FEUILLETON. DE KERSTMARKT! Nieuwe Raadsels. Anekdoten. wat door een plokje watten zeer aanschou welijk wordt weergegeven. Voor de boomen op het kerkplein, als mede voor de verschillende wandelaars, kan menige kleine bouwmeester wellicht een keuze doen uit zijn voorraad speelgoed. Heeft hij ze daarin niet voorhanden, dan kunnen de boomen vervaardigd worden uit gedroogd moe, groen vloeipapier of iots dergelijks, dat man op oen stokje bindt én doze op een houten knoopvorm of schijfje kurk stevig vastplakt. De verdere afwerking deer huizen, schu ren en andere gebouwen geschiedt door mid del van gekleurd papier, op dezelfde wijze als we dat de vorige week reeds uitvoerig hebben meegedeeld. "Wat we toen van don poor trein vertel den, geldt ook voor de stad, namelijk dit: naardat de bouwlieden lust en vaardigheid ben, kunnen ze de stad uitbreiden met groo- terc huizen, pakhuizen, schoolgebouwen, stadhuis of museum, ook kan men de hui zen grootcr of kleiner nemen. Je ziet dus, vriendjes, je kunt naar har telust je verbeelding laten werken 1 Veel plezier HEEF HEINEMAN. Heerschappij over zjjn eigen Gedachten. a heb altijd erg te doen met )al die arme jongens en meisjes van den tegenwoordige® tjjd, die 's avonds nog zoo lang moeten zitten te blokken over hun huiswerk, maar voor een groot deel geloof ik, dat het dik wijls hun eigen schuld is: dat hun (aan dacht to zeer verdeeld is. Terwijl zij bij voorbeeld met hun Fransche les bezig zya danken ze aan hun meetkunde, of laten we maar eerlijk zijn: dikwijls aan héél héél, wat anders en op hetzelfde oogenblik, dat de geeet afdwaalt, staat de studie stil, want onze hersens kunnen niet meer dan één (denk beeld tegelijk bevatte®, en daardoor dan ten slotte kan men wel vesl meer tijd noodig hebben, dan wanneer men voortdurend zijn gedachte bepaalt op dat ééne, waar men aan bezig is. Zoo wordt ons verhaald van een Amerikaanscli geleerde, die, toe® hij nog •en schooljongen was, twee ure® per dag hoodig had, om zijn Latijuaohe lea te leonen. Hij nam zich voor die les te kennen in één .uur en vijftig minuten en slaagde in zijn pogen. En steeds spande hij al zijn kracht in om zijn taak in nog korter tijd te volbrengen. Door dag aan dag al zijn aandacht bij zijn werk te bepalen, kon hü binnen eenige maanden met een halfuur vol staan, iets wat hem totaal onmogelijk was, toen hij op sohool kwam. En dat streven om den onverdeelen aandacht bij het werk te bepalen,- is door alle groote mannen en vrouwen beoefend. Zoo heeft Napoleon ge zegd: „Mijn geest is als een groote latafel; als ik piet één ding klaar ben, schuif ik de lade dioht en de volgende open." ÜE EKSTÜK. De geschiedenis van een vogel, die toch lang zoo knap niet was als hy wel dacht. In oen gTooten zwaren noteboom dicht bij het oude huis, woonde heelemaal bovenaan in de hoogste takken een groote ekster. Zij was nog wel heel jong, om al zoo op zich zelf te staan, maar reeds als klein nestvo geltje had zij altijd overhoop gelegen met haar broertjes cn ^usjee, zoodat ze haar ten slotte het nest uitgegooid hadden. En ons ökstertje trok er zich niet zoo heel veel van aan, want zij had nu het rijk alleen, tenminste zoo dacht zij bij zichzelf, terwijl zjj haar nieuw nestje in gereedheid bracht. Wel was het af en toe wat saai, want de andere vogels in den tuin ware® ook huiverig geworden om met zoo'n bazin netje om te gaan en zoo bemoeide eigen lijk niemand zich meer met het eigenwijze ding, behalve de oude steenuil, die in het dichte klimop huisde, en die placht haar nog al eens een moederlijken raad te geven, als zij weer zoo erg aan het opsnijden was over haar eigen handigheid in het stele®. „Ja, ja, meisjemaat, zeker, een tijdje kan dat zoo wel goed gaan," placht zij haar dan te vermanen, „maar ten slotte loop je er toch in." „Och kom, gekheid I" antwoordde de slimme ekster nuchter, „ik er in loopen Wees maar niet bang hoor, ik zal wel op mijn tellen passen." E® zij legde heb slim aan, dat is waar: zoo handig had zij hijvoorbeeld weer on langs de® nieuwen zilveren vingerhoed en het schaartje van de keukenmeid gestolen, die haar naaidoosje in het open keuken raam had laten staan, dat niemand esnig vermoeden had, wie de sohuldige was. En in de kinderkamer waren kleine Jo e® Betty juist een vroolijk rondedansje aan het, uitvoeren, want die goede Sint had ken', weer allerruimst bedeeld: Jopie had een prachtig hobbelpaard gekregen en Betty een) fijn gouden kettinkje; prachtig gewoon!, Maar onze slimme ekster had dit laatste, sieraad nu al heel dikwijls bij moeder op de toilettafel zie® liggen, want Mammie nam' het altijd mee naar beneden, om er haar, meisje eigenhandig eiken dag mee te tooien. En nog nooit had ze dit vergeten ook;') maar jawel, op den eersten Kerstdag, toen', vader en moeder en de kinderen allen ge zamenlijk naar de kerk zouden gaan, maar het zeker door de drukte van den vorigea! Kerstavond wat laat was geworden en hot jonge volkje vooral, dus niet te vroeg bij' de hand was geweest, scheen het wel watj laat te zijn geworden met ontbijten en had moedor in der haast de ramen van de slaap kamer opengezet, maar had niest meer ge dacht aan Betty's kettinkje. Ons ekatertje echter scheen dit de allerschoonste gelegen heid te vinden om haar lang beraamd plan netje uit te voeren en wipl vloog zij naar binnen en wipl vloog zij ook weer weg, met iets glinsterends in haar fijn geel sna veltje. Je begrijpt natuurlijk wel wat! Nie mand had haai* gezien, behalve de oude steenuil, e® die schudde haar hoofd en zei bij zichzelf „Dat is nu toch' wel wat al te erg; jé zult zie® dat loopt niet goed af." E® misschien had zo nog zoo ver geen, ongelijk. Onze slimme dievegge begroef haar schat onder de takjes en twijgjes van haar nestje en verlustigde zich telkens en tel-' kens .jveer in het prachtige geschitter, tot dat Betty tem laatste thuiskwam. Toen ze nu haar manteltje uittrok, miste moeder onmiddellijk het kettinkje en beide kindo ren holden gauw paar boven, omdat ze zich ook duidelijk herinnerden dat moeder het dien ochtend vergeten had haar meisje om, te doen. Maar jawel: hoe zij ook beken en zochten ze vonden het natuurlijk niet. En iedereen kwam er aan te pas, maar het verloreno kwam er niet mee terecht-. Maar vader ontdekte toch iets, dat hem op het spoor bracht van den sohuldige, want overal op de vensterbank waren zwarte afdrukjes gevonden van brutaal-indringende vogelpoot jes- „Ziezoo, nu geloof ik toch wel, dat ik Kot) Op dit. oogenblik kwam een in rouw ge kleeds dame met drie kinderen aan. „O, dat is mevrouw", juichte Martijn, »»zij zal roker eenige poppetjes koopen." Bij dew> woorden bleef de dame staan so kwam dichterbij. „Goeden avond, Martijn", zeide zij vrien delijk, „wel heb je goede zaken gemaakt 1" Ik hoop van wel, want je bent een flinke jongen, dat je zoo goed voor je grootvader zorgt." „Vanmorgen ging het heel goed, me vrouw", zei Martijn beleefd, „maar van avond heb ik nog geen enkel poppetje ver kocht. En toch was het zoo noodig met het oog op die arme kinderen." Verwonderd keek de dame naar de kleine meisjes, wier oogen onafgewend op haar gericht bleven. „Wie heb je daar bij je, Martijn? Wie zijn die kleine meisjes?" Martijn vertelde het; de kinderen van mevrouw Berkenhof kwamen zoo dicht mo gelijk bij het kraampje staan om te luiste ren; hun gezichtjes stonden hoe langer hoe medelijdender. „En wanneer je niet twintig stuivers verdient, laat je slechte tante je niet bin nen?" vroeg Hendrik verontwaardigd. Treurig schudde Marie het beofdje. Elsje's mond vertrok zenuwachtig: „O, Mama, dan zullen zij in de sneeuw omkomen en de roodborstjes zullen ze met bladeren bedekken, zooals in het verhaaltje staat, dat u mij verteldet *Neea", vie) Martijn haar in da rede, „zoo ver zal het niet komen. Grootvader iaed mij, dat ik ze weer mee naar huis moest brengen, wanneer zij niet genoeg geld hadden; wij zouden wel een plekje kunnen vinden, geloofde hij, en zij zouden het eten met ons kunnen deeLen, dat me vrouw ons gezonden heeft", zei de knaap, de dame dankbaar aanziende. „Dat is mooi van grootvader", zei de dame hartelijk, „ik...." Ze bleef steken, want een kleine hand had de hare stevig gepakt „Mama", fluisterde Hendrik, „gelooft u, dat dit de kinderen zijn, waarvoor God wil dat wij zullen zorgen? Zullen wij hun het geld geven?" Hoe zachtjes hij ook gespro ken had, rijn broertje en zusje hadden het tooh verstaan. „O, ja, mama, laten wij hun, als het u blieft alles geven 1 dat is beter dan speel goed. Dat is veel prettiger dan een pop te koopen'" juichten zij. „Ja kinderen, daarin heb je gelijk. Laat mij er maar voor zorgen, ik zal je leeren, hoe je het geld het beste kunt besteden. Jul lie moet nu niet langer hier in de sneeuw blijven staan," zei de dame tot Martijn, „ik zal alle poppetjes van jullie koopen; doe ze in je mand en breng zo bij mij thuis en neem ook de kleine meisjes mede. Daar moet je op mij wachten; ik heb nog heel veel te doen, voor ik thuis kom. Je behoeft nu niet bang te zijn, arme kleintjes; voort aan zal je niet meer mishandeld worden. Vroolijk klapte Bertha in haar handjes; haar geheele gezichtje straalde van vreug de. Marie sloeg de oogen hemelwaarts, zij wist, dat God haar eerste dankzegging toe kwam, haar moedertje had gelijk gehad. Hij was werkelijk de Vader der wee- xeaU* Later op den avond was het kleine ge zelschap om een sohitterenden Kerstboom verzameld; men was met de uitdeeling laat begonnen, want mevrouw Berkenhof was langen tijd in de stad geweest en toen zij terugkeerde, wae er nog veel te regelen. Martijn en de kleine meisjee waren door gebleven en hadden heerlijk avondeten ge kregen Eindelijk haalden de kinderen van mevrouw Berkenhof ze af en brachten ze boven in een zijkamer. „Let nu goed op, je solt dadelijk hooren bellen," riepen Elsje en Hendrik en we zen op ©en deur, „dan moeten wij daar bin nen gaan." „Wij gaan toch niet mee naar binnen?" vroegen de weezen verwonderd. „Natuurlijk, je zult....." ,„0, jou babbelkousje 1" viel Leopold zijn zusje in de rede, „meisjes kunnen toob nooit zwijgen." Wat had dat wachten toch een pooe ge duurd; de kinderen dachten, dat de deur nooit dou opengaan; maar toen de bel ein delijk luidde, wisten rij later niet, hoe zij in de kamer waren gekomen, terwijl zij de wees jee met zich voorttrokken. Stom van verbazing stonden deze voor den groo- ten pra-ohtigen Kerstboom en dachten, dat zij in den hemel waren, zóó straalde en schitterde allesMarie dacht elk oogenblik, dat zij haar moedertje zou zien, zooals deze in den droom vóór haar gestaan had. De dame geleidde Martijn en de meisjes naar drie tafeltjes, terwijl haar eigen kinderen al lang de hunnen gevonden hadden. „Dat heeft het Kerstkindje voor jullie gebracht", zei rij vriendelijk. De weezen waren qiet in staat één ROOfd uit to brengen* weet, wie ons dit kooltje gestoofd heeft e® troout je maar Betty, mij dunkt je zult je kettinkje heel gauw weer terug hebben. Maar late® we nu eerst gaan eten, anders wordt ons lekker Kerstmaal heelemaal koud en dat zou toch jammer zjjn." Als vader zoo iets zei, wist Betty wel, dat ze nu ook zeker geen angst moer hoefde te hebben voor het verlorene en heerlijk 6mulde de heeel familie van de vette kerst gans, met de lekkere echt Engelsche plum pudding, en toen de kinderen voor dessert nog een handje vol ohocolaadjes en pistaches gekregen hadden e® ieder een prachtige mnie op het hoofd had, zei vader. „Nu, als jullie nu heel stil kunt zijn, dan moet je eens meegaan met mij naar boven en dan zal je eens zien, hoe gauw we den dief zullen hebben." Op de toenen slopen Betty en Joop de ■trap op en toen ze in moeders kamer aan gekomen waren nam vader een strengetje erg kleurige kralen e® hing die vlak bij '4©n spiegel, zoodat ze haast verblindend schitterden in het joode winterzonnetje. Toen verstopten ze zich alle drie achter het gTool-e scherm. De kinderen hielden den adem in en niet lang duurde het dan ook, of daar kwam ons ekatertje binnen gevlo- gen, ging regelrecht op het bonte snoer af en nam het heel haastig mee in haar klein geel snaveltje. Niet zoodra was de vogel het venster ,weex uit, of het drie tal kwam van achter het scherm te voor schijn om ons ©kstertje voorloopig slechte met do oogen le volgen naar haar woning. t>ie was natuurlijk weer erg trotscli op haar pas gestolen schat en had het in haar kamertje wear heel ,druk met het begra ven daarvan. Intueschen had de tuinman zijn hoogste ladder genomen en toen de ekster weer op den rand van haar nestje wilde klimmen,kon ze er niet meer Uit. Jan had ©r een kooi overheen gehan gen en of zij nu wilde of niet daar moest de kleine dievegge wel in. En toen men haar nestje onderzocht had, kwam er heel wat uit te voorschijn behalve nog Betty's bewuste kettinkje. De maid had haar vin gerhoed en schaartje wear, enz., enz., en ik verzeker je, dat het een gelukkig Kerst feest was voor allen in huis. De ekster had het nu niet zoo prettig die® dag, maar die had dan ook haar verdiende loon en als Üj nog wat vriendelijker van humeur was geweest, had rij zeker wel meer vrienden „Zijn de kleeren voor Grootvader?" riep Martijn vol vreugde uit. De dame knjkte glimlachend. „O, hij heeft ze zoo noodig, zijn Zondag- aohe jas is zoo kaaL" „Ja, dat wiet het Kerstkindje. En voor jou heeft het een dik pak meegebracht." Stil stonden, de meisjes, voor de mooie, nuttige geschenken, te verheugd om te kun nen spreken, want er lag, o vreugde, ook een pop bij zoo mooi als zij er nog nooit een hadden bezeten! Zij waren nog nooit zoo verrukt geweest. „Kinderen," zei mevrouw Berkenhof na een poosje „komt n,u eens hier!" en zij ging zitten. Haar kinderen gingen dicht bij haar staan en de weezen en Martijn ston den vóór haar. „Ik heb jullie gezegd, dat je voortaan niet bang behoefde te zijn," zei zij tot de beide meisjes, „nu wil ik jullie vertellen, wat ik voor je besloten heb. Vanmiddag ben ik bij je tante geweest, daarom vroeg ik waar zij woonde... Verschrikt klemde Berbha zich aan haar jrusje vast, alsof zij een steun zocht; en deze zelve werd bleeker. „Neen, weest niet bang, zij kan jullie voortaan, geen kwaad meer doen. Ik ver weet haar hardheid en wreedheid, waar- ,mee rij de kinderen van haar eigen broer verstooten had en zei haar, dat zij zich on waardig getoond heeft jullie nog lan ger bij rich te houden; ik zal het op mij nemen verder voor jullie te zorgen. Nu scheen het haar te spijten, dat je niet lan ger bij haar zoudt blijven; waarschijnlijk hoopte zij door jullie geld te krijgen, zoo dat zij hoar toestemming weigerde om je •an mij af te staan. Toen dreigde ik haar, in geval rij bij gemaakt, maar altijd waa zij even schreeu werig on 6chuw en zoo keek ten. slotte niemand meer naox haar om en sleet zij de reet van haar dagen saai en verlaten. Ingez. door „Klein maar Dapper". JU Mijn geheel bestaat uit 9 letters en een voorname schilder van vroeger. In een 4, 2, 8 slaapt men. 1, 6, 9, 9, S, 7 hebben bakkers vaak last van. I® een 4, 6, 8 baadt men. In een 3, 6, 7, 8 haalt men boodschappen.. Een 0, 5 is een wintervermaak. Ingezonden door „Vera". II. Verborgen jongens- en meisjesnamen. „Ma", riep kleine zus, fox heeft mij ge beten. Kom, Jan, naar school toe, hot is al bij na negen uur. „Ja", zei ma, „bramen mogen jelui wel gaan zoeken." Vindt gij dezen wijn anders dan den uwen? Henri kan je mijn zweep even maken? IIL Mijn gehoel is de naasn van een kind, door iedereen bemind. 5, 7, 3 is een visch. 3, 4, O, 4, 7, 7, 3 wordt op school gebruikt* 1, 2, 3, 4 is de zomermaand. 2, 4, 3 is een vogel. 9, 4 ia een groentesoort. Ingezonden door „Anjelier". IV. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en it de naam van een plaats in Gelderland. 0, 7, 8 is een lichaamsdeel. 9, 3, 3, 9 is een ontkenning. 5, 3, 9 is een boom. 1, 2, 2, 3, 4 is een lekkere vrucht. Ingezonden door „Boodborstje". V. Gij allen kent mij goed, 'k Heb vleugels aan mijn lijfje; Met a a spelt zich de man, Met e ia het rijn wijfje. haar weigering volhardde, het bij de politie aan, te geven, hoe ze je mishandeld had, en toen werd zij plotseling bedaard. „Ik verbood haar jullie ooit lastig te vallen, anders zou ik mijn bedreiging toch nog ten uitvoer brengen." „O, die afschuwelijke vrouw", riep Elsje verontwaardigd, „ik zou ze eens flink wil len 8laanl" „Neen, mijn kind, laten, wij liever mede lijden met haar hebben, want wie geen liefde in het hart heeft, is eon beklagens waardig schepsel. Voorloopig zult gij bij mij blijven kindo ren, totdat ik een plaatsje in een weeshuis voor jullie vind; ik weet er een, waarin ik je gaarde zou hebben, daar de weesmoeder zulk een uitstekende vrouw is. Haar pleeg kinderen hangen haar met de grootste liefde en dankbaarheid aam en zelfs zij, die er al uit zijn, vinden in naar nog altijd een trouwe leidsvrouw die altijd bereid is haar met raad en daad bij te Btaan. Daar 7A1 je goed onder dak zijn, en die opvoe ding krijgen, waardoor het jullie mogelijk zal zijn, later zelf je brood te verdienen." „Mama," fluisterde Leopold, „ons geldl" „Ja, daaraan heb ik ook gedacht; Marie en Berbha zullen, wanneer zij in het wees huis gaan, veel noodig hebben, dan moogt ge zelf alles voor haar koopen en het haar geven." „Zelf koopen? werkelijk zelf?" De moeder bevestigde dit met een vrien delijken glimlach. „O, hoe heerlijk! Denkt eens, Marie en Bertha, wij mogen alles zelf voor jullie koopen 1" Het oudste meisje had met een stralend geriohfcje, de handen der dame gegrepen Inge® door „Verft". Practisoh. Zoon: „Vader, ik word schrijver of schil der." Vader: „Wordt dan sahrijvcr jongen, pa pier is goedkoopver dan doek." Mia. Tante: „Zus, als je heel lief bent^ krijg je misschien een klein broertje." Zusje: „O, dan behoef ik niet lief te zijn; ik kan dat kleine-kindergesohr eeuw niet uitstaan." Ingez. door Oath, van Itereon. „Ge moet het nummer van uw huis eens medebrengen,zei do meester tot het klein ste ventje. „Dat kon ik niet 1" zei het ventje. „En waarom niet!" „'t Is op de muur geschilderd." Ingezonden door Jacobus Optendrees. Een wenk. „Mama, denk u nu eens, dat ik op zee was e® dat er storm was, en dat 't schip dan om zou slaan en dat ik geen enkele mast vond om er op te drijven. Zou u dat niet verschrikkelijk vinden?" „Ja jongen, vreeselijk." „Nu, zou 't dan niet goed rijn, dat ik met Jan van hiernaast zwemmen ging leeren?" „Wat ia stilte, Marie?" Marie: „Stilte is datgene wat je niet hoort, ak je luistert." Ingez. door „Boschanemoon." Medelijdend. Moeder komt thuis en bemerkt tot haar grooteu schrik dat de karper dien zij ge kocht heeft voor den verjaardag van haar man, door Marietje in den poppenwagen ia gelegd: *,Wat beteekent dat kindlief?" vraagt ze. „Och moe," antwoordt de kleine, „hij zal wel dadelijk sterven en nu wilde ik hem vóór zijn dood nog voor zijn plezier wat rondrijden. en ze gekust, nu wendde zij zich tot de kinderen „O, honderdmaal dank," stamelde rij „Bertha," zoo spoorde zij zachtjes haar zusje aan, „zeg tooh ook iets." „Martijn zal ook niet vergeten worden," ging mevrouw Berkenhof voort, aan jou heb ik ook gedacht, mijn jongen; in mijn huis zal je voortaan overdag werk vinden, 's nachts bij je grootvader zijn, dan zal je beiden geen, honger en kou meer lijden. Wanneer je grooter bent, laat ik je tot be-, diende opleiden, want ik zal blij zijn, later een betrouwbaar mensch in mijn dienst te hebben, op wiens trouw en eer lijkheid ik mij verlaten, kan Ik hoop van jou en je twee vriendinnetje* nog veel ge noegen fce beleven" Deze wensch is vervuld geworden: me vrouw Berkenhof had nooit een beteren bediende kunnen vinden, dan Martijn is, en het gaat hem in haar huis zo© goed,| dat hij geheel voor zijn grootvader zorgeiV kan. Deze bewoont in de nabijheid* een kamertje, dat zijn kleinzoon voor hem gehuurd heeft. Zondags ziet men dikwijl» Martijn, met den ouden man aan den arm door de straten wandelen, beiden, in-tevre- den, en naast hen loopt Nero, die er niet meer zoo ruig uitziet als vroeger, want' ook op hem hebben dc betere tijden een goeden invloed gehad. Marie is keuken meid, en Bertha is onlangs kamermeisje bij mevrouw Berkonhof geworden, en bei den doen steeds haar best, haar weldoen ster haar dank te bewijzen. De les, die rij in haar jeugd ontvingen, hebben zij nooit vergeten, in alle omstandigheden op God te vertrouwen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12