Trotty's onvoorzichtigheid. FEUILLETON. Hoe Rndolf en Lientje er op niltrokken en wat de gevolgen er van waren. Ob leschiedsnis van een kleine marmol, die bang wat dal bij bij zijn staart opgenomen zoo worden. Trotty was er een van een bijzonder mooie marmotten-familie. Hij was nu niet een van de grootste en Moeder zei dikwijls gek- soherend: „Trotty, vent, ze zullen nog eens met een lichtje naar je moeten zoeken zoo vreese- lijk groot ben je;" en dan schaterden ze het allen uit van de pret. Trotty zelf vond dat nu juist heelemaal niet pleizierig en bij daaht, dat moeder, hoe goed en lief ze ook was, toch malle aardigheidjes kon maken. Op een goeden middag was de heele far milie Marmot, d.w.z. vader, moeder, tante, en de drie jongens, uitgelaten voor een wan delingetje op het veld. En toen het nu weer tijd voor hen was geworden, om weer naar huis te gaan, werd Trotty door de een of andere oorzaak, over het hoofd gezien. Hij keek juist tussohen de heg door, die den tuin in tweeën scheide, toen hij iets zag, dat hem het bloed in de aderen deed stollen: net werden daar zijn familieleden één voor één opgepakt en in een mandje gezet. Hoe heerlijk, dat hij toch aohter had mogen blijven, nu was hij eens heelemaal vrij, zoo als hij het zoo dikwijls gewenscht had, maar wat hem nog nooit gelukt wasNog was hij geen paar schreden ver, of hij hoorde stemmen, vlak bij zich, en hij schrikte ge weldig, want hij dacht, dat ze hem ver mist hadden en nu naar hem zoohten. Maar neen, dat scheen toch niet; ze praatten en lachten alleen maar beel hard en Trottfcy verstond er eerst niets van totdat hij ineens iets hoorde, dat hem bij zonder trof: „Weet je wel BertW, dat als je een mar mot bij zijn staart opftoudt, dat zijn oogen dan er uit vallen?" „Ja zeker, weet ik dat, want ik heb 't zelf meermalen gedaan; je draait hem zoo om en om en dan vallen zijn oogjes er uit." Een algemeen gelach volgde op deze me- dedeeling, maar ik geloof niet, dat Trot ty hard meedeed Hij verlangde tenminste i) Dub hield hij even op; maar tbch stond het bij hem vast, dat er iet6 gedaan moest worden om' den goeden Hector te redden. „Weet je wat, Lientje? We zullen naar vader en moeder toegaan." „O, ja; dat is goedmaar, hoe zullen wij dat eigenlijk doen?" voegde ze er be dachtzaam aan toe. „Je weet tóch wel, dat vader zei, dat ze niet zoo ver af waren?" „Ja," zei Lientje, en met vragend-ver trouwenden blik zag ze naar haar twee jaar ouderen broer op. „Maar, zeg Hu, denk je Üafc we vandaag nog bij Opa en Oma kun nen komen? Het is al middag, zie je, en om nu vannacht buiten te moeten blijven, dat iou ik toch niet erg leuk vinden 1" „Wees maar niet bang 1" troostte de groo- te broer dan ook geruststellend, „ik zal wel voor je zorgen, daar kun je van op aan." „Ja maar, denk nu eens aan, Rudolf, als bet heelemaal donker wordt om ons heen, en er is nergens meer een buis te ontdek kendan kunnen er wel eens wilde die ren komen!" Ja, eerlijk gezegd had Rudolf daar ook heelemaal niet aan gedacht, maar toch wist hij er heel goed wat op, want moeder had hun immers verteld, dat de konijntjes, hier in den omtrek, zulke diepe holen groeven, ook om beveiligd te zijn tegenover derge lijke woeste overvallen. „Nou ja, maar "wij zijn toch véél te groot, erg weer naar zijn warm nestje terug, waar hij beveiligd was voor dergelijke geweld dadige handelingen. De jongens gingen gelukkig weg en toen maakte Trotty dat hij den anderen kant opkwam, en daar hoorde hij opeene een luid gekwek en zag een grooten kikvorsch, die hem met uitpuilende oogen aankeek. „Mag ik u even vragen, wat de reden is, dat u zich hier ophoudt, want u hoort ze ker hier niet thuis." „O, neen; ik hoorde daar juist van die jongens je weet zeker zelf wel wat jon gens zijn?" ,,0 ja, spreek er mij niet van, die gooien met s te enen en hebben totaal geen manie ren; ik wou, dat er maar geen jongens be stonden. Kwek 1 kwek 1" „Ja verbeeld je, wat ik daar hoorde; ab je een marmot bij den Btaart omboog houdt, dan vallen zijn oogen er uit. Verschrikke lijk, hé?" „Ja, heel erg, als je zelf een marmot bent; ik betuig je wel mijn deelneming hoor, kwekkwek J en weg was hij, met één sprong. „O, maar, mijnheer Kikvorsch kunt u mij niet een goeden raad geven?" De kikvorsch keerde zich even om: „Zie maar, dat je ook zulke bolle oogen krijgt, als ik. Dan kan je zoo iets niet ge beuren J" en weg was hij, nu voor goed. Trotty zuchtte diep, want die raad was niet uitvoerbaar natuurlijk. Hij haastte zich nu maar naar huis en zag daar een hen, met haar jongen, die zij niet uit het oog ver loor. „O, mevrouw Hen," begon de marmot weer, „ik heb daar toch zoo iets versour k- kelijks gehoord!" „Zoo vroeg de zorgzame moeder; maar zoo was zij geheel in beslag genomen door haar broed, dat zij k> het minst geen notitie nam van hétgeen de marmot zei, maar da delijk vroeg: „Heb je soms geen wormen voor mij ge zien die zou ik erg goed kunnen gebruiken voor mijn kindertjes." Toen vertelde de mar mot verder, maar moeder kip antwoordde dood leuk „Och, ja, het is nu wel akelig, maar je moet je ook, niet door al zulke kleinigheden om in zoo'n konijnenhol te kruipen," meen de Lientje weer beslist. „O, dat geeft niets, konijntjes zijn heel vriendelijke en aardige diertjes, die graven in een oogenblik hun holletjes weer wijder, als wij het graag hebben willen en dan krui pen wij er lekker warmpjes in en Hector houdt er de wacht voor, net als een groot© leeuw I" En Rudolf scheen zelf zoozeer overtuigd en zbö vertrouwend stonden zijn groote blauwe oogen, dat Lientje zich, ten minste voor het oogenblik, ook maar liet ge rust stellen en haastig ging hij nog ten over vloede zdjn geweer en zijn zwaard halen, zoodat zus dan heelemaal niet meer bang hoefde te zijn; en wat zouden Grootpa en Grootmoe blij zijn als zij daar ook ai war ren, want weet je wel, Oma had al eoo dik wijls gezegd: „als jullie mij mnat even over het voorhoofd blaast, dan trekt mijn hoofdpijn in eens weg." en ja, töch had het practische Lientje nog een bezwaar: „Hoe zullen we toch doen, als we onder weg ergen honger krijgen, want de konijntjes kunnen ons niets te eten geven zie je, die eten zelf alleen maar koolbladeren en stron ken en zoo." „Jawel, maar er groeien ook heel veel bosohbessen buiten, die zijn al bijna heele maal rijp en de aardbeien ten minste zijn al donker rood." Nu, dit was ten minste een uitkomst, want zoolang hadden de kinderen al eens verlangd, ten minste naar hartelust vruch ten te kunnen eten. Maar o wee, Hector dan? „Nou weet je wat, als ik mijn geweer en mijn zwaard ga halen, dan zal ik tegelijker tijd in de keuken een groot stuk brood vra gen En zoo gezegd zoo gedaan, want ze verlangden nu erg om weg te komen, daar het toch al zoo laat was geworden, met al dat overleggen en overdenken. uit het veld laten 6laan. Dat gebeurt iedereen wel eens." „Maar, lieve deugd, mevrouw Kip, dat, is tooh maar zoo niet een kleinigheidStel u nu voor, dat ze u ook eens omgekeerd hielden en dan uw vleugels uitgingen?" Maar mevrouw Kip had er genoeg van; eerlijk gezegd, vond ze den marmot een bru-, talen indringer. Het arme dier kon nergens eenigen raad of troost krijgen en mis moe-' dig liep hij dus verder, toen hij zich in eens voelde beet pakken door een paar brui-i ne, kromme vingers; en geen denken aan,1 dat hij loe kwam 1 I „Zoo, zoo, mijnheer de marmot, ben je! daar eindelijk" vroeg een bekende stem en in een ommezientje zat ons marmotje nu' in het hok, bij haar familie en c'.acht: „Oost west, thuis bestl" ten minste dit rijmpje scheen ook bekend te zijn in de marmotten-wereld. „Foei, ondeugende jongen, waar heb jij zoo lang gezeten?" vroeg mooder boos, „je! hebt ons een doodschrik op den hals ge haald Trotty was intusschen dol blij, dat hij weer bij zijn familie was en dadelijk vertel-1 de hij aan moeder wat hij gehoord had, dat van die oogengesohiedenis. Tante marmot) lachte hem eens hartelijk uit en zei: „Ooh jou domme kleine gans, hoe laati je je toch van alles wijsmaken? Wie heeft] je dat nu weer verteld?" „De jongens vertelden het aan elkaar,") sprak Trotty erg verlegen. „Maar, jongen-lief, weet je dan niet, dat' wij marmotten geen staart hebben?" En de geheele familie proestte weer van I het lachen. Moeder had eindelijk m^lelij-' den met den kleinen vent en zei goedig: „Nou, 't is niets, hoor Trotty, je zult wel' wijzer worden langzamerhand en je niet zooj van allee op den mouw laten spelden Neem nou maar dat groene blaadje, dan bekom J je weer een beetje van de schrik 1" Trotty nam zich stellig voor in het ver- i volg toch wijzer te zijn, maar wel vond hij, dat de wereld tooh een boel makkelijker zou zijn, als de mensohen niet zooveel gekheid' verkochten. Hoofdstuk II. De zon stond al reeds heel laag aan den hemel, toen er een rijtuig stil hield voor- het huis van de familie van Kletten en mijnheer zelf er uit stapte. Hij had zijn moeder bij hun komst in het ouderlijk hui», heel veel beter gevonden, dan zij allen had den durven hopen en daar ook de dokter meende, dat er voorloopig ten minste, vol-' strekt geen gevaar was, had hij met zijn vrouw afgesproken, om weer 'een dag to-' rug te gaan naar huis en daar nog een me nigte dringende zaken af te doen. Niet weinig verbaasd was hij intusschen de voordeur open te vinden en alles in hui» even leeg en uitgestorven, alleen in den1 tuin vond hij de nieuwe gouvernante, doods bleek en geheel ontdaan. „Gelukkig, dat u daar zelf is; mijnheer* ik was juist van plan een bode naar u toe te zenden, want de kinderen zijn nergens' te vinden I Tevergeefs hebben we allen het huis en heel den omtrek doorzochten toen vertelde ze verder, hoe Martha de kindc-J ren verlof had gegeven Om in den tuin te: spelen, en hoe zij ze daar zelve nog een oogenblik te voren gezien had, mèt den hond. Later was Rudolf in de keuken nog om een stuk brood wezen vragen en, van oat oogenblik af had niemand ze meer gezien 1" Doodsbleek werd vader. „De vijver," stamelde hij, „als zij daar maar niet in gevallen zijn," en meteen liep hij dien kant uit. „Olga meent, dat ze uit verlangen, naar hun ouders wel op het idee konden rijn ge-' komen, om u op te gaan zoek°n bij hun grootouders 1" riep de gouvernante hem nog achterna en even was de heer Van Kletten stil blijven staan, maar toea schudde hij ook weer beslist bet hoofd. (WuesSfc vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12