No. 15308. LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag 15 Januari. Tweede Blad. Anno I9Ï.O. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. De aangenomen naam. Onder het opschrift: Onze rech ter! ij ke macht betoogt „De Neder lander" de onbekooktheid en onbillijkheid van de redevoering, door het Kamerlid Duys bij Hoofdstuk IV der Staatebegroo- ting-over „klassejustitie" gehouden, maar vindt daarin toch aanleiding om te wijzen op eemge leemten in onze procesvoering, waardoor de positie der beklaagden in som mige opzichten niet is wat zij behoorde te zijn. Het blad zegt, dat klachten over on- menschkundig optreden van magistraten tegenover getuigen niet zeldzaam zijn; dat getuigen, die in den regel toch al niet op hun gemak zijn; wel eens worden geïnti mideerd en dat bij sommige rechters 'n nei ging bestaat, om zich ter openb. terechtzit ting aan de zijde van het O. M. te scharen. Het blad doet uitkomen hoe verkeerd dit is; dat dikwijls veel te veel gewicht wordt gehecht aan de formeele eedsaflegging, alsof dóórna alles, wat de getuige ver klaart, nu ook waarheid zou zijn. „De beëe- digdc verklaring wordt als bet ware een oorkussen voor den rechter, die zich ont slagen acht omtrent de geloofwaardigheid van den getuige een algemeen onderzoek te doen", en zoo komt de beklaagde, die den eed niet kan afleggeD, mede in een on gunstige positie. Ook zijn er rechters, die dc getuigen niet vrij laten praten, maar slechts laten herhalen wat uit de schriftu ren dei' instructie bekend is. Dat stelt ge tuigen op te zware proef, om zich maar in elk geval aan de eerste verklaringen te hou den. Van het eenmaal verklaarde durft hij siet afwijken, omdat hij dan, ten onrechte veelal, vreest door den officier van justi tie te zullen worden vervolgd wegens val- sche getuigenis. Men kan natuurlijk het Openbaar Ministerie niet missen. Maar waarom zit de beschuldiger met de onder zoekende rechters aan dezelfde tafel, zoo dat O. M. en rechtbank als het ware één college vormen, terwijl beider taak in we zen toch gansch verschillend is, en rechtens de beschuldiger precies dezelfde plaats be hoorde in te nemen als de verdedigen? Deze is daarenboven reeds in ongunstiger positie wegens zijn onbevoegdheid, om in het belang van zijn cliënt zich rechtstreeks tot de getuigen te wenden, iets, wat het Openbaar Ministerie wel doen mag. Elke vraag, door hem gesteld, gaat. naar den president, en van dezen tot den getuige, tenzij de president, wat vaak voorkomt, tegen het stellen eener bepaalde vraag bezwaren maakt. Bij onze rechterlijke macht te spreken van klassenjustitie, heeft o.i., zoo besluit het blad, geen zin, indien daaronder par tijdigheid wort verstaan. Dat de klasse, waartoe de rechters behooren, een anderen kijk op sommige verhoudingen of feiten heeft, dan andere klassen, en dat dit bij 'n uitspraak soms waarneembaar is, valt niet te betwisten, maar dat de maatschappij daaronder te lijden beeft, kunnen wij niet inzien. Wèl daarentegen, dat er aan onze, uit vroegere, doch nu niet meer bestaande ver houdingen geboren strafvordering gebreken kleven, die een in werkelijkheid onpartij dige behandeling van zaken bemoei lijken. Hot is er verre van af. dat de beklaagde, gedurende de opeDbare behandeling zijner zaak, dezelfde rech ten heeft als de aanklager. Zekerheid, dat na de behandeling der zaak de aankla ger geen invloed op den rechter kan uit oefenen, bestaat er niet^ al zijn wij over tuigd, dat het voegen bij de stukken van een aan den beklaagde onbekend stuk, ge lijk in de Papendrechtscke zaak geschied is, een hoog6t ergerlijk feit onopzettelijk is geschied. Het nemen van informaties om, trent rechters ij officieren van justitie ach ten wij zeer bedenkelijk. Ook de regeling van het deskundig onderzoek, waarvan vaak vev.1 afhangt* verschaft den beklaagde niet de waarborgen van onpartijdigheid, waarop hij reoht heeft. Stippen wij daarbij nog aan, dat nog altijd ook de uitoefenimz van bet recht van voorloopige aanhouding tot gegronde klachten aanleiding geeft, en dat ook daarbij aan den aangehoudene geen voldoende waarborgen tegen lichtzinnige aanhouding of gevangenhouding verleend zijn, dan kunnen wij tot geen andere slot som komen, dan dat ons strafproces ingrij pende herziening behoeft, en dat de klach ten over de justitie niet in de eerste plaats de rechterlijke ambtenaren raken, maar wel ons wetboek van strafvordering. Het onderwerpDe vrouw in land en tuinbouw wordt door „Uitkijk7' in het „Friesch Dagblad" behan deld. Aanleiding daartoe vond de schrijver in het bericht, clat een Zeeuwsche onderwij zeres aan een Belgische landbouwschool op leiding zocht, ten einde later de Zeeuwsche boerendochters fce kunnen onderwijzen in landbouw-aangelegcnheden. De gelegenheid tot zulk een opleiding voor vrouwen bestaat in ons land ook, en dc schrijver vindt bet wel goed als daarvan door haar wordt gebruik gemaakt. Natuurlijk ko6t het weinig moeite, om dit belachelijk te maken. Met pen en teekenstift kan men de vrouw schetsen, zooals ze met den Kruiwagen het stalvuil naar de mestvaalt brengt; den ploeg bestuurt of de bagger uit de sloot op den kant plempt. Wrevelig kan men vragen, of we nu ook al vrouwelijke boeren en tuinlieden moeten krijgen en wie ten slotte do pap koken en het kind kleeden zal. Maar men kan grust zijn. De pap zal gekookt en het kind gekleed komen, ook al wijden eenige duizenden onge huwde vrouwen en meisjes zich aan het land- en tuinbouwwerk. En mij dunkt dan toch, dat de frissche arbeid in de zuivere lucht de vrouw, die werk zoekt, veel beter pa^t, dan om de schoonste uren van den dag op een kantoorkruk te verleppen; ra-- zend te typen of in een apotheek te staan verbleeken bij kasten vol po ede r stol en pot- zalf Trouwens, in den land- en tuinbouwar- beid hebben de vrouwen altijd meegedaan; het is vooral seizoenarbeid. En in het drukst van het seizoen wordt er niet gevraagd naar man of vrouw, maar al leen naar een paar stevige werkhanden, dio van aanpakken weten. Dan moet de kleine meid de pap maar eens roeren en het kind wat minder zorgvuldig worden gekleed, want hooi en rogge, aardappelen en bessen wachten niet, maar moeten geoogst, ge plukt en gedolven, als het tijd is 1 Ja, behalve dien seizoenarbeid is er het gansche jaar dóór allerlei werk, dat bij den land- en tuinbouw hoort, en door vrouwen wordt verricht. Er zijn ook schaduwzijden, geeft de schrijver toe, en hij noemt een geval van een vrouw, die met lust op het veld arbeid de, maar haar huishouden niet al te best in orde had. Maar dit mag, dunkt me, geen reden zijn, om passend, practisch onderwijs in 'and- en tuinbouw voor onze vrouwen en meisjes te verwerpen. Het staat nu eenmaal zóó, ik heb het reeds meer opgemerkt, dat dui zenden vrouwen en meisjes die niet tot een huwelijk geraken, of eerst laat ter echt gaan of voor binnenhuiselij kon arbeid over bodig zijn, moeten traohten buitenshuis haar brood te verdienen. En wat zou dan beter, gezonder, passen der, voordeeliger voor haar zijn: Dat ze in de jachtende fabriek zenuwachtig het garen over de klossen halen; dat zo kromgebogen in een duffe zolderruimte, deftig „atelier" genoemd, prik-prik lijfjes naaien of tik-tik kousen breien; dat ze bij halflicht of on der een warmtestralende gasvlam boeken volpennen.... óf dat ze in de vrije natuur, waar 20 de longen volhalen kunnen met zuivere lucht, gezonden land- en tuinarbeid verrichten De vrouw is in dat opzicht- geen concur rente van den man, maar helpt hem. Het veelal zware werk, dat hij verrichten moet, kan moeilijk door vrouwenhanden worden gedaan I Voor hóór het fijnere werk. Met name den tuinbouw. De landbouwgronden ieder weet het kunnen veel méér productief wordon ge maakt, door den landbouw te verfijnen tot tuinbouw. Laat de vrouw dat beproeven. Als echigenoote en dochter, om de op brengst van het vaderlijk bezit, te verhoo- gen. Met een flinken moestuin, een kouden bak, zoo mogelijk een warme kas, doet de vrouw al veel. Zoogoed als z ij kippen houdt en met de eieren een mooie bijverdienste maakt, zoogoed kan ze ook naast den huis arbeid tuinieren, vooral als de vrouwelijke hulp wat overvloedig is in het gezin. Maar zo kan ook zelfstandig optreden. In Engeland is het volstrekt geen zeld zaamheid, als een vrouw een eigen tuiniers zaak of bloemisterij bezit, die zo geheel naar eigen inricht drijft en waarmee ze in haar onderhond voorziet. Zoo iets kan bij ons ook, bosluit de schrij ver, en daartoe is vooral goed tlveoretiech onderwijs, maar niet minder degelijke, prac- tische konnis noodig. Een vraag, die wel voor alle Undbou. w e r s geldt, wordt in de „Leeuwar der Courant" gedaan. Daaraan schrijft men het volgende: Wat zijn ze toch nog naïef in het Noorden. Eemge dagen geleden kon men in het „Handelsblad" lezen, hoe men in Friesland de voor den landbouw soo not- tigo mollen verdelgt, zoodat één.handelaar voor f 1600 aan mollevelletj es naar Enge land kon zenden en in „D e N e d e r 1 a nd- sche Sport" van 1 Jan leeet men onder het opschrift-: Het jachtseizoen in de provincie Groningen.: „Pluvieren en wil- stere werden in grooten getale vooral ge zien op bouwlanden, waarop wintergewas sen veel te lijden hadden van slakken, doch ze trokken al spoedig naar zuidelijker stre ken" daarop volgt onderstaand© zin snede: „Enkele vogelaars maakten met 't vangen een weekgeld van föO." Die enkele vogelaars die deze nuttige 'vogels vingen of verjoegen, stel dat er slechts 20 waren, maakten f 50 per man en per week, dat ie dus f 1000, waardoor ver moedelijk tien duizend vogels per week sneuvelden, die gezamenlijk allicht een paar millioen negge 2,000,000 slakken zouden verorberd hebben, welk ongedierte nu rustig de wintergewassen verder kan oppeu zelen, waardoor misschien f 200,000 en meer schade voor de landbouwende bevol king ontstaat ja zelfs een geheele oogst vernietigd nou kunnen worden, en dat laat maar kalm toe, dat hun helpers, de verde digers van hun eigendom, door enkele indi viduen uit louter winstbejag vermoord wor den. Het- is raadselachtig 1 Wanneer zullen de landbouwers hun eigen belang eens be ter gaan begrijpen en de Regeering verzoe ken, de bescherming der voor den landbouw zoo nuttige vogels en andere diersoorten met kracht ter hand te nemen Het „M aandblad tegen deVeiv valschingen" schrijft Zooals bekend is, wordt dez.g. urani e p i ri t u s, behalve met methylhoudend© vochten, vermengd met een blauwe kleur stof, ten einde zooveel mogelijk het even tueele drinken er van tegen te gaan. Het is evenwel gebleken, dat de aangewende blauwe kleurstofhoudende spiritus bij bloot stelling aan de zon zeer spoedig kleurloos wordt. Wij achten het niet alleen uit een fiscaal, doch vooral uit een hygiënisch oog punt van groot gewicht, hierop de aan dacht onzer Regeering te vestigen Im mers, waar misschien nog de kleur de drin kers zou weerhouden, is dit niet het gev-il met den zij het ook voor gewone menschen onaangenamen geur van bet zeer schade lijke gemethyleerd, zooals blijkt uit bet feit, dat in Hongarije ten gevojge van het gebruik daarvan 59 personen overleden en 52 gevaarlijk ziek werden, terwijl er in Amerika reeds 250 gevallen van vergiftiging en verblinding door zijn waargenomen. Volgens de ervaring kan reeds een gift van 8 gram vergiftig werken, terwijl 50 gram den dood kan veroorzaken. In Rusland zijn 80 gevallen van vergifti ging voorgekomen door het gebruik van Eau des Cannes, hetwelk met methylspi- ritus vervalscht of bereid was. Wij vragen nu: Is het niet als een drin gend volksbelang te beschouwen, met het oog op de enorme verhooging van 0.63 op O.OO per liter 50 pCt., tegen spiritus, waardoor de vervalsching verleidelijker dan ooit is geworden, om onmiddellijk de noodige maatregelen te beramen, waar door zoowel door kleur als door smaak de gemethyleerde spiritus ondrinkbaar gemaakt wordt? „D e Nieuwe Courant" betoogt in een artikel de wenscheiijkheid, om, in afwachting van de volledige regeling der administratieve rechtspraak, alvast „een stukje werkelijke administratieve recht spraak te scheppen ter vervanging van de semi-, dat is niet-rechtspraak van thans en den Pensioenraad zelfstandig de pen sioenen in eersten aanjeg te doen vast stellen met recht voor den belanghebbende zoowel als voor de Regeering om in appèl te komen bij den Centralen Raad". Werd do^e hervorming ingevoerd, dan zou natuurlijk de competentie van den Raad zich behooren uit te strekken over de geheele toepassing der Pensioenwet, dus ook over de wijze waarop de grondslagen worden vastgesteld en de bijdragen inge houden. Met die vaststelling en inhoud'ng zijn thans, onder toezicht van den Raad, de departementen, elk voor de onder hen ree- sorteerende ambtenaren, belast en verschil v»:n gevoelens daaromtrent tuBSchen den b trokken ambtenaar en de administra tie is zeker n'et uitgesloten, zoodafc ook to dezen aanzien behoefte aan werkelijke rechtspraak bestaat. Onze slotsom is derhalve, dat een goede voorziening in den tragen en omslachtigen gang van zaken moet en kan getrofftu wordon door de vaststelling van do pen sioenen op fce dragen in eersten aanleg aan den Pensioenraad en in hoogBten aan den centralen raad van beroep. Een behoorlijke regeling van een niet onbelangrijk onder deel van administratieve rechtspraak wars op die wijze, zonder veel moeite of kosten, tot stand te brengen. In geen geval echter mogen, wanneer die rechtspraak blijft ont breken, de Staten-Generaal hun medewer king verleenen tot een verzwakking van de waarborgen, ten gunste van de ambtena'on bestaande, als bij bet voorgestelde ontwerp wordt aanbevolen. SluitUaaneen staat boven het vol gende artikeltje in „De Bod e", orgaan van den Bond wan Ned. Onderwijzers: Collega's van het Openbaar Onderwijs, aangeslotenen, en vooral gij, niet aange slotenen bij onze Bond, wanneer gij ge voelt, dat wij een vrije, pedagogios-zcIf- standige onderwijzersstand nodig hebben; Wanneer gij gevoelt, dat de ware op'voe ding des volka tot denkende en zedclik- zelfBtandige mensen slechts kan goschieden door mannen van karakter. Schaart U dan aaneen! Want men bedreigt de zelfstandigheid, men bedreigt het karakter van de Neder landse openbare onderwijzer. Onder het voorwendsel, dat wij anti nationale propaganda onder de kinderen zouden voeren, wil men ons noodzaken het oordeel des kinds in behaalde vormen te dringen, nog voor dit goed en wel ge vormd is. Nu is de heersende strooming gericht op blinde oranje-verering. En wij zouden met onze kinderen ons opvoedingswerk moeten afbreken om daarin mede te doen. En als de geest verandert? Wel, dan moeten we weer meedoen Maar op 't ogenblik hebben alle partijen deze oranje-verering in hun vaandel ge schreven: De liberale... die de kroon tot een orna ment heeft"gemaakt De anti-revolutionnaire... wier voor malige eerste minister zijn meesteres, de koningin, zelf wel un peu trop cava- lièrement behandelde. De Katholieke zelfs... die in haar ge schiedenisboekjes Neer land's afschei ding van Spanje betreurt. Zij allen zijn eensgezind in de dwang, die zij ons pedagogies geweten wensen op te leggen. En zouden wij zonder protest de kinde- 38) t- In weerwil van zijn woede zag kolonel Ogilvie toch in, dat de man, die vóór hem stond, even sterk en onbevreesd en vast beraden was als hijzelf. Hij drong de woor den, die hem bijna over de lippen kwamen, terug. Hij boog zelfs even het hoofd, ter wijl Athlyne hem al zijn wederwaardighe den van den vorigen dag vertelde: hoe hij Jo had ontmoet en haar had voorge steld een ritje met zijn automobiel te ma ken. hoe zij, eenmaal met elkaar alleen, zich' al zeer spoedig woorden hadden laten ontvallen, waaruit hun innerlijke gevoelens voor elkaar blekenhoe hij haar van dat oogenblik behandeld had met de liefde en den eerbied, waarop zij als zijn toekomstige gade aanspraak mocht ma-ken; maar hoe zij in de verrukking hunner liefdes extase den tijd hadden vergeten en hij, om te maken, dat zij bijtijds terug zouden zijn, te hard gereden had en door de politie was aangehouden; dat zij toen alleen doorgegaan en verdwaald was en dat het toeval, niets dan het toeval had gewild, dat zij in hetzelfde hotel hadden gelogeerd. „De portier, die mij binnenliet," aldus besloot Athlyne rijn verhaal, „ontving mij met de mededeeling, dat men, daar men mij niet meer verwachtte, één van de twee kamers, die ik had besproken, had verhuurd aan iemand anders; iemand, die in den mist verdwaald en hier laat in den nacht aangekomen was. Ik had er geen flauw idee van wie die „iemand an ders" kon zijn, maar volgde den portier naar de eenige kamer, waarover men nog kon beschikken, deze kjamer. Hier heb ik geslapen. Misschien een kwartier gele den werd ik wakker, doordat ik bemerkte, dat er iemand in mijn kamer was. Toen ik zag wie het was, dat het 't meisje was, dat ik liefheb en reeds als mijn aan staande echtgenoote beschouwde, toen, ja, toen kon ik onmogelijk anders doen dau haar in mijn armen sluiten." Aan de toornige flikkering in kolontl Ogilvies 00gen zag Athlyne, dat het ge vaarlijk was bij dit gedeelte van het verhaal te blijven stilstaan, en daarom vervolgde hij zonder adem te scheppen: „U begrijpt, hoop ik, dat ik u dit alles niet heb verteld, omdat ik u wilde afbrengen van nw plan om met mij af fce rekenen. Ik herbaal, dat ik mij zal voegen naar uw wensoh voor den vorm een duel aan te gaan." De kolonel viel hem woedend in de rede: „Voor den vorm? Wat beteekent dat nu weer? Ia dat een nieuwe beleediging „Ik heb reeds meer dan eens gezegd, kolonel, dat gij over mijn leven kunt be schikken. Ik kom hier niet van terug. Ik zeg slechts dit: ik vind het goed, dat, als u mij wilt dood en, het voor de wereld hee- ten zal, dat wij met elkaar hebben geduel leerd." „Dat het voor de wereld zoo heeten zal Verklaar u nader alsjeblieft." Atblynes stem bleef even kalm als al tijd. „Kolonel Ogilvie, stel o eenvoudig in mijn plaats. Hoe kan ik vechten met den vader van de vrouw, die ik liefheb l Ik bid u, kolonel", want de heer Ogilvie maakte een driftig gebaar, „heb een oogenblik geduld. Ik voel mij gedwongen u de zaak geheel van mijn standpunt te la ten beschouwen. U behoaft u daarom niet opnieuw boos op mij te maken. Ik zeg u dit alles met tegenzin en ik zeg het alleen, om dat u mij goed moet begrijpen, anders kan er later veel verdriet van komen voor... voor iemand, van wie wij beiden veel hou den." „Ik begrijp uit dit alles,' zei kolonel Ogilvie schamper, „dat u wilt, dat ik, bij onze ontmoeting op het veld van eer, zal beginnen met tegenover u te staan als uw toekomstige moordenaar." „Neen, zoo bedoel ik het niet- D*t weet u wel beter. Ik dacht niet, dat de eene man van eer den anderen zoo verkeerd zou begrijpen. Als ik dan uitvoerig moet spreken over deze kwestie, waarover ik zoo graag, ter wille van u en V3nvan iemand, die u lief is, kort had willen zijn, welnu, dan zeg ik u bij deze: ik zal volkomen loyaal zijn tegenover u. U behoeft niet bang te zijn, dat ik alle forma liteiten niet stipt zal nakomen. Kolonel, uw eeT zal tot het laatst toe angstvallig beschermd worden, voor zoover dit in mijn vermogen is. Ik zal mijn rol goed spelen. Het duel moet in een ander land plaats hebben, en wel ter wille van u. Voor mij zelf komt het er niet op aan. Wij hebben ons alleen maar naar den eisoh te gedra gen en niemand zal ons verdenken. Nie mand zal later kunnen zeggen, dat n voor uit wist wat mijn bedoeling was. Ik cal op u schieten. Ik zal werkelijk op u schieten; maar ik zal u niet treffen" Kolonel Ogilvie boog werktuiglijk bet hoofd. Hij zei niets. Hij was niet zachter gestemd en zijn moorddadige plannon wa ren niet aan het wankelen gebracht. Maar hij erkende ©Ti waardeerde de ridderlijkheid van den ander en die hoofdbuiging was er een spontane uiting van. Athlyne kon niet anders dan zich hier over verheugen. De spanning was niet meer zoo ondraaglijk als zij was geweest; want hij voelde, dat hij in de schatting van zijn tegenstander gerezen was Hij stond met den rug naar de deur, die tot de andere kamer toegang gaf. Opeens zag hij op het gezicht van den kolonel een uitdrukking van groote verrassing, die weldra plaats maakte voor een van hevige ontsteltenis, Langs Athlyne keek hij naar iets, dat ach ter hem stond. Instinctmatig keek Athlyne nu ook, om te zien waardoor die vreemde blik teweeg werd gebracht. En toen keek hijzelf ook hevig ontsteld. In de geopende deur stond Jo. XVI. Alle drie zwegen. Het eenigo geluid, het welk gehoord werd, was dtf, van hun Bnelle ademhaling. Athlyne trachtte na te denken, maar zijn hersenen waren als versuft. Hij wist, dat er nu een crisis op handen was, misschien, wel d e crisis, die de zaak tot een onverwachte en wellicht noodlottige oplossing zou brengen. Zijn hart kromp in een, als hij bedacht, dat Jo het geheele gesprek tusechen hem en haar vader ge hoord had. Wat een vreeselijke herinne ring voor haar in de stille, kleurlooze ja ren, die voor haar lagen! Wat een ver driet 1 Wat een ellende „Groote hemel!" hoorde hij opeens ach- ren in ai deze dingen zien betrekken? En eouden wij daaraan mede moeten doen, waar wij bovendien weten, dat vele ouders van onze kleine deze liefde der kon Ar vo tieve partijen hoogst verdacht voorkom tl Alleen reeds terwille van de aard van ons openbaar onderwijs, dat voor alien toe- gankelik moet zijn, moest men wat fijtige- voeliger wezen. Maar voor ons is er nog een hoger reden. We gevoe'en ons niei alleen nnder- wijzor, maar ook opvoeder. En wij willen onze kinderen opvoeden m eon atmosfeer van waarheid 00 verering van workelike verdienste, maar niet de jonge geest buigen in onbe grepen eerbied voor een voorbijgaande vorm. Want ten onrechte vereenzelvigt men vaderlandsliefde met oranje-verering, met aankweking van eerbied voor do be staande regeringsvorm. Do vrijheid van den onderwijzer is hier in 't spel. Zie, men roept u reeds toe: „De ouders kunnen u opdragen te onder wijzen, wat zij goed e® edel vinden 1" En gij zult niet moor in uw eigen zedelik ideaal en in nw eigen pedagogies geweten hot riahtenoor voor uw onderwijs mogen rien I Wilt ge dit recht bewaren, s 1 n i t n dan tot één vaste organisa tie samen. Want slechts als een vast aaneengeslo ten eenheid zullen wij de moeilijke tijden van heden doorstaan. en onze school, waarmede de toekomst des volks gemoeid is, handhaven. Tot betere tijden komen I Openbare onderwijzers, nw aller plaats ie in de Bond I „Het Huisgezin" schreef onlangs aldus over het verslag dor beide r e g e e- ïringsv ertegenwoord i gers op het internationaal tandheelkundig con gres, van 2328 Augustus 1900 te Berlijn gehouden Het Tapport is thans gedrukt. Het beslaat vier bladzijden druks. Op de eerste bladzijde wordt, meege deeld, wie in de openingebijeenkomst het woord voerden. Op de tweede, hoe de twaalf secfcied heetten, waarin het oongree was inge deeld". Op de derde worden do twaalf hoofdgroe pen opgesomd, waarin de tentoongestelde voorwerpen zijn verdeeld. Op de vierde eindelijk vernemen we, dat er in het geheel ruim 400 voordrachten en demonstraties zijn gehouden, en dat do heeren daarvan geen kort overzicht kun nen geven. Punt. „Land en Volk" merkt naai aanlei ding hiervan het volgende op: Hetcolfde heeft ons meermalen getrof fen. Het is niet met de tandheelkundigen alleen zoo. Als regel is het eone verslag der officieel© congresbezoekers al minder ba- duidend dan het andere. Toch wordt hieraan veel rijksgeld be steed. Geheelo families maken er, in het seizoen, pleizierroisjes van. Er rijn Neder landers ook, ambtenaren die aan de ver tegenwoordiging op oor T-es sen uitsluitend hun grootheid danken. Ware 00ngreahel- den. Die in hoofdzaak een representatief bestaan leiden. Zij dienen allen hun doclar&tio in: „Vooa UEd. vertegenwoordigd op zooveel oangre®- sen Men sogt, dat onze ambtenaren op decO congressen zoo vruchtbare persoonlijke be trekkingen aanknoopen met vakdeskundigo collega's van elders. Heb is mogelijk, maar de Regeering mag wel eens overwegen, of dezo kennismakin gen niet wat duur zijn. In elk geval sort men van dezo hoog te schatten voordeeloö der tallooee congressen in de verslagen wel eens iets willen terugvinden. De extracten uit de programma's bewijzen niet eens, dafl de vertegenwoordigers andere bijeenkom sten hebben bijgewoond dan de diners. ld de dagbladen kan men er beter vinden ter zich den kolonel zegge® e© onwille keurig herhaalde hij binnensmonds di«? uitroep. Jo trad de kamer, waar zij stonden, bin nen. Zij stond nu naast Athlyne, die zicÖ omkeerde, zoodat zij beiden naast olkander en vóór haar vader stonden. ,,He<b je daar.... al dien tijd.... go- staan?... Heb je alles, wat wij tot elkaasj zeiden, gehoord?" fluisterde de oude man* nadruk leggend op ieder woord. „Ja 1 Ik heb hier gestaan eo iedtff, woord gehoord." Weer volgde er een lange stilte, dio doolï den kolonel werd verbroken. „Waarom ben je daar gebleven?" vroeg hij, en Jo antwoordde zonder «ioh te be denken: „Ik kon niet wegkomen. Ik wilde wel» Maar dio kamer heeft geen andere deur dan deze. Daarom kwam ik, nadat ik wak ker was geworden en opgestaan, dadelijk hierheen. Ik kon anders mijn schoenen,, niet krijgen, die de meid gisteren had weg gehaald, en ik wilde zoo gauw mogelijk hier vandaan komen. En nu ik toch hiooe naast was, kon ik, ofschoon ik onder het kleeden den heelesn tijd heen en weer liepfe alles wat hier gezegd werd verstaan I" Haar vader dacht klaarblijkelijk, dat zi| nog meer zou zeggen, want hij zag haan vol verwachting aan. Haar woorden ging<nt in een snik over. Athlyne zweeg en durfde zich ternauwernood verroeren, uit vreed haar onopzettelijk te weerhouden van ietsfc dat zij wilde doen of zeggen. Want in»' stinctrnatig voelde hij, dat zij iets in ban# schild voerde. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 9