FEUILLETON.
fcetnd zijn. De kleintjes, die meedoen, geeft
mem een lijstje waarop verschillende g-creed-
•ohappem zijn opgeschreven.
De volgende week gaan we weer aan het
werk. Ik raad u allen aan zooveel moge
lijk ledige luciferedoozen t© verzamelen,
liefst het grootste soort, zooals "bijvoorbeeld
het merk ,,De panter."
"Waarvoor
Dit is voorloopig een geheim'. Daarnaar
moot go maar oens raden.
Voorts wordt u allen een genoeglijke Oude-
jaarsviering on een gelukkig Nieuwjaar to>
gerwensoht door
NEEP HEINEMAN.
ARBEID ADELT.
Het doet er heusch niet veel toe, tot wat
soort van arbeid uw neiging of uw ver
stand u trekt, het eenige waarop het aan
komt is, dat gij u tot de een of andere
soort voelt aangetrokken. Vervul daarin
dan uw plicht; tracht u altijd wat boven
het middelmatige te verheffen on uw suc
ces is verzekerd. Goed werk wordt altijd
goed betaald. Wat de mcnschen noodig heb
ben, daar willen ze ook voor betalen. Bijna
ieder mensoh kan door vlijt en volharding
uitmunten in i e t s hoe eenvoudig het mis
schien zij, en dat ééne kan allicht rente-ge
vend gemaakt worden. Iedere arbeid is eer
vol, omdat hij een eerlijk streven is; en
arbeid verheft: arbeid adelt! Arbeid maakt
onafhankelijk, doet u op eigon beenen
staan en weest daar zeker van: zoolang gij
uzelf kunt achten en soolang uw omgeving
u acht, zoolang vernedert uw werk u
nooit. Kunt gij geen universitcits-oplei-
rling krijgen en zult gij dus nooit een ge
leerde worden, weest dan timmerman of
metselaar, of naaister, of keukenmeid, of
wat dan ook, maar schaam u nooit over uw
Werk. Het bewustzijn uw eigen brood te ver
dienen, op eerlijke wijze, maakt, dat gij
met opgeheven hoofd en met vrijen en
blijden blik kunt rondzien en de wereld
komt u dan vanzelf te hulp, omdat zij uw
werk noodig heeft I
Het nieuwe jaarl
Gegroet gij eerste dag van het jaarWe
rijn jong, ons bloed loopt ons snel door de
aderen. En al weten we niet, wat de toe
komst zal brengen, we hopen maar en we
willen onzfe krachten aan iets nuttigs be-
DE KERSTMARKT.
3)
j,Op straat zitten bij deze koude?" viel de
oude man hem in de rede, ,,en meisjes? Hoe
oud zijn zo?"
„Ik ben negen jaren en Bertha is zes,"
was het antwoord.
„Arme kinders 1" zei de grootvader me
delijdend, „zoo jong nog, maar waarom
ging je bij dit weer uit?"
De knaap vertelde wat hij van Mario ge
boord had.
Intussohen was de kleine Berfcha dicht bij
den ouden man gaan staan en zag hem on
afgebroken aan. Toen haar beschermer
zweeg, vroeg zij nieuwsgierig:
„Waarom doet u altijd uw oogen dicht?"
„Bertha" riep Marie, „foei hoe kan jo zoo
iets vragen."
„Laat zo haar gang maar gaan," zei de
oude ma-n, en zijn gezicht straalde van
vriendelijkheid, „1- doe mijn oogen niet
open, omdat, ik blind ben."
„BlindMarie vouwde versohrikt haar
handen samen.
„Ja kind, blind! Maar dat is niet zoo erg.
Ik moot God danken, dat Hij mij zoo lang
bet gezioht behouden liet; ik verloor het
pas een jaar geleden, tengevolge van een
nekte en toen was Martijn veortien jaren
oud en kon geld verdienen, zoodafc wij se-
steden. Zouden we het Nieuwe Jaar dus
niet vroolijk welkom heeten? ook al mocht
het heden nu eens wat donker zijn? Neen,
daarover nu niet geklaagd; nu, met fris-
schen moed den nieuwen tocht aanvaard,
flink gewerkt en gestreden.
De natuur verheugt zich ook over het
Nieuwe jaar, dat is aangebroken, want al
lijken ook bosschen en velden kaal, het nieu.
we leven sluimert reeds en wacht en hoopt
maar op den tijd, dat alles weer mag groeien
en uitbotten. Opgewekt cn moedig nemen
wij straks weer onze taak ter hand en
trachten haar steeds naar ons best© weten
te vervullen, dan voorwaar, zal ook het
Nieuwe Jaar voor ons zijn een jaar vol go-
luk en 2e gen.
Muscü Dikkie en Sneeuwwitje.
(Een echt historisch feit4 want de heer,
die het mij vorteldc, heeft het met eigen
oogen go zien),
Dikkie was de mooiste musch, die ooit
uit oen gewoon mussoheneitje te voorschijn
gekomen is; natuurlijk had hij het niet
dadelijk tot zoo'n hooge t.rap van volmaking
gebracht, want hij begon net als alle
kinder-musohje8 met verschrikkelijk leelijk
te zijn©en grooten, altijd-open snavel had
hij en in plaats van veeren wat armzalig
dons, terwjjl de verhoudingen van zijn
lichaampje ook Dog al wat te wenschcn
overlieten. Maar bij groeide zeer goed op
en was een knap ding voor een musch.
Ons ventje was daar echter niet tevreden,
mee; hij had wat anders willen zijn dan
zoo'n gewoon musschen-kind, want 't ergerde
hem om nu nooit eens te hooren
„Hè wat een mooio vogel is dat!" Maar
altijd maar:
„Kijk eens wat een aardig muschjel"
„Wat heb je daar nu aan, om maar een
musch te zijn vroeg hij dikwijls aan zijn
ouders. „Als ik nu eens zoo aardig gekleurd
wa6 als het roodborstje, of zoo mooi kon
zingen als de lijster, of zoo krachtig was als
de raaf? Het verveelt mij om maar alleen
een musch te zijp!"
En ontevreden zat hij aan zijn veertjes
te plukken.
„Dikkie, jongen, pas op't Is toch nog
beter om een net musohje te zijn, dat altijd
iets te willen wezen, dat je toch niet berei
ken kunt 1 Kom, wees nu eens een lief kind
en help mij wormpjes zoeken voor je
broertjes en zusjes.
dert dien tijd geen gebrek geleden hebben.
„Maar kunt U dan niets zien?
„Neen, ik zie totaal niets meer."
„Hoe doet u dan, wanneer Martijn weg
is? en u geheel alleen zijt?"
„Ik ben nooit geheel alleen, want Nero is
bij mij en die zorgt bijna zoo goed voor
mij als een mensoh."
„Hoe kan dat?"
„Dat zou je eens zien!" riep Martijn,
trotsch uit. „Als grootvader uit gaat, dan
bindt hij den hond aan een touw, en hoeft
maar te zeggen waarheen Nero hem voeren
zal en de hond brengt er hem veilig heen.
Grootvader heeft dan een stok waarmee .^j
voelt of de weg effen is, of dat er misschien
een drempel is. Wanneer ik weg ben, ver
laat hij grootvader geen oogonblik; hij ligt
steeds aan zijn voeten en springt nu en dan
op om hem de handen te likken en hem zoo
duidelijk mogelijk te toonon, dat hij hem
liefheeft. Toen grootvader twee maanden
geleden ziek was en niet mocht opstaan,
had ik er Nero op afgericht, hem het eten
te brengen, omdat ik niet altijd thuis kon,
zijn, tegen etenstijd. Dan deed ik het
eten in een pot met een hengsel en zette
dien dicht bij het vuur om het zóó warm
te houden en grootvader hoefde er maar
naar te verlangen, dan liep ïNero er heen,
greep met de tanden den pot bij hot hengsel
beet en bracht dezen bij het bed."
Do kleine meisjes zagen Nero verwon
derd aan, dio heel goed scheen te weten,
dat men over hem sprak, want hij kwispel
staartte tevreden. Men kon Nero niet
Maar het spijt mij, het te moeten zeggen.
Dikkie was niet lief; hij was alleen maar
mooi en ontevreden,! Dus deed hij'
ook niet wat moeder zei, maar vloog wel
naar beneden, op den grond. Nu hadden
Dikkie's ouders hun nestje gebouwd op zij
van een groot huis, heel in de hoogte; en er
was een heel goede reden voor, dat zij zoo
verheven zaten, want Sneeuwwitje was vlak
bij en die was dol op musschen
Sneeuwwitje was een groote witte kat,
met glinsterende groene oogen en snorren
om bang van te worden gewoonMaar de
familie Musch had zich altijd heel best
buiten haar bereik weten te houden; wel
moest ze natuurlijk altijd op haar hoede
zijn en zooals nu ook lette Dikkie voort
durend op, of hij Sneeuwwitje niet zag
aankomen.
Sneeuwwitje was een hcol lieve, eonvou-
dige kat, dat moet gezegd zijn; zij pasto
altijd goed op, netjes wit voor den dag te
komen, want dat had haar moeder haar
wel geleerd, maar daar was zij dan ook
tevreden mee, ze zou bijvoorbeeld nooit
eens wenschen om een Angora te zijn
ook was zo heel knap en voorzichtig; wantj
zeker was or geen kat in de buurt die'
beter muizen en vogeltjes ring dan zij
Daarom had Dikkie haar zeker toch niebj
zieu aankomen, brommerig als die nog was li
Onhoorbaar zachtjes sloop poes nader, oEI
liever ze gleed, ze kroop op haar buik tus-1
schen de struiken, zoodat je haar haast',
liet bewegen zag en ten minste niet!
hoorde. Dikkie ook niet. Toen gebeurde er,
iets zeer vreemds, want heel Dikkie's'
familie, zijn vader,, moeder, ooms en tantes,
broertjes eu zusjes, neefjes en, nichtjes.'
allen vlogen, luid sjilpend uit, onp den
kleinen vent te waarschuwen; maar die
solieen als verstijfd van schrik, toeu hij het
gevaar inzag. Bewegingloos bleef hij zit
ten en met één sprong vloog Sneeuw
witje op hem af en droeg hem weg, tus-
schen haar scherpe tanden.
Arme, kleine, ongelukkige mus6chen! No
was het te laat, om hun kleinen vriend nog
te redden. Zwijgend vlogen, ze weer terug
naar hun nestjes, maar de moeder van
Dikkie daalde even ai naar do plek, waar
haar zoontje net laatst nog gezeten had en
besnuffelde die met haar snaveltje. Toen
vloog ook zij weer op en, ik denk, dat ze ali
haar anderen kinderen vooral voorgehouden
zal hebben, hoe gevaarlijk het is, om toch
altijd zoo ontevreden te zitten pruilen.
mooi noemen, want zijn huid, die eens
glimmend zwart was, vertoonde nu op vern
scheiden© plekken rood en ruw haar; geen]
hand had hem ooit gekamd on zelden waa|
hij gewasschen, maar zijn donkere oogen;
waren groot, en fonkelden als twee diaman-!
ten door de borstelige haren heen; men koqj
daaruit do trouw lezen, waarmee hij aan zijijl
meester gehecht was.
„Maar nu moet ik voortmaken," riep.
Martijn uit, „dan kunnen wij gauw naar del
markt gaan; tegen uen avond komen do,
meeste menschen, grootvader, vindt u ook
niet, dat ik een gedeelte er van aan de;
meisjes moet overdoen; men geeft er baar.
zeker meer voor, daar zij zoo klein en zoo,
aardig zijn, en dan reken ik cr haar het
minste geld voor, dat ik ooit gekregen heb.'
Al hebben wij wat minder geld voor do;
feestdagen, dan zullen wij daarom toch nog.
geen gebrek lijden en heb zoo'n mede-,
lijden met de meisjes. Verbeeld u, wanneer,
zij het geld niet thuis brengen, laat naar,
tante ze niet binnen. Wat vindt u 'er van
grootvader
„Natuurlijk moeten wij de kinderen hel
pen."
„Goed, grootvader dan ga ik dadelijk aan
het werk."
„Hoor eens, Martijn, wanneer de kinde
ren niet de twintig stuivers kunnen verdie
nen, wat ik nauwelijks kan gclooven, want
het is zeer veel geld, breng zo dan hier te-r
rug, er is wel een plekje voor haar te
vinden, jij kruipt bij mij in bed en je geeft
haar jou bed."
DE TOO VERUIL.
Er was eens een koning die zoo'n harts
tochtelijk liefhebber van vogels was, dat
zijn onderdanen rijn prachtig paleis een
voudig den naam gaven van de „vogelzaal",
want het eerste wat men altijd zag, als men
dat prachtige gebouw binnentrad, was cu
bonte papegaai, dio onmiddellijk zijn kleine
vurigo oogjes op den nieuwen bezoeker richt
te en met zijn scherp geluid riep: „Kom je
om don Koning te spreken? Ga dan maar
heen, want hij is hier niet!" Wat in den
regel dan ook tot gevolg had, ebt de aldus
aangesprokene maakte, dat hij zoo gauw
mogelijk weer wegKwam.
Bovendien waren cr troepen kanaries
en spreeuwen, en lijstors en duiven cn nog
allerlei vreemde exemplaren, zoodat
iemands hooren en zien verging, als hij in
het paleis was. Dikwijls hield de Koning
midden in een redevoering op, om zijn pa
pegaai oven te strcelcn en hem oen paar
liefkoozende woordjes toe te fluisteren, als:
„zoete lorre, aardig papjo", zoodat de
menschen zoo duchtig genoeg kregen van
dio overdreven vogolliefde, dat zij zoo mo
gelijk geen voet meer in het paleis zotten.
De zaak werd er nog niet beter op, toen op
eon goeden dag do eerste Minister als een
dollo de trap afkwam gevlogen, mot de
panden van zijn jas als een wervelwind
achter hem aan fladdorend, eeD gezicht
Tood van woode: „Nooit, nooit van mijn
loven zot ik meer een stap in het paleis.
Neen, nooit!"
„Wel, wat- is er dan?" vroeg de rijks
kanselier, die net heb palcis binnen ging.
„Wat er is! wat er is," riep de eerste
Minister, buiten zichzolf van drift: „die
nare, brutale, akelige papagaai, dio hing
daar natuurlijk weer in het Kabinet van
den Koning en daar stond ik te wachten,
met mijn handen op den rug en het tele
gram had ik daarin on daar heeft me dat
ellendig* beest het papier ingeslikt, ten
minste toen ik het aan den Koning geven
wilde, was het weg. De Koning zelf, deed
natuurlijk niets dan lachen, maar ik be>n
niets op mijn ge-mak, dat zoo'n document
van waarde op die manier weg is gekomen 1
Maar wacht maar ik zal mij wel weten te
wreken" en daarmee was hij weg.
Dan volgenden morgen heel vroeg werd
er al een man bij den Koning aangediend,
die een bijzonder soort van vogel aan uen
Koning wilde laten zien. In oen oogenblik
was de Komng toen natuurlijk bij do hand
en was verrukt over het prachtexemplaar
„Maar, grootvader, zullen wij dan ook
morgen en overmorgen genoog te 'eten
hebben? Ik behoef maar weinig to hebben,
maar Uen U hebt een nieuwen jas zoo
noodig
„Maak je er maar niet bezorgd over, beste
jongen. Mevrouw heeft vandaag levensmid
delen voor de feestdagen gezonden een
dienstmeisje heeft daar even een mand vol
gebracht, daar staat ze in den hoek. Met
een uitroop van vreugde liep Martijn naar
de plek toe; daar stond de mand met een
groot stuk rundvleesch, verscheidene zak
ken met rijst, koffie, suiker, erwten en boo
nen, enz., en drie flesschen wijn. Het ge
zioht van den knaap straalde van vreugde;
toen keek hij naar cle kinderen en zijn blik
werd nadenkend, want hij dacht »ari Ma
ries woorden, die zulk een diepen indruk op
hem gemaakt hadden.
De meisjes giogen vol dankbaarheid naar
den ouden man to©; hij voelde, hoe ze bei
den zijn handen grepen en hartelijk kusten.
„O, wij danken u van ganscher harte,"
snikten zij, „God zogene u daarvoor," voeg
de Marie er aan toe.
„Kom, kinderen, ge behoeft mij niet te
bedanken; wij armen weten, wat gebrek lij
den is en daarom zijn wij klaar om met an
deren te deelen, die het noodig hebben.
Voor ge weg gaat, moet ge nog wat te eten
hebben, er is nog brood. Nu, Martijn, jon
gen, maak nu voort, en laat den tijd niet
ongebruikt voorbij gaan."
„Ja, grootvader, ik ga aan het werk," en
hij haalde zajn poppetjes te voorschijn.
witte uil, dat do man in zijn armen hield
O, die moest de Koning natuurlijk hobbcn,
vooral toen de vogel een alleraardigst ge
lach deed hooren, met een menschelijk ge
luid. Natuurlijk kreeg bij ook weer eon eere-
paats in 's Konings Kabinet en dien heelen
dag werd hij met recht vertroeteld door den
Koning. Den volgenden ochtend haastte de
Koning zich weor heen, naar zijn lieveling
maar niet weinig versteld en verschrikt-
stond hij, toen de heele boel in zijn kamer
onderste boven gehaald was.
„Wie heeft dat gedaan?" barstte de Ko
ning uit. En een luid gelach was het eenig
antwoord.
„Wel jou brutale vogel, was jij dat? Er
uit dan, weg met jou naar de kamer hier
naast, vooruit!"
Maar toen do Koning na een tijdjo in die
kamer kwam, was de heele boel daar ook
overhoop en toen werd do vogelliefhebber
toch ook zóó verstoord dat hij niets meer
weten wilde van al dm govederdo vrienden
zoo in zijn onmiddellijke nabijheid en zij
voortaan opgesloten werden in een afzon
derlijke ruimte: dc vogelzaal, waar zo zoo
veel „Kattekwaad" konden doen als ze
zolf wilden. Het plannetje van deu eersten
Minister was dus geslaagd en gelukkig voor
den Koning, bracht hij dan ook weer talrijke
bczxjckon in het paleis.
Ce teekenaar.
Ptolomeus, koning van Egypte, was bij
zonder gebeten op Apelles, oen zeer be
kwaam schilder. Eenige vijanden van dezen
laatste besloten daarvan gebruik te maken
orn Apelles een poets te bakken.
Zo zonden een bediende met de uitnoo-
diging of de schildor den volgenden dag
bij den koning kwam dineeren.
Apelles, verheugd over de vriendelijkheid
van Ptolomeus, verscheen in het paleis en
trad bij den koning binnen
Maar de ontvangst was allesbehalve wel-
wiMnnd, toornig viel de koning uit:
„Wat hebt gij hier te maken?"
Apelles verontschuldigde zich en ver
telde, dat bij toch uitgonoodigd was en
hoorde nu tot zijn schrik van den streek,
dien-zijn vijanden uitgehaald hadden.
De koning, die in rijn hart de daad ver
foeide, vroeg hem wie hem den bediende
gezonden hadden.
„Ik weet het niet", antwoordde de schil
der, „ik ken alleen den boodschappor."
Nu teekende hij met houtskool het ge
zicht van den bediende zoo sprekend, dat
Nieuwsgierig liepen de meisjes op hem
toe.
„Dat zijn ze du6 riep Marie.
„Heb je er dan nog nooit gezien?" vroeg
Martijn verwonderd.
„Neen, bij ons in de buurt ziet men zo
nooit.
„Hier worden ze nog altijd op de- Kerst
markt verkocht."
„En kan jo ze zelf maken?"
„Wel natuurlijk, dat is niet moeilijk."
„Het zijn schoorsteenvegers!" riep
Bertha.
„Ja, dat moeten ze ook voorstellen.
Kijkt eens, hier heb ik stokjes, daaraan
rijg ik de pruimedanten, zoodat zij op een
mensch lijken, dan 6pijker ik er een plankje
onder, hcoht er een laddertje en een be
zempje aan vast, trok een stukje goed als
muts over het hoofd en de zwarte schoor
steenveger is kant en klaar."
Vhjtig werkte hij intusschcn door en dc
kinderen koken nauwlettend toe; zelfs Nero
was dichterbij gekomen en leunde met zijn
voorpooten op de tafel om te zien wat er
gebeurde.
Op dezen zelfden middag zat in een groo
te élégante kamer een dame, in diepen
rouw gehuld. Hier bemerkte men niets van
de Kerstvreugde die alom beerschte; haar
gezicht drukte een zwaar lijden uit, groote
tranen rolden langs haar wangen. Zij was
zóó in haar smart verdiept, ^at zij niet
merkte, hoe de deur open ging; drie kin
dergezichtjes keken naar binnen en zagen
de man gauw genoeg gevonden was en zijr.
afzenders aan kon wijzen.
De koning was zóó ingenomen, met het
teekentalent van Apelles, dat hij hem in
genade aannam.
Nieuw® EaaSsels.
Ingezonden door „De twee Kersen",
i.
Zoo vlug als een
Zoo snel als een
Zoo heet als hot
Zoo hard als een
Zoo groen als do
Zoo zacht als
En nu nog één
Leve ons lief .-
Ingez* :den door „Jan Steen".
JI.
Ik noem een diertje, dat in de bosschen
leeft.
Op een akker groeit 3, 5, 7, 2. 8.
Een 3, 5, 1 is een herkauwend dier
Vorsten dreven een 3, 7, 5, 6, 8.
De 8, 1, 3 is een deel van den hals.
Wanneer men gonamenlijk zingt, -ing*
men in 3, 5, 0, 7.
Een 1» 1, 3 is een afsluiting.
Ingezonden door ,De twee Zusjoa"
III.
Zoek een spreekwoord uit de volgende
zinnen:
Ben jc nu weer beter, Annie?
Weet je wel hc? laa. de trein vertrekt?
Hoe is het dan gekomen?
Bertha zou het nooit gedaan hebben.
Ingezonden door „Mosroosje".
IV.
Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is
een gedeelte van het jaar.
6, 3, 7 is niet wild.
2, 9. 7 is een zachtaardig dier.
11, 6, 7 is een kleedingsfcuk.
9, 4, 5, 6 is een getal.
10, 3, 6 is niet droog.
Ingezonden door „Een Raadselvriendjo.w
V.
Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is
een dorp in Overijsel.
Een 11, 7, 8, 1, 4, 10 draagt men.
Men mag Diet 10, 4, 3, 4 10.
Een 1, 1, 3 is een bloedverwant.
In ieder huis is een 5, 9, 9, 3.
Bij het visschen gebruikt mon 9, 9, 6.
de moeder nieuwsgierig aan. Op dit oogen
blik strekte dezo de armen naar een groote
olieverf schilderij uit, die aan den muur
hing; de kinderen wisten, dat het 't por
tret was van hun vader, die twee maanden
geleden gestorven was.
„Johan, Johan," riep de moeder smartelijk
„hoe kan ik op clit feest vroolijk zijn, terwijl
jij niet meer bij mij bent," en zij snikte nog
heftiger.
De kinderen waren zachtjes naderbij geko
men en keken hun moeder treurig aan; zij
hadden haar in den laatstcn tijd vaak zien
weenen. Do kleine, twaalfjarige Hendrik,
het oudste kind van mevrouw Berkenhof,
sloeg liefderijk do armen om haar been:
„Mama, ik zal voortaan Uw Johan rijn,"
zei hij smeekend, „ik ben Uw groote jon-
gen."
Verwonderd keerde de dame zich om,
toen helderde hair gelaat- op:
„Ja, beste jongen," zei zij, „jij zult
voortaan mJjn Johan zijn, ik heb alle
reden God er voor to danken, dat ik jullie
heb, lieve kinderen. Je weet, dat het nu
acht weken geleden is, dat je vader stierf;
hij had zich zóó op dit Kerstfeest verheugd
en had menig plannetje met mij bodacht,
hoe wij het vieren zouden. Op zijn sterfbed
verzocht hij mij alles zóó te doen, zooals
hij het geregeld had, zijn dood moest er
geen verandering in brengen."
(Wordt vervolgd).