GUSTAAF WASA. FEUILLETON. Hoe Rudolf en Lientje er op uittrokken en wat de gevolgen er tan waren. Trudy's pruilend gezichtje nu erg leven dig en belangstellend stond eu zij er ook veel aardiger uitzag dan anders. Vader sloeg dit alles zwijgend, maar op merkzaam gade en hij genoot er van, hoe zijn dochtertje van uur tot uur vriendelij ker en toeschietelijker werd. Dat komt, de lieve, tweede moeder had den goeden toon weten aan te slaan; zij had den weg gevonden naar Trudy's hartje, die voor velen niet gemakkelijk was te vinden, bij het kleine, stugge ding. En het was, of er van dien eereten dag af, een verandering was gekomen in het pruilende, eenzelvige karaktertje, die iedereen opviel, die maar ©enigszins in het kind belangstelde. Van dag tot dag leerde zij haar zelve en haar eigen, kleine teleurstellingen meer en meer verbeten voor die van anderen en onder de leiding van haar verstandige, lief hebbende tweede moeder werd het meisje een van de aardigste uit de kleine plaats, waar zij woonde. En, terwijl zaj vroeger bijna geen kennisjes had gehad, was ieder meisje in haar klas er tuk op haar vrien dinnetje te zijn en rekende het zich een eer, om te gaan met de vriendelijke Trudy Kips. Deze beroemde Zweedsche koning is zoo'n krachtige persoonlijkheid, dat wij wel eens wat nader wenschen kennis te maken met hem. 1'ij was in het jaar 1490 geboren en ofschoon wel afstammende van de oude ko ninklijke familie was rijn vader de rijks- wad Erich Wasa. Jnist toen Gustaaf volwassen was, be proefde Christiaan ÏI, koning van Dene marken en Noorwegen, zich ook van Zv/e- den meester te maken, dat na den dood van zijn koning door een stadhouder gere geerd werd. Maar de Zweden beden hard- nekkigen tegenstand, zoodat koning Chris- tdaan genoodzaakt waa, om den vrede te vragen. Toen zajn vloot vóór Stockholm lag, noodigden de Zweden hem uit, binnen deze stad te komen, om daar de onderhan delingen voort te zetten. Opdat hij echter geen vrees voor verraad zou koesteren zon den zij hem zes edellieden waaronder zich ook Gustaaf Wasa bevond, als gijzelaars. Christiaan kwam evenwel niet in Stock holm, maar ging met de gijzelaars onder eeil. Daar werden zij zeer wreed en als ge vangenen behandeld en Gustaaf bijv. werd niet ontslagen, vóórdat een Deensch edel- „Neen maar. dan had ik ze toch moeten tegenkomen onderweg! Nu, ik ga maar gauw heen; welken kant ik echter op moet gaan dat weet ik wel niet goed; maar in alle geval, ga ik eerst eens naar den vijver." De gouvernante volgde hen« Olga had zich intusschen ergens achter een gordijn verborgen gehouden, van af het oogen- blik, dat ze haar oom's stem gehoord had, want een doodelijke angst vervulde haar thans I Zij immers alleen was schuld aan die vreeselijke onrust, die rioh van allen had meester gemaakt en wie weet, hoe te recht 1 En het was weer heel de oude ge schiedenis met haar: natuurlijk had ze van te voren niet al het leed berekend, dat er kon voortvloeien uit haar opstokende taal, maar tante had haar onlangs nog ge waarschuwd dat zij misschien nog eens de aanleiding zou zijn tot een onherstelbaar ongeluk 1 En eerst nu, nu het missohien zoo ver al was, eerst nu zag zij de waarheid in van Tante's woorden. ,,0 God, help mij mijn misslag weer goed te maken, al moet ik er zelf ook nóg roo- veel bij lijden," bad zij, uit den grond van haar hart. En dadelijk ging zij zelve man een groot e borgtocht voor hem had gesteld. Nu bracht hij een tijdlang door op het kasteel van zijn bevrijder, maar toen hij vernam, dat koning Christiaan weer een groot leger had uitgerust, om de Zweden ten onder te brengen, had hij geen rust meer. Als boer verkleed ontvluchtte hij naar Lubeck, waar hij zich aan den senaat bekend maakte, die hem toen beloofde in geval van nood, met geld en troepen bij te staan. Na een verblijf van zeven maanden ging hij toen naar Zweden, en hield rich eerst schuil op een heerlijkheid die zijn fa milie toebehoorde. Intusschen deed koning Christiaan weer een inval en versloeg het Zweedsche leger zoodanig, dat dit om vre de smeekte en zich onderwierp aan den Deenschen koning. Deze beloofde dan ook, geen wraak te zullen nemen en trok Stock holm binnen, waar hij zich plecÊtig liet kronen. Intusschen hield de trouwelooze koning weer in het minst geen woord en onder een bedrieglijk voorwendsel liet hij de aanzien lijkste Zweden in een aaal van zijn paleis bijeen komen en liet hen gevangennemen, en geen der veroordeelden, zag ooit zijn gezin weder. Onder die slachtoffers van '6 konings wreedheid was ook Gustaaf's va der en velen zijner bloedverwanten en daardoor werd de jonge man nog meer in zijn besluit versterkt- om Zweden van de ketenen van den vreemden dwingeland te bevrijden. Hij begaf zich daartoe naar Da- leoarlie. Maar de koning had een prijs op rijn hoofd gezet en dus was de tocht Gus taaf niet al te gemakkelijk gemaakt en ook was het ieder op straffe des doods verboden hem in huis op te nemen en zoo slaagde Gustaaf sleohte met heel groote moeite er in, zich als boerenknecht te ver huren. Hij deed zijn best rioh net als de andere boerenknechte te gedragen met wie hij gewoon aan het koren dorschen ging. Maar bij ongeluk ontdekte men zijn veel te fijn linnengoed voor een boerenarbeider en heel gevaarlijk had dit voor hem kun nen worden, als de landeigenaar bij wien Gustaaf zdoh verhuurd had niet gelukkig een academievriend van hem was geweest aan wien hij zich nu ook bekend maakte, en dien hij trachtte over te halen tot deel neming aan zijn grooteclie onderneming, wat hem evenwel niet gelukte. De vroegere Kameraad ontstelde er integendeel zoo he vig van, dat hij hem raadde boo gauw mo gelijk de vlucht te nemen naar het geberg te. Nu moest Gustaaf eerst een meer over steken, maar het ijs bleek hier nog niet nu ook zoeken en sloeg onmiddellijk den straatweg in, die naar het landgoed van de grootouders voerde, omdat zij duide lijk begreep, dat Rudolf en Lientje van haar opruiende taal, hulp waren gaan zoeken bij haar ouders. Een klein beetje bang was zij relve ook wel, ma&r dat kwam er immers niet op aan, rijzelve moest maar hebben wat er bij stond, en moedig stapte rij dus verder lang» den steeds donker wordenden straatweg, toen ze ineens van uit de verte iets zag komen aanhollen, dat Hector wel geleek. En jawel, naderbij ge komen, bleek het ook het trouwe dier, dot op haar afstormde en dadelijk met zijn voorpooten tegen haar op ging staan, toen hij haar zag; hij keek haar smeekend aan en liep toen een heel eind den weg weer terug; duidelijker kon hij het haar wel niet te kennen geven, dat hij graag had dat zij weer meeging. Ja, ik kom," troostte Olga hem en toen Hec dit dan ook zag sprong hij haar vroolijk blaffend, vooruit. De kinderen wa ren dien middag den straatweg gevolgd, maar toen zij op zij van den weg een voet pad zagen waar d© bessen en bloemen hen zoo verlokkend aankeken, waren te aan het plukken gegaan en hadden tioh eigen lijk om den weg niet meer bekommerd; als se altijd maar recht doorliepen zouden ze er wel komen, zoo dachten ze. Ongemerkx waven ze zoo wel een paar uur door ge gaan; zij hadden zich flink te goed gedaan aan de beesen en Hector had een stuk brood gegeten. Toen ze eindelijk eens om rioh heen kekeD bemerkten ze, tot hun sterk genoeg om hem te dragen, zoodat bij j op het punt was te verdrinken. Toch be- reikte liij nog den oever en nam daar zijn toevlucht tot een kasteel, waar hij den I eigenaar van kende en die hem ook schijn- baar heel welwillend ontving; maar in zijni hart zich verraderlijk voorgenomen had den hoogen prijs te verdienen, die op Gustaaf®* hoofd gezet- was. Hij ging daartoe denj Deenschen stadhouder waarschuwen, dig] onmiddellijk twintig Deensche soldaten meegaf, om rich van den vluchteling mees-I ter te maken, maar toen die het kasteel bereikten was de vogel reeds gevlogen. 1 Na tal van avonturen voegde hij zich 's Zondags bij het uitgaan eener naburige; kerk bij de boeren, die toen nog niet wis-- ten wat er in de hoofdstad was voorgeval-, len maar natuurlijk ten zeerste veront waardigd waren, toen ze hoorden van de gruweldaden, die daar in Stockholm waren' voorgevallen en met de grootste welspre kendheid moedigde Gustaaf hen aan toch het juk van den Deenschen tyran af te.' werpen, zoolang het nog tijd was. Zijn woorden maakten een diepen indruk en de boeren verzekerden, dat zij in gevaP van opstand niet achter zouden blijven.' Nu vertrok hij naar Mora, een heel volk rijk deel van Zweden en bovendien trof hij. het nog dat het juist Kerstmis was. waar-' iloor de boeren in grooten getale ter kerké opgetrokken waren. Een gloeiende rede' hield Gustaaf tot hen en toen er op het-' zelfde oogenblik 100 man Denen verschenen om den redenaar gevangen te nemen, trok ken de boeren partij voor Gustaaf, luid-( den de stormklok en weldra waren meei>. dan duizend man op de been, die de Denen' dwongen weer af te trekken en den vreem-, deling in vrede te laten. De-ze trok nu naari de Westersche dalen, waar hij den opstandl verder verbreiden wilde. Intusschen kozen ook nog eenige edellieden zijn partij en zoo, schaarde zich een groote menigte onder zijn bevelen en waa bij in de maand Mei 1621 reeds in staat, den koning van Denemarken den oorlog te verklaren. Een groot getal Zweedsche officieren ging zelfs tot hem' over, de stad Upsala werd veroverd en. Stockholm met 15,000 man belegerd. Maar hier ontmoette Gustaaf een hardnekkigen tegenstand; Christiaan dreigde hem zijn moeder en twee zusters ter dood te laten' brengen, als hij het beleg niet opbrak en hij vervulde de bedreiging met de hem. eigen wreedheid. Nu vroeg Gustaaf de stad Lubeck om de hulp, die rij hem beloofd had; zij zond hem tien uitgeruste schepen schrik, dat ze heelemaal niet meer wisten' waar ze eigenlijk waren. Ja, en of ze Hec-! tor nu al aankeken, dat hielp niet veel,! die kon het hun toch ook niet zeggen. „Het wordt al zoo donker," zei Lientje, met tranen in de oogen, „ik vind het niets prettig meer en ik word zoo bang." „Je behoeft heelemaal niet bang te rijn, Hector en ik zijn immers bij je? Wij zullen je wel verdedigen, als het noodig is," zoo trachtte Rudolf zijn zusje moed in te spre ken maar hij zelf was toch ook niet zoo op rijn gemak I Wijd en zijd was geen spoor van eenig levend wezen te ontdekken; zelfB geen konijntje vertoonde rich meer en Lientje dreigde ernstig al haar moed te zullen opgeven. Dat was een wanhopend geval voor Rudolf, die maar overal ver langend naar uitkeek, of hij niet ergens een huisje of een hutje gewaar werd waar, rij althans voor den nacht een onderkomen konden vinden. En jawel hoor, dank zij rijn! nauwkeurig spieden en verkennen van het, omgevend terrein, sag hij ergens tusschen, de takken door rook opstijgen uit een roode sohoorsteen. „Hoera I" riep hij, „kijk eens Lien, daar moet een huisje rijn. Kom maar gauw mee, en zijn zusje bemoedigend, pakte hij haar bij de hand, we kunnen daar vragen hoe we verder moeten gaan." En zoo gauw als hun beentjes hen nog dragen konden, liepen de kinderen recht op het kleine hutje af, dat er, midden tus schen het g-roen staande heel lief cn vrien- j delijk uit zag. Hector's blaffen had de I vrouw, die daar zeker woonde* mar buiten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12