosch advocaat pochte, dat hjj nog nooit op zijn reizen was bestolen. „Men wordt alleen bestolen, wanneer men het zolf wil. De bestolene is steads een, die niet opgelet heeft, en zich door eigen schuld uitplunderen laat. Wanneer het hem in den trein gebeurt, dan is dat zijn ver diende loon." .Men praat verder; de trein houdt stil. De advocaat stapt uit en de sneltrein gaat verder. Daar hoort men van het perron nog de kreet: „Mijn handtaschje! Een brieven- tasoh vol banknoten is daarin!" Het slaohtoffer was niemand anders dan de advocaat. Alle klagen hielp niets 1 De dief was niet te vinden. Toen hij het vol gende station de trein doorzocht werd, bleof alle moeite vruchteloos. Wanhopig gaat de advooaat naar huis. De bediende ontvangt hem met de woorden: „Een heer heeft uw handtaschje gebracht." De tasch was onge schonden, de banknoten voltallig in de bric- ventasch. Maar daarbij lag een briefje: „Wij wilden u een les geven. Praat niet over de dieven. Gij verstaat er niets van; wees lie ver een volgende maal verstandiger, voor zichtiger en oplettender. Een grootmoedige zakkenroller." Onhebbelijkheden. De aandacht zij gevestigd op eënigfc on hebbelijkheden, waaraan de mensch zich pleegt, over te geven tot schade voor zich zelf en hinder voor zijn omgeving. Heit nagelbijten, aftrekken van stukj-se huid van de vingertoppen tot bloedens toe, gezich ten trekken, enz. behoor en daartoe; ook d© zonderling© gebaren en verrichtingen, die met andere voorwerpen buiten het eigen lichaam worden uitgevoerd. Daar is bijv. de eigenaardige gewoonte van sommige lie den, om sprekend met iemand een knoop van diens jas aan te pakken en daar zoolang aan te draaien en aan te trekken als het gesprek duurt. Volgens een verhaal zou een H.-Burgerschool een directeur ge. had hebben, die deze gewoonte zóó sterk had, dat, als hij eindelijk een knoop van een jas getrokken had, hij onmiddellijk den volgenden knoop begon te bewerken tot on gerief van zijn leerlingen, die een groot aantal slachtoffers vormden. Onaangenaam is de gewoonte van enkele mensohen, die hun gesprek kracht trachten hij te zetten door hem, met wien zij spre ken, nu en dan een duw op den arm of tegen de borst te geven. Dit is feitelijk een groote onhebbelijkheid, voorals als deze go woon te tegenover dames wordt uitgevoerd. Wie kent niet menschen, die steeds een voorwerp in de hand draaien als ze spra ken, voortdurend, met over elkaar geslagen knieën, een been laten schommelen, met de vingers een roffel op de tafel slaan? Het zijn alle slechts kleine bewegingen, die de omgeving eohter ontzettend kunnen hinde ren en den indruk maken van onwèlopge- voedheid. Terecht; want wie als kind door zijn ouders op dergelijke dingen gewezen, is, begaat als man tenzij bij uitzonde ring dergelijke fouten niet. Het komt immers niet te pas ons gezelschap zenuw achtig te maken, ook al is dit onze be doeling niet. Men oordcel© eohter ook hier met zacht heid. Wellicht hebben wijzelf ook derge lijke eigenaardigheden. Voor cenige maanden had iemand het. ge noegen aan te zitten bij een feestmaal en daar een toost uit te brengen. Bij het des sert werd hij aangesproken door een jurist uit het noorden van ons land. „Verklaar mij dat eens, vroeg hij sedert 50 jaar ben ik advocaat en steeds als ik pleit sta ik stil, en spreek of lees. Komt er echter een lid der Amsterdamsche balie bij ons pleiten, dan staan ze nooit stil, maar loo- pen voortdurend heen en weer, zoodat men er haast draaierig van wordt. En nu viel het mij op, dat jij, toen je zoo straks het woord voerde, niet op je plaats bleef staan, maar nu eens dne plaatsen ter linker-, dan' weer drie plaatsen ter rechterzijde stondfc. Het schijnt een Amsterdamsche gewoonte te zijn. Waarom doen jelui dat?" Hij was met het antwoord niet verlegen, want hij maakte de bewegingen, die den eerwaardigen man tot zijn leedwezen ge hinderd. schenen te hebben, niet onbewust. Als hij stilstaat, kan hij niet denken. Al* hij zijn toost voorbereid had of uit het hoofd had geleerd, dan had hij wel kunnen blijven stilstaan; maar nu dit niet het ge val wa6, bevorderde hij zijn godachtengang door beweging zijner onderste ledematem Het eigenaardige was echter, dat hierdoor zijn aandacht gevestigd was op zijn ge woonte, om in gesprek met een zijner kennissen zoo nu en dan eens op te springen en de kamer op en neer te loopen, hetgeen ongetwijfeld wel eens den onjuisten indruk gemaakt moet hebben, dat hij een eind aan het gesprek wilde maken. Dit feit leert ons, dat wij onbewust din gen kunnen doen, waarmede wij onze vrien den en kennissen in gezelschap hinderen* maar ook dat het verrichten dier kleine onhebbelijkheden zeer nauw in verband kan staan met onzen gedachten gang. Een wie- kundige heeft herhaaldelijk waargenomen, dat hij de oplossing van eenig vraagstuk kan vinden als hij loopt, wanneer hem dit rittend aan zijn werktafel niet gelukt. Dat onder het rooken het sproken zoo veel gemakkelijker gaat, komt dan ook niet van de niootine of andere in tabaksrook aanwezige stoffen, maar wordt verklaard door den arbeid, dien men daarbij hand, arm en gelaatsspieren doet verrichten. Hinder uw medemenschen zoo min moge lijk en erger u niet. GIST. Bij het gebruik maken van gist zal men er gewoonlijk wel niet aan denken niet alleen te doen te hebben met een grauw, vochtig, eenig8zins zuurachtig ruikende massa, maar met een levend stukje, dat uit duizenden kleine gistplantjee befjtaafc, waarvan alleen de werking met het bloote oog valt waar te nemen. Gist wordt bij het bierbrouwen gewon nen en moet altijd de karakteristieke ken merken van een wijnzuren reuk en het iet wat brokkelige, evenwel niet te weeke noch te droge voorkomen hebben. De kleine gistplantjes vermenigvuldigen zich uiterst snel, evenwel slechts onder de zelfde voorwaarden als hun hooger staande plantenbroeder8, in warmte, vochtigheid en op geachikten grond. Indien men gewoon deeg van weitemeel aan lucht en warmte blootstelt, dan zal het vanzelf beginnen te gisten, d.w.z. het zal uit de lucht gist- zaadjes opnemen, die zich met de hun eigen snelheid zullen voortplanten. Het deeg heeft nu een zuren reuk gekregen en is zuurdeeg geworden. Deze langzame gisting wacht men nu ge woonlijk, vooral in het bakkersbedrijf, niet af, maar men wekt kunstmatig door bij voeging van zuurdeeg of van gist deze wer king op. De gistzwammet.jes zetten een deel van het zetmeel in suiker om en deze daarna in wijngeest en koolzuur. Een dergelijk pro ces ontstaat ook bij het bereiden van alco hol uit aardappelen of bij het bevriezen van aardappelen. Het ontstane koolzuur tracht naar boven to komen, maar wordt door het kleffe deeg tegengehouden, zoo- dat het alleen maar blaasjes kan vovmon Nu is het geschikte oogenblik gekomen, >ni het deeg in den oven te schuiven; de hitte veroorzaakt een nog honger rijzen, da n- ontsnappen koolzuur en wijngeest en 't bak sel wordt poreus en luchtig. Laat men hel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12