Een Koningin als detective. FEUILLETON. Boonenschat en Erwtenbloesem. Het leven der vogels in December. Anekdoten. gaat verder de trein bijna vanzelf, het is voldoende, do beweging te onderhouden. Eu alleen, als we zóó het morgen worden ingestuurd, kunnen we zonder zelfverwijt terugzien op het voorafgaande gis teren." Tegenwoordig nog is de mildheid van de Koningin-Weduwe Margherita bij de armen van Italic spreekwoordelijk. Zij geeft met volle handen aan de armen en noodlijdenden en lenigt nood en ellende waar zij maar kan. Dat daarbij ook dikwijls onwaardigen met rijke gaven bedacht wor den is begrijpelijk, er waren zwendelaars en anderen, die er zich met vlijt op toelegden om de milde Koningin te bedriegen. Hot ge lukte hun dikwijls, doch niet altijd, zooals onderstaande geschiedenis bewijst. Voor ongeveer 20 jaren werden in alle ste den van Itaië, voornamelijk echter in Rome, een menigte valsche bankbiljetten ontdekt, niet alleen Italiaansohe, maar ook Fransche van 100 franc. De politie legde een koorts- aohtigen ijver aan den dag, ze werd gewaar dat de valsche munters hun werkplaats in Rome moesten hebben, doch het gelukte haar in weerwil van alle moeite niet de bende te ontdekken. Het eenige dat de po litie bereikte, was dat do valsohe munters de biljetten niet meer in de steden durfden uit te geven, en daar het zeer lastig was in do dorpen de biljetten in to wisselen, keer de de rust bij het publiek weer terug. De valsche munters die het gemakkelijk verkre gen geld even snel weer verbrast hadden, waren echter niet tevreden met de oplet tendheid van de politie, en de hoofdman der bende zooht naar een uitweg. Eens ontving Koningin Margherita een brief inhoudende twee bankbiljetten een van 100 lire en één van 100 francs. In het begeleidend sohrijven verzocht eeu man, die iiich Galloni noemde, de Koningin in hart- Slot.) Zijn bed leek wel een troon van een Oos ters oh vorst, zoo weelderig en zacht waa het! Dat onz» vermoeide reiziger, zoowel de tafel als 't rustbed de grootste eer aan deed, behoeft wel geen vermeldingDe lief de speelde hem weldra door het hoofd, maar op twaalfjarigen leeftijd beneemt je dat nog niet den slaap en doet je alleen maar dee te aangenamer droom en. Maar toch was e kleine vent voorzichtig ge noeg om eerst het terrein te verkennen vóór hij rich in de zoete rust begaf. En dat was maar goed geweest ook, want verbeeldt a Boe- nschat's ontsteltenis, toen hij, in de onmiddellijke omgeving van zijn tentje baJ van wolven zag, wier vurige oogen glinstjrden als lorren in de duisternis. Booneuschat draalde echt-er nooit met zijn besluiten en onmiddellijk haalde hij maar weer zijn reiszakje te voorschijn en zaaide de volgende parel in den grond. Daarbij sprak hij den wensch uit, dat zijn tentje ten spoedigste omringd zou zijn door stevige hooge muren en... soo opeens ontstond er uit het kleine nietige tentje een grootsch en machtig paleis, met prachtige marmeren suilen en trappen en zoo feestelijk verlicht, of er een bruiloft gehouden werd daarbin nen en dit allee was toch maar gegroeid uit de kleine erwtenparel. Gelukkig vond Boo nenschat zijn tentje weef terug in een tuin van het prachtige slot en daar bracht hij nu een heerlijken nacht- door, om den vol genden ochtend eens de rondte te doen door het prachtige paleis 1 Alles was daar even mooi: Een prachtige schilderijengale rij, een kostbare verzameling Grieksche va zen en beelden en schelpen, insecten, op gezette vogels, een bibliotheek, kortom van allee was er. Terwijl hij van aJ die rijkdom men liep te genieten, werd Boonenschat in een* getroffen door rijn edgoa beeld in eon roerende taal om haar hulp en ondersteu ning. Hij had, zoo Bchreef hij, die beide bankb'ljetten in een kleine zaak ontvangen, en hij vreesde dat, daar er zooveel valsch gold in omloop was, deze biljetten ook valsch waren. Hij was niet in staat de echtheid te eon- stateeren zijn bekenden konden ook niet met zekerheid zeggen of ze echt waren, en naar de politie durfde hij niet gaan uit vrees, dat de biljetten dan werden vastge houden, indien bleek dat ze valsch waren. Daarom wendde hij zich tot de Koningin, met het verzoek, de biljetten in goud te willen omwisselen. Waren ze echt, dan zou do Koningin, die immers terecht de goede moeder van het volk werd genoemd, er niets bij verliezen bleek het tegendeel dan had zij door het omwisselen een oppassend, recht schapen man voor een groot verlies be waard. De brief kwam de Koningin direct ver dacht voor. Zij liet den politie-president van Rome komen en legde hem eerst de bankbiljetten voor met de vraag, of dit echte of valsche waren. „Het zijn valsche bankbiljetten", ver klaarde de ambtenaar, zonder ze lang te onderzoeken, daar hij al meer van deze pa piertjes in de vingers had gehad. Nu gaf de Koningin hem den brief en deelde den man haar plan mede. ,,Ik zal I" zeide zij, „den man antwoor den en twee goede ïtaliaansche bankbiljet ten van 100 lires bij den brief insluiten. Den brief laa-t ge door een ais lakei ver- kleeden detective bezorgen. Deze en een andere beambte overtuigen rich gelijktij dig van de waarheid van de opgaven van Galloni. Zijn ze waar, dan krijgt hij voor de valsche bankbiljetten echte; liegt hij, dan hebben wij geloof ik, een valachen mun ter gesnapt." Het gebeurde, zooals dc Koningin het ge regeld had. Een detective bezorgde den brief Het grijnslachen van den ontvanger bij het zien van de nieuwe bankbiljetten, der spiegels en ziet: hij was opeens een jonge man geworden, flink van lengte, met een opkomend snorretje, kortom: de jongensleeftij-d was hij al lang te boven en op de pendule, die ook een jaarwijzer had, zag hij, dat hij zes jaar ouder was gewor den I In het eerst schrikte hij geweldig, want hij bedacht met schrik, dat zijn ouders nu zeker gestorven zouden zijn, niet zoozeer van ouderdom, maar van verdriet over zijn wegblijven. Ik wil wel gelooven ellendige koets, dat je een heel eind aflegt, want je schijnt dagen te verslinden in die minuten, dat je onderweg bentl Vooruit, ga uit mijn oogen I Hij gooide de erwt uit het raam en ging zelf de trap af van 't prachtige paleis en keerde het den rug toe, zonder er verder naar te kijken. Daar dwaalde hij nu rond, alleen en weerloos tegen mogelijke aanvallen van de wolven en steeds treurende over het ver lies van zijn ouders, dat hij voor zeker hield „Erwtenbloesem is toch al lang ge trouwd, want den dag, dat ik haar gezien heb, was ze net tien jaar en dus nu heeft ze den leeftijd bereikt, dat in haar huis de prinsesjes huwen. Wat kan mij alles nu ook eigenlijk nog schelen! De heele wereld be stond voor mij eigenlijk slechts uit ons hut je, met den boonenakker, mijn ouden vader en moeder en dus.... want, die kan jij mij toch niet meer teruggeven, kleine grau we erwt, die prettige dagen zijn voor goed voorbij Ga dan maar, erwtje, waar je hartje je ingeeft en doe nog maar heel veel ter eere van je lief meesteresje. Voor mij is het toch uit met het geluk. Ga dan maar, ga dan maar en zie dat je flink ver rolt. En daarmee wierp hij met groote kraoht het kleine, grauwe erwtje weg, zoodat het voortliep met onbeschrijflijke snelheid. Toen viel Boonenschat ter aarde, uitgeput van droefheid en wanhoop. En toen hij zich weer oprichtte, ;jag hij, dat heel zijn omge ving anders geworden was. Tot aan den horizon was er een zee van jeugdig, frisch groen, waartusschon overal schoone witte, verried hem en toen hem verschillende vra- geu werden gedaan, omtrent de herkomst van de valsche biljetten, sprak hij zichzelf' herhaaldelijk tegen. Een huiszoeking had' ten gevolge dat weldra een volledige collec tie valsche munterswerktuigen werd gevon den. De bende werd gevangengenomen. De Koningin had hen gesnapt. Een Kerstfeest in bet begin der vorige eeuw. Zooals jullie allen weet, was stadhouder Willem V, in den tijd der Fransche woe lingen, naar Engeland óver gestoken. Zijn oudste zxxmtje, Prins Willem, onze latere Koning Willem I was toen nog maar twee jaar oudPrins Frederik werd in Enge-( land geboren en prinsesje Wilhelmina in Berlijn. Want daarheen was de vorstelijke familie omstreeks het jaar 1800 vertrok ken. Uit de gesprekken hunner ouders be treffende de ramper. die de republikeinschej overheersching over het huis van Oranje hadden gebracht, ontwikkelde zioh al reeds; vroeg haat tegen de Franselen, bijzonder' tegen „monsieur Bonaparte". De oudste-' zonen van den koning van Pruisen waren de trouwe speelmakkers van de jonge Oranje's. E'ke feestelijke gelegenheid bracht de kinderen samen. De heerlijkste uren van het jaar vingen echter aan ais de torenklokken het Kerstfeest hadden inge- luid. Dan vergezelden zij hun ouders naar' de „Weinaohts-markt", om inkoopen te doen voor weeshuizen, of andere philan- thropische instellingen, waar ze de geschen ken dan persoonlijk aan de verpleegden moesten overhandigen. Den avond vóór Kerstmis vereenigde de Koningin alle kinderen der vorstelijke fa^ milie in de met zware tapijten belegde ont vangkamers. Dan waren de sierlijke meu bels omkranst met buist en roode bessen, met glanzende klimop-bladeren of wuivend bloesems van vlinderbloemen groeidenook stonden er paarse als van de boonen-bloe- sems en rose, als van de erwten. En als de wind dan al die bloemknoppen vriendelijk naar elkaar toe deed wuiven, lag er zoo een prachtige tint over heel het veld, dat de schoonste bloemperken nog zoo mooi niet waren. Boonenschat vloog overeind, want hij had al het oude weer teruggezien, het wel be- kende beekje, maar veel mooier nu, het boononveld, maar veel gTooter en zijn va der en moeder nog in leven, gelukkig, die hem te ge moet snelden een en al verruk king, dat ze hem weer zagen. Nadat Boonenschat de oudjes teeder om helsd had, gaf hij hun den arm, om hen naar zijn paleis te geleiden. Naar mate ze al dichter bij kwamen, gingen vader en moeder ach meer verwonderen en verba zen; ze konden hun oogen niet gelooven, natuurlijk, maar Boonenschat dacht toch onwillekeurig aan zijn schoon prinsesje en hij kon niet nalaten te verzuchten: „O, maar dan hadt u Erwtenbloesem eens moeten zien, die was toch zoo heerlijk mooi Maar och, nu is ze aJ zes jaar getrouwd." „Ja, eu getrouwd met Boonenschat, klonk daar ineens een lief stemmetje en.... Erw tenbloesem in eigen persoon opende het hek van den slottuin." Zij trad vriendelijk nitnoodigend nader en kuste haar schoonouders op het voor hoofd. „Ja, je moet dan weten, van het oogen- blik af. dat ik je voor het eerst, gezien had, mijn lieve Boonenschat, was mijn keus al gevestigd, voor een a-m staan den echtte™ oot. Treedt binnen, hier bij uw zoon en dochter, oude lui, ons land is het land der droomen en der verbeeldingskracht; men wordt ér niet oud en sterft er niet." Onmogelijk had men den ouden lui dies een opwekkender tijding kunnen geven De huwelijksfeesten hadden plaats mrt al le mogelijke pracht en praal en bet ionr™ huishouden was een toonbeeld van liefde en geluk. Een jonge Tapir, geboren in den dierentuin te Londeneen zeldzaamheid. Jonge tapirs zjjn in hun jeugd levondig gestreept en gevlekt, maar later verliezen z\j deze huidteekemng. lauriergroen. Om de lijsten van spiegels, en schilderijen, onder de lichtkronen en boven de deuren, slingerde hetbleeke groen, mot witte bessen van de mistelplant. Mid den in het groote salon pronkten, in een lichtkroon van veelkleurige kleine kaarsen, breed getakte, hoog en puntig toeloopende masthoornen, bedekt met ijskegels van sui ker en candij, rijk versierd met stralende glazen en metalen ballen, met kleurrijke ap pels, zilveren en vergulde noten. De Ko ning zelf leidde het feest, waaraan, bij ge bed en zang, alle leden der hofhouding deel namen en met geschenken werden bedacht. De grootste drukte en opgewondenheid heerschte onder de jonge prinsen en prin sessen, bij het uitzoeken der voor hen be stemde verrassingen. Eens vonden onze prinjes Willem en Frits, onder aen kerst boom, twee complete huzarenuniformen, zondat zij, onder het bevel van een onder officier, in uniform, exerceerden als „de jongste recrutm van 's Konlngs leger". Onder andere herinneringen der jonge Oranje's behoorde ook een kindercarnaval bij den hofmaarschalk von Masson. in zijn prachtige woning _,?TJnter den Linden". De Koningin had natuurlijk de eereplnats en honderden kleine gemaskerden trokken in optocht langs haar heenhaar eigen jon gens gekleed als TTolLandsche matrozen, Willem en Frits in. het kostuum der kin deren van konir." Karei I van Engeland, volgens de schilderij Van Van Dijck en ver der vertegenwoordigers van alle volken en luchtstreken, alleraardigste arlequin.. en colombincs, ja zelfs goden en godinnen van den Oljmpus. Do vogels hebben nog niet geleden door bet ruwe weer; merels en lijsters zetten ach op oude tuinmuren neer, uit ruwo steenon opgebouwd, want zij weten wel. dat slaK- ken en ander kruipend gedierte m de klo ven en spleten van die muren een schuil plaats tegen den winter hebben gozocht. De merel huppelt op haar half overmoe dige, half wantrouwende manier rond, ter wijl zij haar schitterende zwarte oogjes, met oranje kringen, in allerlei riohtingen laat gaan. Zij is er niet zeker van, dat alles veilig is; het een of ander geluid heeft haar verontrust, want zij huppelt een eindje in het aardbeienbed rond, met haar staart als een waaier uitgespreid. Vlug trippelt «zij naar den muur terug, pikt een groote slak op en vliegt er mede weg. Zoo vliegt zij den ganscben korten dag af en aan. De zanglijster is niet zoo schuwzij pikt een slak op en neemt deze mede naar een steen in het tuinhuisje, vermorzelt de schelp daartegen en eet de arme bewoonster op. Als gij de plek bekijkt, nadat de lijster is weggevlogen om een rustplaatsje op te zoeken zult gij een hoopje verbrijzelde dak kenhuisjes zien b'ggen. Den heelen dag door zult gij haar hooren kloppen en haar ook zien. De zanglijster is heel goed van vertrouwen op plaatsen, waar haar erva ring of instinct haar leert, dat de menschen haar geen kwaad zullen doen; de merel daarentegen is altijd en overal schuw. Een droevig gefluit klinkt uit de heg van keelkruid, die onzen tuin omgeeft tot aan den ouden muur. Als wij rondkijken, zien wij een stuk of vier bloedvinkjes, die zich aan de bovenste twijgjes vastklemmen, op den uitkijk, naar eenige besjes die mis schien dicht bij hen zijn. Haar borstjes lij ken op robijn, zoo schitterend zijn de kleu ren. De nftam van papegaaivink zou meer van toepassing zijn want ik moet altijd aan een kleinen papegaai denken, als ik een bloed vink zie. In den tammen staat is het een vroolijk, vriéndelijk vogeltje: het zingt een aardig rustig liedje ten genoege van degenen, die er vriendelijk voor zijn. Aan den voet van de heg huppelen een paar bastaard-nachtegalen heen en weer met hun eigenaardig geklapwiek. Zij zijn rustig in al hun bewegingen, Am veertjes zijn eenvoudig van kleur, maar toch heel mooi, als men ze van nabij bekijkt, evenals die van de mannetjes-musschen. AJs gij in den loop van den schitterenden dag langs den landweg komt, waar de groote beuken hun reusachtige ineenge strengelde armen uitstrekken, zult gij een koor van „twink, twink" en niets dan „twink-twink" hooren. Dit geluid wordt door een troep vinkjes gemaakt, die zich aan de beukénootjes, die zij in menigte onder de gevallen bladeren vinden, te goed doen. Als gij verder loopt, vliegt een wolk vogels op, waarvan gij de mooie witte bo venste staartveeren ziet en schitterend bruin pakje met witte en zwarte strepen er tusschcn. Het zijn heestervinken, die uit de noordelijke streken zijn gekomen om een milder klimaat op te zoeken. Wanneer de winter voorbij is, gaan zij weer terug om huu nestje te bouwen. En dan zult gij ook kindertjes uit nabijgelegen woningen der boerenarbeiders zien aankomen, som mige aardige hummeltjes er onder die twijgjes en takjes hulst dragen vol rood© besjes; zij weten wel waar de mooiste go- vonden worden. Zij Bnijden elk takje in «cn schuine richting, maken er bundeltjes van en steken ze in den grond om ze frisch t* houden voor hun Kerstversieringen; en voor het donker wordt, zult gij ook hun groo- tere broertjes en zusjes tegenkomen met takken mistletoe of vogellijm, die zij al maanden geleden hadden zien groeien op oude boom en in het woud. Be wolf en de mensch. Eens verhaalde d© vos den wolf van de kracht van den mensengeen dier kon hem weerstand bieden en men moest list gebrui ken, om zich tegen hem te verdedigen. De wolf echter antwoordde: „Ik wou, dat ik er maar eens een te zien kreeg, dan zou ik wel den moed hebben op hem af te gaan." „O, daar kan ik je heel goed bij helpen", sprak de vos; „kom morgenavond maar eens vroeg bij ir'j, dan zal ik je er wel een laten zien." De wolf kwam prompt op tijd. en samen gingen ze toen den weg op waar de jager eiken dag voorbijkwam. Eerst zagen ze nu een oud-gediende. „I« dit een mensch?" vroeg de wolf. „Neen", antwoordde do vos, „dat is er een geweest". Toen volgde een kleine jongen, die naar school ging. „Is dat een mensch?" „Neen, die moet er nog een worden." Eindelijk kwam de jager met zijn ge- weeT met dubbelen loop op den rug en den hartsvanger op zijde. Nu zei de vos tot den wolf: „ziet ge. daar komt een mersch op dien moet gij losgaan, maar ik verberg mij spoedig in mijn hol." Nu ging de wolf op den mensch af. De jager, dit ziende, zei: „het is jammer, dat ik geen kogel op mijn geweer heb", legde op hem aan en schoot den wolf den hagel in het aange zicht. De wolf trok een grimmig gebat, maar liet rich niet afschrikken en bleef voortgaan; toen gaf de jager hem de twee de laag De wolf bedwong zijn pijn en wierp zich toch op f ?n jager. Toen trok deze rijn hartsvanger en gaf hem rechts en links een paar stoofcen, dat hij huilend en bloe dend naar de vos terugliep. „Wat, broeder wolf", zei do vos, „hoe heb je het er afgebracht, met den mensch? „Ja", antwoordde de wolf, „zóó had ik mij de kracht van den mensch niet voor gesteld: eerst nam hij een stok van den schouder en blies er in; toen sprong mij iets in het gorioht, dat mij verschrikkelijk kietelde. Vervolgens blies hij nog eens in den stok; toen loog hot mij als bliksem en hagel in den neus en toen ik nog dich terbij kwam, trok hij een blanke rib uit de rijde, waarmede hij mij zoodanig sloeg, dat ik bijna dood bleef liggen." „Zie je wel", zei de vos, wat een pocher je bent, je gooit den bijl zóó ver weg, dat je zo haast niet terug kunt krijgenof met an dore woorden: je stelt je roekeloos aan ge vaar bloot, dat je niet kent, en waar je niet op berekend bent." Ingezonden door „Piet Hem". Waarom l.leine Piet blij wa g. Piet I-ad voor zijn verjaardag een pren tenboek gehad. In dat prentenboek stond een plaatje mot een woest uitzienden stier, die een kleinen jongen nazat. Hij bleef er lang naar kijken, en sloot toen het boek. Den volgenden dag haalde hij het weer voor den dag en keek wéér naar den stier Toen balde hij zijn vuistje en riep toen blij uit: „Leker, hè, je hebt hem toch nog niet te pakken." Ingezonden door „Vera". Niethetgewenschte resnltaat „Ik hoor dat je Italiaansch leert?" „Ja, ik heb nu al zes maanden een gebo ren Italiaan als meester." „En merk je eenig succes?" „O, zeker. Hij begint al heel aardig Hol- landsch te spreken." Ingezonden door A. de lTScluso. Dokter tot knaap: „Kom, steek je tony uit, ventje. Nog verder...." Jongen: „Kan niet. Hij rit van «ohter vast." Ingezonden door „De twee Zusjes". Woordelijk opgevolgd. Mama: „Piet, ga dadelijk aan je school werk. Een flinke jongen mag nooit tot mor- gen uitstellen wat hij heden doen kan?" Piet: „Uitstekend mama. Willen wij dan du de rest van den tulband maar opeten, die gisteren overgebleven is?" Ingezonden door „Azalia". Onderwijzer: „Welke vogels zijn wel bet nuttigst voor de menschen te beschouwen?" Leerling: „De gebraden, meester 1"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12