V ZONDAG5BIAD IE-ID5CM DAGB1AD "SUF •4ir* WAARZEGGEN UIT DE HAND. Zllëblbl Ho. 15285. 18 December. Anno 1909. t'Th«if-I •i-ï** -iTiïT; y I 4 4i J ï'8 e i'1 'Ii'*4 j sjxay?f1 VAN HET HET VERBAND. Dc hoer Binet, directeur van bet psycho logisch laboratorium van de Sorbonne te Parijs, heeft willen vaststellen, in hoever het waarzeggen uit de hand vertrouwen ver dient en hij heeft daartoe do bekende chi- romanciennc madame Fraya verzocht proe ven te nomen met do leerlingen van twee verschillende scholen- Mevrouw Fraya moest, alleen door de beschouwing van de handen der leerlingen, terwijl do kinderen zelf door een zeil voor haar oog verborgen waren, uitmaken, wat verstandige en wat achterlijke leerlingen waren. De waarzegster liet zich bij het uitspre ken van baar oordeel, door de volgende grondbeginselen leiden: Aan den vorm en de afmetingen dor han den, de richting en de kleur der lijnen, kan men zien hoo het met de verstandelijke ver mogens en met het karakter gesteld is. Persoonlijke waarnemingen hebben mevr., Fraya geleerd, dat, wanneer er harmonie is tussohen de vingers on de palm der hand, ook de geest in harmonie, in evenwicht ie. Stijve, knobbelige, leelijk gevormde vin gers: plompe goest Te lange vingers: verstrooide en verwar- do geest, twistziek. Te korte en te dikke vingers: heftigheid, drift, onstuimigheid, onbedachtzaamheid. Goed gevormde, soepele vingors, die ge makkelijk naar achteren gebogen kunnen worden: gemakkelijkheid van zich aan te passen, spontaan, levendig, open en edel moedig karakter. Spitse vingers: idealisme, droomerig (als de palm langwerpig is), hoogmoed, egoÏB- me (als de palm vierkant is). Vierkante vingers: gezond verstand, be dachtzaamheid, gematigd. Spatelvormige vingers: levendigheid, hef tigheid. Zeer opmerkenswaardige eohranderheid als do hand in haar geheel goed gevormd is. Domheid en verregaande trotschheid, wanneer de verhouding tussohen de afme tingen van de vingers en die van de hand palm niet goed is. Nodh puntige, nodh vietrkarito vingore: schranderheid, fijnheid, tact Vingers, die van onderen opgezwollen zijn: goedheid, verheven gevoelens, eenige gemakzucht. Dorre vingers: egoïsme, gemakkelijk te ontwikkelen verstand; geen bevalligöejd, geen Schoonheidsgevoel. Vingers, die moeilijk van elkaar bewo gen kunnen worden: langzame geest, mid delmatig, gierig. Vingers, die ver naar achter gebogen kunnen worden: te levendige geest, te spontaan, niet voldoende nadenken. De be zitter kent geen terughouding, geen ma tigheid. Daarna gaf mevr. Fraya nog een afzon derlijke beschrijving voor eiken vinger. Er zijn tweo zittingen geweest; bet aan tal onderzochte kinderen bedraagt 31, waarvan 13 meisjes en 18 jongens. De leef tijd der kinderen varieert tusschen 8 en 14 jaron. Zooals wel te verwachten was, heeft XnevT. Fraya zich wel eens vergist. Tien maal is zij bedrogen uitgekomen, negentien- maal heeft ze een juiste aanduiding gege ven; zevenmaal heeft zij achterlijke kin doren voor verstandig gehouden. Zestien- maal heeft zij waarheid gezegd. In hoever re is dit toe te schrijven aan toeval Men mag aannemen, dat de uitspraak wel in de helft van bet- aantal gevallen toevallig met de waarheid klopte. Deze proefneming van den heer Binet is zeker interessant; hij heeft ze op een an dere manier voortgezet. Hij heeft den heer Gruyère, een onderwij zer, die uitstekend kon photografeeren, ver zocht. den rug en de palm van de hand van 90 kinderen, jongens en meisjes, te photo grafeeren. Do photografieen werden door 10 onder wijzers en 10 onderwijzeressen onderzocht. Zij mocctcn uit de photo's het gealacht b* palen en het vorstand vaststellen. De re sultaten waren minder goed dan met mevr. Fraya, hetgeen niets buitengewoons is, daar de beoordeelaars dergelijke onderzoekin gen niet gewoon waren. Hou bet zij, uit deze eerste studies blijkt, dat er wel iets in de hand is, dat een goed opmerker kan leiden in zijn booordeeling van karakter en aanleg. De list. Een beroemd specialist in maagziekten kreeg bezoek van twee dames, een oude en een jonge. „Wie van bedden wensoht mij to cons ui teer on 1" vroeg de geneesheer. „Mijn dochter," antwoordde een der da mes. De arts richtte hierop een vraag tot het meisje, maar voordat dit gelegenheid had iete te zeggen, nam de moeder het woord en begon een lang verhaal. BoleefdSheidshalve hoorde do dokter haar een paar minuten aan, niettegenstaande de oude dame met groote radheid van tong een onderwerp begonnen was, dat direct niets met de ziekte van haar dochter te ma ken had en liep over een maagkwaal, waar aan de grootmoedor van het meisje zou ge ledon hebben. Eindelijk verzocht do arts de oude dame to zwijgen en herhaalde zijn waag aan de dochter. Ten tweeden male editor ving mama een geschiedenis aan, die hoegenaamd niets met de patiënte te maken had. Korter dan zooeven legdo de geneesheer haar het zwijgen op, dooh de praatzieke da me was niet spoedig van do wijs te bren gen, want voor do derde maal nam zij het woord. Dit wend den dokter te bar, terwijl hij er bovendien veel kostbaren tijd mee ver spilde. Echter, het was niet geraden zioh de oude dame uit een der eerste families tot vijandin te maken en dies zon hij op een middel om het euvel op andere wijze te ver helpen. Midden in den woordenvloed keek hij haar eensklaps met een ontsteld gelaat aan. De dame hield verschrikt op en vroeg: „Dokter, wat is er?" „Maar, mevrouw, ik geloof, dat u zelf lijdende rijt." „Wa.... wat?" Btomelde zij ontdaan. Steek uw tong eens uit," beval de arts op strengen toom. „Maar dok..." „Steek uw tong eens uit," herhaalde hij borsch. Onwillekeurig voldeed de dame aan het bevel en quasi nauwlettend bekeek de arts het gezonde, scherpe wapen der vrouw. „Juist wat ik gedacht had," zei de go- neesheer „een chronische aandoening. Me vrouw, u moet uw tong veel rust geven, anders kon het ernstig worden." Verbluft zweeg de oude praatstoel en de specialist kon ongestoord nu het onderzoek van de dochter beginnen. Raak. H Had enkele jaren terug een groote zaak opgericht Na ongeveer een half jaar vernam men echter, dat L. rijn betalingen staakte. Maar met nog meer verbazing vernamen zijn kennissen, dat hij drie maandon later een buitentje had gokocht en daar met rijn gezin heel royaal was gaan leven. In zijn villa was ook een salon en daar moest natuurlijk «en levensgroot portret van den eigenaar pronken. Hij liet dus bij een beroemden kunstenaar zijn portret, voeten uit, in olieverf schilderen; heel na tuurlijk, in eenigszins nonchalante houding, en met de handen in zijn zak. Zachtjesaan kwamen rijn kennis en weer opdagen. Ieder moest dat portret zien en er een oordeel over zeggen. Zoo ging het ook zijn vriend B. Nadat deze het portret aandachtig bekeken had, vroeg de ander hem: „Wel, hoo vindt ge betf „O, heel goed; alleen de houding deugt niet." „Hoe meent ge dat?" „Wel, ik begrijp niet waarom de schilder je met de handen in je eigen zakken afge beeld heeft, terwijl ge die steeds in de zak ken. van je aandeelhouders gehad hebt." Aooijna-aangiften. !AJ degenen, die alcoholische dranken ten, verkoop onder hun berusting hebben, waren; verplicht, ingcvolgo de nieuwe wetsbepa-j ling op do verhooging van accijns op ge-, distilleerd, den loden December aangifte' to doen van bij hen aanwezigen voorraad, i Een van deze aangiften kan er een in-J druk van geven hoe zelfs onder kleine tap-j pers de beweging voor een fonetische spel-| ling veld wint I De opgave van 's mans voorraad gedistil leerd luidde als volgt: 3 koe Jack 1 Jan neever 4 brndwyn 3 ztroen 3 brambooe 4 besen 4 aijs 8 boer Jogea 3 auw klaar 4 half lafkat 2 half vies asten 2 half vies perko 1 kreunonbiter. Wellicht is een toelichting niet over bodig? Onderaan beginnende zijn aangevers be doelingen waarschijnlijk: Beercnburger- kruidenbitter,... twee halve flcsschcn per sico..., tweo halve flosschen anisette,... vier. halve flessohen advocaat Het overige is wat duidelijkor. Andersom. Kapitein tot zijn op passer: „Wat zie j'er nog slaperig uit,' Jansen.... Zwaar gedroomd?" J an s en: „Dat raai u net kapitein.. Kapitein: „Waarover...?" Jansen: „Hihi... kapitein... 'k betfi morgen jarig, en nou hè 'k gedroomd, dat; 'k van u een kistje sigaren en van me-: vrouw een pond tabak kreeg..." Kapitein: „Och, Jansen, dit zeg *k'j je, droom©n moet je altijd andersom uit leggen..." J an s e n: „Dat 'b mij krek eender, ka pitein, dan krij'k. van u 't pond tabak en van mevrouw 't kistje sigaren,,." Pas getrouwd. Zij: „Hoe vin je t ontbijt, lieveling?" Hij: „Heerlijk, beste, 't Mag wat ordi nair lijken, maar ik ben dol op kalf ale-' ver." Z ij t „Ik ook, lieveling. Mij dunkt wij, konden wel een kalf gaan houden, dan heb-l ben we die eiken morgen versch aan het ontbijt. Twee speoulanten. Ban-, kier (die op de Beurs rijn gansche ver-, mogen verspeeld heeft): „Ik kan mijnj dochter doo goed als niets mee ten huwe lijk geven." Y r ij e r: „Hm, dan sohijnt het wel, dat, we allebei verkeerd gespeculeerd hebben.'" Zaohte wenk. Rentenier (een cent uit zijn portemonnaie nemend):- „Je hebt zeker wel betere tijden gekend ?'1 Bedelaar: „Nu, of ik; ik gaf aan eenj bedelaar nooit minder dan een dubbeltje."'! Eenmanvanb etvak. „Trouw- er is een heer in de voorkamer, die een van] onze dochters wil trouwen; het is een wijn-i handelaar." „Gelukkig, dan hebben wij kans, dat hjjj een van de oude merken neemt." Juiste woordenkeus. Eetf' nachtagent, die eens heel fatsoenlijk wildq spreken, zei tot eenige studenten, die' 's nachts om twaalf uren zeer luidruchtig het bierhuis uitstormden: „Mag ik u ver zoeken, heeren, in den nacht wat meer be daardheid aan dan dag te leggent" i i t i i t WWWWWW „Nu moet ik eohter weg", zeide hij met eenigo verlegenheid. Zijn groote handen hingen onbeholpen aan beide kanton van rijn lichaam. Hij was sterk en groot en linksch; zij teer en liet en bevallig. „Maar u bent immers pas aangekomen", iueonde zij. „Maar", voegde ze er aan toe, daar zij vreesde haar wensob, dat hij nog blijven zou, te duidelijk te kennen to geven, „u hebt stellig nog veel te doen." „Zeker, ja, eenige belangrijke aangele genheden..." Hij aarzelde, toen stootte hij uit: „Ik wilde, dat ik Blijven kon." Zonder twijfel was het hem ornet. Het jonge meisje glimlachte. „Dat geloof ik niet", antwoordde rij. „U brandt van verlangen, hier weg te komon." Dat sob ©en hem in de war te brengen. Zij wist, dat zij dat, wat ze zei, zelf niet geloofde, en had een onbestemd gevoel, dat zij hem tot tegenspraak wilde uitlokken. „Ziet u", zei hij verlegen, „ik kan wer kelijk niet Langer blijven", en daarbij stak Hij de hand naar haar uit. „Het ga u goed 1" „Oho!" riep zij. „Zóó gaat het tooh niet! ;Ik begeleid u in de auto tot aan het sta tion" Zij interesseerde rioh sterk voor hem, en hij voelde eveneens veel belangstelling voor 'haar, doch hij kon deze niet goed tot uiting brengen, want voor hofmaker deugde hij 'niet Zij waren reeds dikwijls bij verschil lende gelegenheden samen geweest; van daag nu was hij op de doorreis hier geko men om een bezoek te brengen. „O", meende hij, „ik kan werkelijk even goed te voet naar het station gaan. Wer kelijk". „Neen, neen I De wagèn is immers klaar. Buitendien rijden tante Anna en ik toch naar de stad, om boodschappen te doen, en dan brengen wij u naar het station". George had altijd een vooroordeel tegen automobielen gehad. Ten eerste waren hem de zitplaatsen te ongemakkelijk en dan voelde hij cich steeds onbehaaglijk, als hij hulpeloos aan zoo'n machine was overge geven. „Het zal mij goed doen, als ik het eindje naar het station loop", zei hij. „Neen, neon, komt u maar, daar rijdt de .wagen reeds voor." Een paar minuten later zaten zij in do auto, de beide dames achterin, George voor in bij den chauffeur. Snel suisden zij weg, toen plotseling bij een bocht in den weg, waar een boerenhuis stond, een luid gekraak weerklonk. E^n andere automobiel, waarvan do chauffeur het signaal niet gehoord had, wa6 op hm m vch'ne icg^-eden. George natuurlijk de eenige gewon de. Hij had altijd preb. Zij boog Jch o«er hem heen, toen hij bewusteloos op dm grond hm en rij het bloed zag, dat uit eon wonde stroomde. De chauffeur, die oenige metera weggeslingerd was, doch zich niet beaeerd had, was intusschon naar den dok ter geloopen. Deze kwam onmiddellijk. George werd door twee mannen in het huis gedragen. Zij brachten hem naar bo ven in een mooie, ruime kamer. Spoedig daarop opende hij do oogen. „Wat is er? Waar ben ik? O, zoo?" Hij glimlachte. „Ik ben tamelijk taai, nietwaar, dokter?" „U zult spoedig weer beter zijn", zei do do dokter; „alleen moet ik de wond een beetje naaien". „Zoo vlug mogelijk dan, als 't u blieft." Intusschon stond een angstigo jonge da me op do gang vóór de deur. Do doktor kwam uit do kamer, „Nu dokter, hoe. De man dor wetenschap glimlachte. „Hij zal er gauw weer bovenop rijn", zeide hij. „Wees geheel gerust. Ik dacht eerst, dat het een breuk was, maar hot is slechts een diepo vleeschwond. Ik zal straks de wond dichtnaaien. Waarschijnlijk kan hij morgen reeds weer opstaan, met een ver band natuurlijk..." „Zoo spoedig reeds?" „Hoogstwaarschijnlijk. Maar mag ik nu om een weinig warm water verzoeken?" Zij snelde weg om het verlangde te ha len, terwijl de dokter in de gang op en neer liep. Toen zij terugkwam, zeide zij bezorgd: „Bent u er geheel zeker van, dokter, dat hij zijn been niet gebroken heeftt" „Hoe? Ja, natuurlijk!" „Ik geloof namelijk vast, dat het toch het geval ie. Toon ze hem hier in huis droe gen, kwam het mij zoo voor." Zij raakte rijn arm aan. „Komt u als 't u blieft een oogenblik in deze kamer", zeide zij, „ik zou u gaarne iets willen zeggen." Den volgenden morgen weid er aan rijn deur geklopt. „Mag ik binnenkomen?" „Als 't u blieft." Daar lag hij en zag er even onbeholpen uit als altijd. Het bloed steeg hem naar het gezicht, of ten minste naar dat gedeelte van zijn hoofd, dat onder het hoofdverband uitkwam. „Het spijt mij zoo, dat u dit overkomen is." Hij bewoog zijn hoofd. „Mijn hoofd is nog het minste van bet geval. Als het dat alleen was, dan kon ik wel weg. Maar de dokter zegt mij, dat er een been gebroken is. Hij hoeft het ver bonden. En nu voelt het heelemaal stijf aan" „Ja, dat heb ik al gehoord. Nu, er is niets aan te doen; dat moeten we dragen. Als ik bedenk, dat ik aan alles schuld heb, wijl ik er zoo op gestaan heb, dat u in de automobiel meegingt..." ,Bent u nog erg boos", vroeg rij vleiend, „dat u gedwongen bent nog hier te blij ven?" „Natuurlijk!" bromde hij, blijkbaar oii-i willig. „Wilt u mij alles voor u laten doen, ak schadeloosstelling „Dat is zeer vriendelijk van u." Hij za£} haar dankbaar aan. Een nieuw gevoel door stroomde hem. Thans, nu hij werkelijk hul* peloos was, voelde hij zich verlicht. Zijn] link8ohheid verdween zichtbaar „Hert is verschrikkelijk voor mij, u zoo-j zeer in ongelegenheid te moeten brengen",) zeide hij. „In ongelegenheid! Alsof ik niet van al les de schuld ben. Ik smeek tx, laat mij al les voor u doen. Wilt u?" „Maar, zeg u eens, zoo lang ik hier bent Neen, als 't u blieft, hier is stellig een zie-' kenhuis in de buurt?" Zij ging zitten op den dicht bij hem staan, den stoel en zag hem ernstig aan. „Wilt u, epTecht en eerlijk, naar het zie kenhuis 1" „Ik wil geen last in uw huis reroorza- koD", antwoordde hij ontwijkend. „Eu, daarvan afgezien, wilt u liever...^ Hij glimlachte en reikte haar de hand. De dagen gingen voorbij. Zij los >em af; en toe wat voor. Dan spraken zij fmmm over het gelezene. „Ik zou wel eens willen weten", zei hij] aan bet eind der week, „wanneer het vor^ band afgenomen kan worden. De dokter ia reeds in een paar dagen niet hier geweest,"ij „Hebt u dan zoo'n haast hier weg te ko men?" vroeg zij glimlachend. „Niet in het minst." „Nu dan, laat mij dan verder voor u zor gen." Hij richtte zioh op. „Onder óén voorwaarde." „En die ia...." „Dat ik ook voor o zorgen mag, voor al tijd." Zij vloog op hem toe. Een Lang, gelukkig zwijgen volgde. Toen bief rij ha&r hoofd op, zag hem pleobtig aan en zeide: „Liefste, ik moei je een bekentenis doen. Beloof mij vooraf dat je mij vergeven zult." „Ik beloof je oogenblikkelijk alles, wal je wilt." „Nu dan, op den dag, toen het ongelulq gebeurde, zeide de dokter, dat het heeloj maal niet erg was. Je hadt maar eeq ▼leeschwonde. Je kon den volgenden dagj weer opstaan. Ik wist echter, dat je opj dien volgenden dag weg soudt gaan, als et, niet het een of ander gebeurde. En toenj heb ik den dokter overgehaald, dat hij ja boen in verband zou leggen, boewei hej heelemaal niet gebroken was. Alleen omdat, ik je nog hier houden wilde." Hij antwoordde even plechtig: „Geloofl je misschien, dat ik het niet geweten hebfj Hoe dikwijls hob ik in de laatste dagen, als jij uitgegaan was, het verband er af! genomen 1"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11