Nieuwe X&aadsels. Anekdoten. en 900 man landtroepen. Maar nog geluk kiger voor de Zweden was de opstand, die uitbrak in Kopenhagen en ten gevolge waarvan Christiaan van den troon verval len werd verklaard. Toen de Deenscbe be setting in Stockholm vernam, dat de ko ning genoodzaakt was zijn hoofdstad te ontvluchten gaf zij zich over en kreeg zij verlof de stad te verlaten. Nu was Zweden van zijn vijanden be vrijd en de rijksdag, die intusschen verga- gaderde, verklaarde eenstemmig dat nie mand waardiger was de Zweedse he kroon te dragen, dan de redder van het vader land. Guataaf beloofde zijnerzijds het vader land rechtvaardig volgens de Zweedsch© wetten te regeeren. Negen jaar later werd de erfopvolging ook aan rijn kinderen ver zekerd en werd Zweden dus in een erfelijk koninkrijk veranderd. Guataaf heeft alles gedaan om Zwaden gelukkig te maken. Hij gaf betere wetten, moedigde nijverheid, kunsten en weten schappen, handel en scheepvaart aan. En na een roemrijke zeven-en-dertig-jarige re geering, stierf hij in het jaa* 1660, zeventig jaar oud. Ingezonden door „De Kapitein." i. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en ia een plaatsje in de provincie Utrecht. 1 2 is een wintervermaak. 1 2 3 4 is een rivier in Gelderland. 3 4 is een lengtemaat. 7 8 ia een versterking voor rieken. 3 7 5 is een boom. 6 8 9 is een metaal. IngaL door G. v. d. Sluis, II. 'k Kom van den bergen top En breng verwoesting aan: Zes letters heb ik maar, Nu kunt gij zoeken gaan. 1 2 vindt m'in de kast En in de tafel meest, En als een speler roept „Ik 3 4 51" is 't feest. Met 6 1 meet men u, Wat u het best beviel, En 3 4 6 1 draait Want kijk, het is een....t geroepen, en die verscheen nu aan de deur maar zag er lang niet zoo prettig uit, dat de kinderen blij waren haar te zien. „Dat is die ondeugende vrouw, fluister de Lientje Rudolf toe, en of die het nu wel goed begreep, dat weet ik eigenlijk niet, want zóó kende Lientje haar. Toen de kinderen eenige dagen geleden met hun ouders door het bosch waren gere den, hadden ze daar diezelfde vrouw ge zien, die in eens uit het kreupelhout te voor- •ahijn gekomen was, zoodat de paarden schichtig op zij gesprongen waren en de koetsier veel moeite had gehad, de vurige beesten weer tot kalmte te brengen. itu had toen meer di&rop gelet, dan nu wel op het geval zelve, zoodat die toen ook niet zoo goed op vader's woorden gelet had, toen die moeder uitlegde, dat ctie de moe der van den tuinman was, die vader niets vertrouwde want telkens verdachten tij ha&r, van strikken te leggen in zijn jacht- grond en ook reeds meermalen had hij ze daarop betrapt; en toch had vader te veel meebj met de arme menschen om den zoon uit zijn dienst te ontslaan. Lientje had echter goed toegeluisterd bij dit gesprek en al dadelijk had het gericht van de vrouw haar ook niets aangestaan. Nu trad die echter, poeslief naar hen toe en vroeg vleieüd: „Wie zijn jullie wel, liefjes, en ho© kom je zoo laat nog hier?" Lientje vleide zich dicht tegen haar broertje aan, die alles precies vertelde, zooals hei gegaan was. Ingez. door „Roea Fluweeltje." III. Mijn geheel is een groot gebouw m Arn hem en bestaat uit 14 letters. 1 2 6 is een verkorte jongensnaam. 8 5 11 3 is een lichaamsdeel. Een 10 9 3 6 is een dure en fijne visch. In een 12 5 13 loopen kippen. Met een 8 9 6 14 3 reist men door de woestijn. 6 11 4 8 ia een voedzame drank. Wie niet sterk is moet 7 4 2 6 zijm Ingez. door „Anjelier." IV. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een eiland in Nederland. De beginletter is IJ. 8 9 7 is een boom. S 4 is een lengtemaat. 1 2 is een wintervermaak. 5 6 7 8 is een deel van het hoofd. Ingezonden door „Vivia". Er wordt verhaald van iemand, die, zien de, dat den Koning een zeer groote visch werd voorgediend, terwijl hij een zeer kleine kreeg, dat viscbje in de hand nam, het toe sprak en hield vervolgens dat visch je het oor, alsof hij luisterde naar het ant woord dat de visch zou geven. De Koning verwonderde rich hierover en vroeg hem, wat dat beteekende, waarop hij ten ant woord kreeg: „Mijn vader is jaren lang ge leden verdronken in de zee waarin dit vischje gevangen is. Daarnaar vroeg ik hem. Nu antwoordt hij mij: „Ik hen te jong om daarvan af te weten, gij moet dat aan mijn grootvader vragen, die in de an dere schotel ligt." De Koning lacht© en gaf hem een f.'.nk stuk van den grooten visch. Ingez. door Nico v. d. Reyden. Baas: Hebt gij den brief naar de poet gebracht. Jongen: Ja baas, maar ik heb hem laten vallen. Baas: Wel kwajongen, waart Jongen: In de bus, baas. Hansje: Weet jij waarom de kameel zoó'n grooten bult heeft! Kareltje: Ik denk dat de kindermeid hem heeft laten vallen toen hij nog klein was. „Nu, wil ik jullie eens wat zeggen, kin deren, van avond kom jullie niet meer bij je grootouders, daar is het veel te laat voor geworden, want in plaats dat je in de rich ting daarheen bent geloopen, heb je je er hoe langer hoe meer van verwijderd. Van nacht moet je dus maar hier blijven; dan zal ik zorgen, dat je er morgen vroeg naar toe gebracht wordt." De kinderen keken de vrouw verschrikt aan, want de gedachte zoolang bij die vreemde oude te moeten blijven lokte hun niets aan. „Maar in huis zal het toch in elk geval nog wel beter rijn dan in zoo'n konijnenhol," fluisterde Rudolf zijn zusje troostend in. Toen gaf de vrouw hun een wenk en ze gingen een trap op, naar een klein boven kamertje. Zij had eerst Hector willen bui ten houden, maar daar was geen denken a-a.n „Neen, Hec moet bij ons blijven", zeiden de kinderen met nadruk en ook het dier zelf was niet te bewegen zich van zijn kleine baasjes te scheiden. „Ja, nu moeten jullie hier maar een beetje te bed gaan liggen, kinderen. Nachtgoed heb ik wel niet voor jullie, maar houdt je kleeren maar aan. Alleen dien ketting zal ik je afdoen, kind, dat is te gevaarlijk, om daar mee in bed te liggen," en begeerig strekte de oude de hand uit naar dat koet- bare voorwerp. Lientje was het daar echter heelemaal niet mee eens en bleef zich ernstig verzetten, ter- ypjl m volhield, dat moeder haar gezegd Ingezonden door „Rosa Fluweeltje". Zuster: ,Wat zegt de meester, Piet, au ik je aan je huiswerk help?" Piet: „Dat ik met den dag dommer word." Ingezonden door „Adjudant". Naïef. Anna (tot haar grootvader): „Grootpa, de juffrouw op school zegt, dat een mensch hersenen in rijn hoofd heeft en u hebt er watten inl" Watten?" Hoe kom je daaraan?" „Wel ne komen u de ooren uit." Rover in de kerk. Het volgende aardige voorval had plaats in een kerk in Engeland. Het was op een prachtigen Zondagmorgen in het begin van Mei. Vele menschen waren .^aar de kerk gegaan, toen de klok luidde. De ramen der kerk waren opengezet en de heer lijke Mei-lucht kon vrij binnenstroomen. Toen de predikant ongeveer midden in rin preek was, werd er plotseling aan de deur geklopt. Wie mag daar zijn? vroeg de koster zich al Tik-tik-tik ging het nog luider dan zoo- even. De jongens op de achterste bank ke ken om. Dat was iets ongewoons. Er werd immers nooit aan de deur geklopt hier. Wat moest dat toch beteekenen? Weer wend er aan d» detu- geklopt, maar nu luider. De dominee hield even op. De meisje© in de kerk gluurden naar achteren en lach ten oven. De koster liep de kerk door naar de deur en opende die. Daar kwam een dikke, groote, zwarte hond doodbedaard de kerk binnenstappen. Een reusachtig dier was het, de kleine, koster durfde hem niet tegenhouden, want het beest was bijna zoo groot als een zwarte beer. Met plechtigen stap, zich nergens om bekommerend liep hij snuffelend het mid denpad langs en kwam eindelijk aan een bank, waar een klein meisje zat. Heel bedaard zette de hond rich naast de kleine meid en keek haar aan alsof hij wilde eeggen: 't Spijt me, dat ik zoo laat ben, maar beter laat dan nooit.' Ik kon de deur ech ter niet open krijgen. Ziezoo, nu zullen wo hooren, wat de dominee zegt. Hert arme klein© meisje bloosde eerat had, dat nooit iemand anders dan rij zelve, of de gouvernante den ketting mochten op-, bergen of aandoen; en Rudolf hielp haar, trouw bij haar verweer. Maar toen niet tegenstaande dat alles de oude toch bleef' aandringen en de hand reeds uitstak naar den praohtigen ooilier liet Hector even*, brommend, zijn witte tanden zien en toen achtte de vrouw het toch maar geraden hRar pogingen verder op te geven en de kleinen alleen te laten. Dit laatste voorval echter was niet be paald geschikt, om de kinderen op hun ge mak te doen rijn, daarbij had Lientje het ook erg te kwaad met een hevigen tranen- bui; terwijl haar ridderlijke broer, die het ook niet prettig vond haar trachtte te kal me eren en troostend tot haar sprak: „Ga jij nu maar vast liggen Lientje, dan zullen Hector en ik trouw de wacht houden bij het bed. Je bent nu zeker moe en morgen' ochtend vroeg zullen we zeker ai bij groot-' vader en grootmoeder zijn." „Ik wou maar, dat we hier weg waren,'-1 zuchtte Lientje als eenig antwoord. Rudolf was intusschen naar het raam toe- geloopen en verklaarde, dat ze daar ook aii niet uitkonden, terwijl de nare vrouw bo vendien de deur had afgesloten. „Maar wat heeft Hector tooh?" vroeg Lientje, toen zij den hond onrustig op en neer zag loopen. „Hij lijkt wel den tijger in den dierentuin, dien wij laatst gezien heb ben, weet je wel, Ru?" En nu stond Hector weer voor de dear en keek zijn jongen meester vragend a&R* (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13