Politieboden. Jijk de afwezigheid van zadel en stijgbeu- cls waarnemen en de kleine taille opmer en, welke men het liefst zag bij een ren- aard, om den ruiter beter te doen uit- omen. 1 Zonder van het paard te houden sooals Ide Renaissance er van hield, en zonder het pe kennen als Leonardo da Vinei, die dit Jdier boter dan iemand heeft geteekend, begreep de Griek niettemin zijn beteekenis jmen lette slechts op het hoofd van de be spanning van Apollo, aan het oostelijke jfronton van het Parthenon. Wij hebben vóór Alexander geen ruiter standbeelden. Intusschen wijst de naam c e le s, om het rijpaard aan te duiden en het te onderscheiden van het trekpaard, er wel op, dat de Grieken begrip van deze sport hadden. Volgens ooggetuigen 6tond vc wagenren jhooger in eere dan de wedren. Men spande twee, drie of vier paarden naa9t elkaar. Eerst plaatste men ze in het midden voor den wagen, doch later maakte men alleen de middelste twee vast, terwijl men de anderen bestuurde met de teugels. Muil ezels namen vaak de plaats in der paarden, die in Attica maar al te zeldzaam waren. De menner moest om den eindpaal heen leiden, waartegen de wagen dikwijls te pletter reed. In den oorlog droeg iedere wagen twee .krijgslieden; de een bestuurde, de ander hield zich gereed den strijd te voeren. Vol gens Homerus daalde de strijder, wanneer 'hij een vijand ontmoette, die zijner waar dig was, uit den wagen om een tweege vecht met hem aan te binden. Een ander maal wierp hij met werpspiesen alvorens den vijand aan te raken. Ook bestonden er wagens gewapend met zeisen en sikkels, welke groot-e verwoestin gen onder de vijandelijke gelederen aan dichtten. Toen de Amerikanen voor de eerste maal een Spanjaard te paard zagen, dachten zij, Jdat dier en inensch één geheel vormden. j[Jit dezelfde verwondering op het gezicht der Thessaliërs is de Helleensche mythe der 'Centauren geboren, welke aan een groot /aantal hybridische figuren, half mensch, half paard, het aanzijn heeft geschonken. Men vertoont ze op de bruiloft van Pi- rithous, trachtend de vrouwen te rooven jen vervolgd door de Lapiten; men ziet hen in het gevolg van Bacchus, die hen be- Bchaafde. Te Rome werden, als in Parijs, de uit slagen der wedrennen langs de straten ge rent. Men speelde echter niet op een paard, maar op een partij. Hiervan waren er vier, itot Domitianus en nog twee bijvoegde: het •purper en het goud. De Keizer was er even verzot op als het gepeupel. Caligula en CaraoaUa lieten :de ruiters van de partijen, welke tegenover :de hunne stonden, dooden. Holiogabalus had een sóó grooten hartstocht voor de wedrennen, dat hij vierspannen liet komen .onder de galerij, waar hij het middagmaal 'gebruikte, en de gasten dwong dienst te doen als pikeurs. Iedere Grieksche traditie 'ontaardt bij de Romeinen en er blijft slechts een droevige caricatuur over. Het hippodroom is van minder gewicht dan het worstelperk. Noch ruiter, noch menner verschaffen de kunst elementen van beteekenis. Men zal tevergeefs in de oudheid een equestrisch beeld zoeken, te ■vergelijken bij den Coleone van Yerrocchio te Venetië. Behalve Bellerophon verkiezen de helden evenals de goden den wagen. Hippolytes, de zoon van Theseus, evenals Laius, ko ning van Thebe, zij gaan niet te paard, doch in den wagen langs de wegen. Men stelt in het zadel slechte de Amazonen voor, bafbaarsche en fabuleuze vrouwen. Het paard zooals wij dat heden ten 'dage kennen staat, uit een plastisch oog punt, ver boven dat der oudheid, dat kort en gedrongen lijkt. In de meesterwerken der Renaissance wordt men getroffen door de zwaarte van het Italiaansche paard, dat met onze Percherons overeenkomt en zeker evenmin als het Grieksche roe ooit die snelheid heeft kunnen laten zien, welke op onze renbanen de gewone is. Sparta ver trouwde, tot de Meoenische oorlogen, zich alleen aan zijn infanterie toe. En wij we ten. dat de talrijkste cavalerie in Athene 1200 hoofden telde. In 1896 heeft men getracht de Olympi sche Spelen te doen herleven in het pana- thenaïsoh stadion te Athene, Het denkbeeld stelt wel de oppervlakkigheid der moderne Grieken in een scherp licht. Gymnasten bij een te roepen voor een wedstrijd, dit mag men overal doen behalve in Athene, waar de lichaamsoefeningen tegelijkertijd werden geïnspireerd door geloof, vaderlandsliefde, en een onvergelijkelijk kunstgevoel In de „Politie-Gids" schreef Eric us een en ander over politiehonden. Daaronder het volgende: Het was niet pluis op het jachtterrein van den hoer Brouwers, te Bunde. De wak kere brigadier Lenders en de onbezoldigde rijksvem wachter Frissen, jachtopziener, hoorden bij maneschijn schoten in de verte, toen zij in den nacht van 2 op 3 Oct. daar op surveillance gingen. Eerstgenoemde had zijn hond bij zich, gemuilkorfd en aan een koord. „Het was middernacht", schrijft de heer Lenders, „toon wij een schot hoorden op ongeveer een kwartier afstand, in een schaarbosch. Wij spoedden ons er heen en, terwijl wij den rand afzochten, sprong op circa 25 pas van ons af iemand met oen ge weer uit het bosch, en holde als een vol leerd hardlooper over de akkers. „Haltl Politie!" riep ik. Toen hij door bleef rennen en in de vlucht driemaal het geweer op ons aanlegde, liet ik mijn hond los, die hem als een pijl uit den boog na zette en hem zoo goed het voortloop en be lemmerde, dat wij hem op honderd twintig meter konden grijpen, 't Was Cabo, een ge vaarlijk strooper-hardlooper, die nog nooit te voren door de politie is ingehaald sn gearresteerd. Altijd wist hij in galop te ontkomen. Het geladen geweer met gespannen baan namen wij direct in beslag. Ik ontlaadde het, gaf het aan collega Frissen (nog maar kort politieman), lei mijn mantel en zit stoel tje op den grond en Frissen bekeek het geweer. Toen ik den naam van den strooper opschreef en de vereisohte stukken vroeg, hoorden wij plotseling geritsel :n het bosch en zagen in den helderen mane schijn een tweeden strooper d< or het nwg korte, tweejarige hakhout vluchten. On middellijk zette ik mijn hond op het spoor van den strooper. Kort daarna hoorde ik den hond op on geveer 130 meter aanslaan en aanvallen. Ik spoedde mij er heen en zag, dat collega Frissen, flink door mijn hond geholpen, den strooper al te pakken had. Frissen was over het open veld op hem afgeloopen en de hond belette hem het hardloop en weL Maar nu bleek, dat mijn nog weinig ge routineerde collega het in beslag genomen geweer direct had laten vallen, om beter to kunnen loopen, en zoo stond Cabo onbe waakt. Hij was er met zijn geweer van door gegaan. Ik bracht mijn hond op de plaats en oommandeerde„Zoek den kerel!" De hond nam onmiddellijk spoor op en riep naar een ander schaarbosch. Op den rand sloeg hij aan bij herhaling. Het bleek mij echter, dat hij voor een groo ten doornstruik stond te snuffelen. Ook honden hebben liever rozen dan doornen op him pad. Weer sloeg hij aan, ging dapper in de struiken en liep toen weg door het bosch. Ik bleef op het veld staan luisteren, hoorde den hond weldra weer aanslaan en het was toen duidelijk te vernemen, dat hij met iemand bezig was, die naar hem sloeg. Ik spoedde mij er heen en vond Cabo, buiten adem geloop en, op den grond lig gen, terwijl de hond bij hem stond te blaf fen. Zijn geweer had hij niet meer en hij ontkende, dat hij het meegenomen had. Ik nam hem mee naar Frissen, die den twee den strooper, Coossen, vasthield. Nadat wij met beide stroopers afgerekend hadden, zochten wij het geweer van Cabo en vonden het in den doornstruik, waar de hond zoo aangeslagen had. Alleen door de hulp van den hond had den we nu twee mooie jachtbekeuringen en twee beste achterla-adgeweren. Zonder hond had ons leven groot gevaar geloopen en had den wij niemand kunnen arrosteeren. Beide goweren waren met zwaren hagel scherp ge-' laden en de hanen waren nog gespannen. Alleen uit vrees voor den hond hadden de stroopers niet op ons durven schieten, toen wij niet bang waren voor hun dreigen. Werkelijk, vooral bij naclit is een goed ge dresseerde hond voor een rijksveldwachter onmisbaar. Vooral in Limburg iz de jocht- surveillance door de heuvels en bosschen en de uitgestrektheid der terreinen zeer moeilijk." De heer J. Miohielsen, brigadier-titulair der Rijksveldwachters te Gibe, vertelt: „In den nacht van 13 op 14 October jl, omstreeks half drie, bevond ik mij met twefc collega's onbezoldigde rijksveldwachters, in de gemeente Alphen en Riek Spits, mijn Hollandsche herdershond, 18 maanden oud, ging mee op surveillance. Ik heb hem zelf gedresseerd. Onder Brakel bemerkten wij drie wild- stroopers met lichtbak. We stelden on® verdekt op en wachtten, tot deze strooper® nog maar 10 a 15 pas van ons af waren. Als rijksveldwachter riep ik toen: „Haltl Politie." Eén van hen, die bij den lichtbak liep, legde toen onmiddellijk zijn geweer op mij aan en loste een schot-, dat mij niet trof. In ongelooflijk korten tijd had ik mijn hond los en riep: „Spits! Pak hem!" Spits stelde onmiddellijk een van de drie, dien ik arresteerde. Hem vroeg ik: „Waarom moet je op mij schieten7" „Ik heb niet geschoten, antwoordde hij, „dat heeft Wilhelmus O. gedaan!" Deze O. was mij geheel onbekend. Ik ver nam, dat hij koopman was en te Tilburg woonde. Daarna is O. aangehouden en ter be schikking gesteld van den beer commissaris van politie te Tilburg. Hij bekende op bovengenoemden tijd aldaar gesmokkeld te hebben en ook een schot te hebben, gelost, maar niet op de politie 1 Dat hij wel op do politie schoot en ook opzettelijk, werd toen door ons, getuigen, bewezen. In de gevangenis is hij tot rede. gebracht. Had ik toen geen politieband gehad, dan waren jaohtovertreding en misdrijf beide, hoogstwaarschijnlijk nooit gestraft, omdat wij de stroopers niet hadden kunnen arrea-, teeren." Nog een ander staaltje. Glad en smal was de leemdijk langB de vaart te Lemelerveld (Overijsel), vooral,; wanneer men op klompen loopt. Mannus; kwam te dicht aan den kant, gleed uit,j kroeg een nat pak, maar klauterde toch spoedig weer bij den kant op, waar het water hem bij stralen langs de kleeren liep. Vlug naar huis en droge kleeren aangetrok-1 ken. „Maar waarom schrikt hij zoo en voelt bij zoo angstig in den natten vestzak?" Daar zaten vier rijksdaalders in toen hij in het water viel; dat wist hij zeker, en nuj vond hij er toch maar één. Dus driever-1 loren in het water, dat kan niet anders Zoo pas klappertandde hij nog, maar nu, breekt het zweet hem uit, en in, zijn droge' kleeren holt hij naar de plaats, waar hij; het bad nam, dat hem nu f 7.50 koet en lang niet lekker was. Hij zocht en zocht, maar kon niets vinna» ender water en evenmin aan den kant. Voor oppassende menschep is de politie, een ware hulp in nood. Dat wist ook Man-! nus en hij zocht den rijksveldwachter P. d«J Kievit op, die zijn Airedale tcef, Frieda,' meenam. Frieda is zoo goed door hem gedresseerd, dat ze ook in. het water een spoor of eenj verloren voorwerp ruikt en weet te vinden.) Ze nam lucht op, had aanstonds het| spoor van Mannus, volgde het tot waar hij! in het water buitelde en begon rlotseling op een bepaalde plaats te snuffelen. Er was niets te zien, maar toch bleef

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13