No. 15261. IiEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 20 November. Eerste Blad. Anno 1909. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Rose Marie. In „Van allee wat l" in de „N i e u w e Haarleraache Courant" leren wij het volgende over k i nd e r en.mot een spraak g e b r e k: Dezer dagen las ik, dat bij den gemeen teraad van Leiden een voorstel is gedaan, om een spraakleerares te benoe men, die na den gewonen schooltijd aan die kinderen, die het noodig hebben, bij groep jes les moet geven in het spreken en adem halen. Die lessen sullen bijgewoond wor den telkens door een onderwijzeres van de sohool, welke die kinderen bezoeken, en de- re onderwijzeres verbindt zich dan de oefe ningen van de hoofdlea gedurende 5 minu ten met ieder kind eiken dag nog eens door te nemen. Op heel bescheiden schaal wordt aldus in Leiden dit spreek-onderwijs ingevoerd, (want de Raad heeft het voorstel aangeno men), doch het beginsel is daardoor bin nengehaald, en ik zou zeggen: met recht. Want de spraakgebrekkigen onder de schoolkinderen zijn zeer talrijk en het moet toch geacht wordon èn in 't belang van het onderwijs z°lf, èn in het belang der onder wezen kinderen te zijn, wanneer aan die kwaal, waarmee elke onderwijzer min of meer heeft te kampen eens een eindo worde gemaakt. Of nu evenwel de gemeenteraad van Lei den, door benoeming van die spraakleera res wel precies den juisten weg inslaat, dat zou ik niet zoo gaarne beweren. Wel ia het een practische weg, want wat er nu gedaan zal worden, zal direct helpen voor velen. Doch m. i. kan de aanstelling van die „rondgaande spraakleerares", die de kin deren bij olubjea behandelt, en die door de onderwijzeressen der scholen wordt bij gestaan, toch alleen een tijdelijke maatre gel wezen. Voor een definitief tegengaan van het euvel der spraakgebreken moet er m.L wat andera worden gedaan; iets, dat tevens verband houdt met de noodzake lijkheid van schoolartsen en hun werkkring. De kinderen met een spraakgebrek zijn in twee groepen te onderscheiden. Voor eerst die een organische afwijking hebben: adenöide vegetaties, chronische catarrh der luchtwegen, zwelling der amandelklie- ren, enz. Vervolgens zij, die door verkeerde gc- luidvorming, door gebrek aan leiding bij de eersto spreekoefeningen of door andere niet organische oorzaken stotteren, ver keerd uitspreken, lispelen, niet articu- leeren, enz. De eerste kinderen hebben beslist noo dig een geneeskundige (heelkundige) be handeling Do tweede categorie kan door spreek oefeningen worden geholpen. Het onderscheiden van die twee catego- riën is echter niet iedera werk, en om allo kinderen de revue te laten pesseeren voor een dokter, die do organische gebreken on derzoekt, en een spreek-leeraar, die ie af wijkingen in het spreken zelf klassifi- oeert, dat is niet weJ doenlijk. En toch wordt het in het belang van hot onderwijs van dc geheele klasse, zoowel als in het belang van do kinderen zelf, meer én meer hoog" noodig gevonden, dat er meer en beter toezicht komen dan er tot dusverre is. Welnu, ik zou wensc-hen dat aan onder wijzers en onderwijzeressen eenige kennis omtrent de spraakgebreken en derzelver onderscheiding werd bijgebracht. Alweer een vak meer bij de opleiding! zal iemand Keggen. Zonder twijfel I Zooals pnedagogiek noodzakelijk is voor een onderwijzer, boven en behalve datgene, wat hij in dc meer exacte wetenschappen heeft te leeren, zoo is óók, dunkt me, kennis van degelijke on derwerpen beslist noodig voor het slagen van het onderwijs, voor het goed opschie ten van de klasse. Tk bracht zooeven deze zaak in verband met de schoolartsen. Wanneer de onderwijzer, eeniee, zij het 'ook oppervlakkige, kennis bezit van de verschillende soorten van spraakgebreken, die zich hij kinderen kunnen voordoen. dan moet hij naar mijn meening ook nauwlettend toezien op de kinderen in zijn klasse. Door eenige proeven is dat niet moeilijk te doen. En ontdekt hij werkelijk spraakgebrek kigen, dan zou de onderwijzer daarvan kennis moeten geven aan den schoolarts en de ouders. Den schoolarts opdat deze het gebrek nader dcfinieere en aangeve wat ter verbetering noodig is; de ouders, opdat deze tijdig maatregelen kunnen ne men. Dat zooals men in Leiden wil do gemeente zelf aan het cureeren gaat van spraakgebrekkige kinderen, acht ik inder daad niet zonder bedenking. Uit den aard der zaak zal dit toch alleen maar worden toegepast op de kinderen van de min- en on vermogenden. En wat volgt daaruit weer? Dat de kinderen van hen, die met veel opoffering hun kroost op een „betere" sohool wisten te brengen, achterblijven in dit opzicht. Want het spreekonderwïjs en de speciale heelkundige behandeling van do inwendige organen der neus- en keel holte zijn (zooals bekend is) volstrekt niet goedkoop! En de z.g. „kleine burgerij'' die van de kostelooze behandeling niet wil, en van de dure hehandeling niet kan pro fiteered komt alweer in het gedrang. Hier zijn dus weer voetangels en klem men, en het is geen zaak, die zoo maar voetstoots valt te regelen. Het is mij echter niet te doen om een oplossing te geven of een voorstel kant en klaar te produceeren, het was voor mij alleen zaak om de aandacht van wie hot aangaat eens te vestigen op de m. L niet te ontkennen waarheid, dat kinderen met een spraakgebrek, welk dan ook, op het klassen-oDderwiis remmend werken; dat voor die kinderen helaas nog lang niet op voldoende wijze door ouders en onderwij zers wordt gezorgd, uit onbekendheid met de soort van spraakgebreken en met do middelen tot genezing; dat er op de school evenwel door deskundige voorlichting van de onderwijzers, en waarschuwing van de ouders door dezen, nog heel veel kan wor den terecht gebracht. In een driestar: Departementa le Ambtenaren zegt „D e Stand- aar d" Het valt niet te loochenen, dat het groo- ter deel der departementale ambtenaren sinds lange jaren de liberalistische politie ke denkbeelden is toegedaan, en zei ven óf voor de Unie-liberalen, óf voor de Vrijzin nig-democraten, óf voor de Vrij-Liberalen, óf ook voor de Nationaal-historischen sym pathie voelt. Als ambtenaren nu zijn ze, zoodra een Reohtscb Kabinet optreedt, in drie soorten in te deelen. Een deel van h«.n is strikt ambte naar, d.w.z. dient den Minister en kent geen ander doel dan om z ij n orga nen en instrumenten te zijn. Dezen ken nen geen andere eerzucht, dan om hun chef trouw te dienen, ook al verschillen ze geheel van hem in inzicht. En ze hande len alzoo niet uit karakterloosheid, maar uit plichtsliesef. Toch gelukt dit den een beter dan den ander. Er zijn er, die de gave bezitten, om zich geheel de meening van hun andersden kenden chef in te denken, en er zich in te leven. Maar er zijn er ook, die, al bedoelen ze dit nog zoo ernstig, er toch niet in sla gen, en daardoor nooit een goede mouth piece van hun Minister worden kunneu. Dan is er een tweede soort ambtenaren, dat niet tegenwerkt, maar toch de aan drift mist om uit plichtsbesef principieel mede te werken, en daardoor werk levert, dat gedurig de ministerieele revisie van noode heeft. Men zou ze kunnen noemen machinale ambtenaren, die aan de productie van hun pen geen geest weten in te blazen. En in de laatste plaats is er een derde soort ambtenaren, en dat wel vaak onder de kundigsten, die zioh te veel partijman cn te weinig ambtenaar gevoelen, en den Minister, zoo hij niet zeer op zijn hoede 8, onbedoeld en onbewust op jraden leiden, waarvan hij straks weer moet terugkeerea Het is deze stand van aaken, d«s teweeg brengt, dat een Minister van Links allooa zooveel beter geëquipeerd ie, dan «.cn Mi nister van Rechts. Een Minister van Links wordt aanstonds begrepen, m zijn denk beelden leeft men vanzelf in, en men werkt con amore met hom mede, terwijl om gekeerd een Minister van Rechts zoo tel kens misverstaan wordt, stuit op een hem vreemden levenskring, en de sympathie voor wat hij beoogt, vruchteloos zoekt. Rekent men nu hierbij, dat wie voor het eerst Minister wordt, in kennisse van de tails en van wijze van behandeling, door zijn knapsten ambtenaar verre overtroffen wordt, zoo gevoelt men, hoe hieruit voor den minister vaak een afhankelijkheid ge boren wordt-, die hem in zijn vrijheid van beweging dikwerf belemmert. Elders heeft men dan ton nnnsfe nog de usantie, dat een nieuw opgetreden Minis ter den man, die onder hem de leiding heeft, nieuw aanstelt, of althans een secre taris uit zijn eigen geestverwanten kiest. Doch ook zulk een usantie kent men hier te lande niet. Do Minister moet het weten te vinden met de ambtenaren, die zijn voor ganger hem liet, en kan bovendien in het publiek niet anders doen, dan zijn ambtena ren de hand boven het hoofd houden. Rechtvaardigheid eischt daarom, dat men, bij zijn oordeel over een Minister van Rechts, steeds deze positie tegenover zijn ambtenaren in rekening brengt Dit heeft niets uitstaande met een in dringen in Departementale goheimen, maar is strikte eisch, zal men den Minister niet vaak toerekenen, wat tocb elk karakter mist van eigen schuld. Voor hem tocb komt alles ter verant woording, al verbiedt roenschelijke beperkt heid en vooral beperktheid van tijd, dat hij persoonlijk voor al wat zijn Departe ment verlaat-, insta. Dr. G. W. Bruinsma schrijft onder den titelOnbewoonbaar v er kla- ring en schadevergoeding een artikel in het „8o o i a a 1 Week, blad", waarin hij er op wijst, dat nie mand 1 !j dit uog steeds aan de orde zijnd onderwerp schijnt te denken aan „het ont zaglijk verschil in standpunt, wanneer het de toestanden in de steden of bebouwde kommen in het algemeen betreft, of de om standigheden ten plattelande." Op het plat teland, zoo set hij uiteen, is waarschijnlijk de helft van alle arbeiderswoningen eigen dom der bewoners en van de woningen, die onbewoonbaar verklaard zouden moéten worden, behooren verreweg de meeste tot deze laatste soort. In verscheidene streken bemoeien de ge- zondheids-com missiën en de gemeentebestu ren zich dan ook niet of hoogst zelden en slechts in een uiterste geval met deze per ceel en van eigenaar-bewoners, en waar zij er bij het woningonderzoek rekening mee houden, aarzelen rij -toch om de bouwver ordeningen tot de uiterste grenzen van on- bewoonbaarverklaring toe te passen De goede wil, om door toepassing van wet en verordening mode te werken tot opruiming van misstanden, stuit af op do overtuiging van de groote onbillijkheid, die er in gelegen is om menschen uit hun eigen dom op straat te zetten, die niet bij mach te zijn verbeteringen aan te brengen of zich een nieuwe woning te bouwen niet alleen, maar zich ook zelfs geen andere wonrog kunnen huren. Gaarne aannemende, zooals ik zeide, dat het recht is woningen onverhuurbaar te verklaren en als het ware te onteigenen ronder schadevergoeding, evenals ondeug delijke levensmiddelen onverkoopbaar wor den verklaard, heide uithoofde van het al gemeen belang, dan rijst de vraag of dezelf de overweging geldt tegenover iemand, die niet verhuurt of verkoopt, maar bloot en alleen voor zichzelf en zijn gerin gebruik maakt van zijn eigendom ronder daarmede of daardoor iemand dan in het ergste ge val zichzelf te benadeelen in rijn gezond heid? Zou men hem ook zijn vaak onvoldoenden kost willen ontnemen c.i rijn lomperige kleeren, omdat zij, om zelfs gezODd te blij ven en een gezond gerin groot te brengen. evenals aan een passende woning ook be hoefte hebben aan een degelijk middagmaal en aa doelmatige kleeding? Het zou een al te wreede toepassing zijn van het: die weinig heeft, dien zal ook dat ontnomen worden hetgeen hij heeft I Maar waarom die wreedheid dan alleen te voorschijn gehaald bij de woningbehoef te, of liever, waarom een wet In het leven geroepen, die niet heeft bedacht, dat rij der- gelijke wreedheid kan ten gevolge heb ben? Want ln werkelijkheid doet rij dit niet; de Gezondheidscommissiën en Gemeentera den passen eenvoudig de wet niet. too op zulke bowonera-eigenaars. Maar daarmedo blijven dan ook ten plattelande de slechte woningen bestendigd en tevens de slechte voorbeelden, die behooren te verdwijnen; het opvoedend karakter, dat de Woningwet in hoogo mate bezit, gaat voor een groot deel teloor. Er dient dus een middel ge vonden te worden om ook deze misstanden op to ruimen, en het is hoogst noodig, dat schrijvers en staatslieden, die do „praktijk van de Woningwet" bestudeeren, daarom meer dan tot heden is geschied de toestan- don en omstandigheden ten plattelande na gaan. Verbetering zal slechts daar tof. staVd ko men, wanneer bij het afkeuren van eigen- woningen sohadevergoeding wordt toege kend en niet alleen voor de materieele waarde van een hoop steenen, oude plan ken en een lapje grond, dat zonder een bij- behoorende woning ook een luttele waarde is, maar voor het ontnemen in het aV gemeen belang, anders heeft een wet geen zin van ,,d e woning" in hoar geheel beschouwdhet onteigenen dus ten alge- mcenen nutte van het ideëelo verblijf van het gezin, dat in eirren behoefte voorzag en wat zij uit eigen krachten en middelen niet kan vervangen door een ander. Het schijnt, als vanzelf sprekend, dat hij, die hier door den sterken arm der wet de wonden slaat, ze ook moet generen door te helpen voorzien in een beter onderdak der onschuldig verdreven bewoners. Naar aanleiding van de opmerking, in het Voorloopig Verslag op Hoofdstuk T der Staatsbegrooting gemaakt, dat het ver- leenen van voorschot op het Rijkssubsidio aan de b ij z o n d e- r e school in striid zou zijn met het stelsel der wet, sohrijft ,,D o Stand aard": Strekking van deze bedenking is natuuv- liik, te beweren, dat ïd de Wet op het Lager Onderwijs, gelijk die thans geldt, geen verandering, die de mogelijkheid op voorschot ten behoeve van bijzondere scho len zou openen, kan worden aangebracht, omdat het stelsel der Wet het niet ge doogt, zoodat men, om zijn doel te berei ken, met een geheel nieuwe wet zou moe ten komenmet een wet, die een ander stelsel huldigde, eD dat eerst in zoodanige wet bedoeld voorschot als mogelijk kon worden gesteld. Gronden voor deze bewering zijn in het Voorloopig Verslag niet aangevoerd; m°t geen woord wordt ze toegelicht; en var. welke zijde men de zaak ook beziet, er valt zelfs niet te gissen waarop deze bedenking rust. Aan de gemeenten betaalt het Rijk het grooter deel der subsidie bij voorschot uit, en wel krachtens art. 45 2o. a. Voor het bijzonder onderwijs daarentegen kent do wet zulk een voorschot niet. Wijziging der wet zou alzoo moeten strekken, om wat thans ten aanzien van de gemeenten geldt, ook voor het bijzonder onderwijs mogelijk te maken. Welk bezwaar zou daartegen nu aan he>t „stelsel der wet" ontleend kunnen worden Het stolsel van subsidie is, zoowel voor openbare als voor bijzondere scholen, zoo ingericht, dat de te verleonen subsidie loopt over het afgeloopen jaar, z^odat eerst met 1 Januari van het volgend jaar de re kening kan worden opgemaakt. Deze rege ling heeft dit gevolg: Daar er bij die berekening verschil kan OTiduiken, zijii cr termijnen voor het ge ding hierover bepaald, die tot 1 Juni loo- pen kunnen, en na 1 Juni volgt dan nog de bepaling van het bedrag door de R#- geering. Het kan dus aeer wel tot 15 Juni loopen, en de betaling eerst in Juli vol gen, gelijk herhaaldelijk ia voorgekomen. Aan doze bepaliag valt niet veel te ver anderen, zegt ,,D e Standaard" men kan echter aandringen op vervroegde uit betaling, bjj ontstentenis van geschillen in Februari en bij geschil, op terugbrenging van de eindbeslissing tot een periode van drie maanden. Maar dat beeft met voorsohot nieta te maken, betoogt het blad; daarbij is do eenige vraag, die beslist, deze: of wie voorschiet genoegzame zekerheid bezit, dat hetgeen te voel mocht zijn voor- geschoten, in 's Rijks kas zal terugkceron. I Bij de gemeenten nu bezit het Rijk dio zekerheid, daar bet met de gemeenten rekening-courant heeft. Ten aanzien van het bijzonder onderwijs daarentegen hoeft het Rijk op zichzelf die zekerheid niet, daar hot schoolbestuur geheel zelfstandig ia. Zelfs kan men niet zeggen, dat het Rijk het te veel betaalde een volgend jaar zou kunnen korten; daar immers allo zekerlioid ontbreekt, dat de school ook een volgend jaar zal gecontiuueerd worden, of althans op Rijkssubsidie aanspraak erlangen. Deze zekerheid, nieent het, kan worden gegeven op drieërlei wijzen: door depot, door borgstelling, of door nsico-overdrachl Men kon, evenals bij de Ongevallenwet geschiedt, effeoteu deponeeren, waarvan de interest aan de deponenten bleef. Ont ving een schoolbestuur bijv. 20U0 voor schot, dan zou voor depot van drie effec ten, elk ter waarde van pl.m. 1000, het voorschot ten volle, ook bij daling van de fondsen, gedekt zijn, en hot zou niet moei lijk vallen één of meer leden van het school bestuur tot bet tijdelijk afstaan van zulke effecten te bewegen. Bij het Rijk toch zou den ze nog beter bewaard zijn dan in de beste brandkast, en de ronte liep door. Een tweede middel zou zijn borgstelling, gelijk het Rijk ook wol in andere gevnl'en aanneemt. Toch schijnt dit middel mindor geraden, daar het Rijk allicht meer dan eens aangeboden borgen zou moeten wra ken, en zulk een wraking voor het krediet van den aangeboden borg schadelijk kon zijn. Maar wil men geen depot, en schijnt borgstelling ongeraden, dan blijft nog al toos het derde middel, bestaande in ge meenschappelijk dragen van hot risico. Verbinden vijftig of honderd schoolbestu ren zich, om gemeenschappelijk voor de mogelijke terugbetaling van het voorschot, d. i. voor bet te veel voorgeschotenc, in te staan, dan kan het Rijk uit het gezamen lijk bedrag van de subsidie, dat aan deze 00 of 100 scholen toekomt, het te veel voor geschoten© terugnemen, en zal dit-, over honderd scholen verdeeld, voor elk dier schelen niet dan een zeer klein verlies kun nen opleveren. Het gevaar toch voor het Rijk schuilt alleen in de mogelijkheid, dab die enkele soholcn, voor w»e bij eindb:slia- sing een lager bedrag werd vastgesteld aan het voorgeschotenc, óf zoud.n wegvallen, of buiten staat zouden zijn tot aanvulling. Maar dit gevaar valt ganschclijk weg, zoo de risico door een honderd scholen saam wordt gedragen. Al neemt men toch aan, dat er op de honderd een zestal zouden zijn, die hadden bij tc betalen, wat reeds veel te groot in het cijfer is genomen, dan zou de schade, genomen over de 9i scholen, dio overbleven, des noemens niet waard zijn. En zulks t© minder, zoo het Rijk als j regel nam, om het voorschot niet ho< gcr i dan tot de helft van het toekomende bo- I drsg op te voeren. Of men daarbij interest I berekening kon invoeren, ware to overwa I gen, maar overmits dit bij de Gcraocntor niet geschiedt, zou gelijkheid ook ten deze I zulk een berekening van interest stellig on- billijk maken. j Het blad handhaaft de slotsom, dat, vun wat kant men de zaak ook bezie, er niet I één enkel punt valt te bedenken, waarop I oen regeling als gewenscht is met het stol- sel der subsidieering ook maar in aanra- king, laat staan in tegenspraak zou kun- nen komen. In,Het Weekblad voorden Handeldrijvenden en In- 25) Hij zweeg boos. Fanny's bruine oogen ke ken hem zoo wonderlijk aan. „Ik zal daaraan niet sterven," gaf zij hem rustig ten antwoord. Een verwelkt blad viel van den boom op haar hoofd, toen dwarrelend langs haar heen aan haar voeten; het was als de eerste gestorven illusie van haar levensboom. „Dat botwijfel ik na het gehoorde niet, juffrouw Vogel," zeide hij koel, terwijl hij opstond, „en ik vraag u nog eenmaal ver geving voor mijn vergissing daaromtrent. Ik dacht evenwel, dat een zoo onschuldig hart als het uwe gemakkelijk weerstand bood aan kokette kunsten." Hij maakte een buiging en zag niet hoe Fanny verbleekte. „Ik wil u alleen nog één dl: j vragen", zeide Fanny, en haar stem had een eigen aardig trillenden klank: „Praat met nie mand over dat, wat tussohen ons beiden is voor^ /allen... „Zi:t u mij voor zoo'n schurk aan?" „En zeg het wel aan freule von Gilfach, 'die nu toch eenmaal van alles weet." Fanny", riep hij buiten zichzelf, „je kunt gelooven"... „Ik zou verder willen, dat in onzen om gang geen verandering werd gebracht, al was het alleen r. aar voor mijn ouders en Ebersdorf", ging zij snel verd r, want zij voelde, dat haar krachten haar begoDnen te begeven. „Beloof mij, dat u mij evenals vroeger als een goede vriendin zult be schouwen, zooals ik u als een goede beken de; al het andere is vergeten." Zij stak hem haar hand toetranen lie pen over haar wangen, maar toch deed zii moeite te lachen. Hij greep haar hand en drukte er een eerbiedigen kus op. Haar grootheid van karakter ontroerde hem, want hij zag nu duideJi" de wond, die hij geslagen had en die zij trachtte te verber gen. „Vergeef me", zeide hij met neergesla gen oogen, „ik ben een slechte kerel en heb goedheid met ondank beloond. Wanneer ik geweten had hoe alles gebeurd zou zijn, ik verzeker n, ^at ik anders gehandeld zou hebben." Zii krikte mc+ baar hoofd als wilde zij zeggen, dat hij zich maar geen verwijten moest mAkenspreken kon zij niet. Toen trok zij haar band terug en enng naar huis. Lahnstein bleef in een allecbeba'ven be- nijdenswaardigen toestand achter, d:e duur de zoo lang /"d; Rose Marie in den tuin kwam. De vraag brandde hem op de lip pen, wat zij FaDnv gezegd had, maar hij waadde haar uit te spreken, waar ook zij daarover niet begon. Natuurlijk druute al het voorgevallene op de geheele om "-e vin*, inzonde"rb«?d on ben die er bij betmkkpn waren. En dit werd zóó merkbaar, dat, Vogel rn een goeden dag, heel verwonderd over de stemming van zijn huis* enooten, zride: ,.Tk r»pioof, dat jullie allemaal ruzie hebt gebsd." Hii keek ?-arbii de een na den ander aan als om een antwoord op bun gezicht te lezen, maar 1" kon er niet goed achterko men wat er gibeurd was. Eén ding had Lahnstein .hzelf gezwo ren en hij was vast besloten daaraan zich te houden. Zoolang hij op Weissenfeld was zou geen woord van liefde over zijn lippen komen tegenover Rose Marie; hij wilde zijn hart tot rust dwingen, al dreigde on^erust- heid het menigmaal te doen barsten. De beslissing over het geluk van zijn leven lag in haar hand; hij wist heel goed, dat zij alleen daarover de beslissing hadmaar hoe zij ook mocht beslissen, hij had te veel achting voor Fa y, en voelde te zeer zijn moreele verplichting tegenover haar, dan dat hij het gewaagd zou hebben, onder het dak van haar vader om de hand van een andere te vragen, naar wier bezit hij wel hevig verlangde, maar welk bezit hij zich niet ten ko6te van een dergelijke ongepast heid z u willen verzekeren. Een woord van hoop van haar wilde hmeenemen, meer niet, en dan in i erlijn, tijdens zijn verlof, officieel om haar hand vragen. Door dit compromis stelde hij zijn gcve'.en gerust; maar Rose Marie die óf wat anchrs ver wacht óf dezer dagen een boe humeur had, liet hem n::t veel gelegenheid tot kalmee- ren. Een paar uur nog en hij had rijn oppasser met „Sakuntala" naar Weissen feld laten komen en verwachtte hem ieder oogenblik hij moest naar Seddiü terug, scheiden van haar, die hij meer liefhal dan zijn leven, en al zijn hoop en verwach ting gedurende vele weken in het diepst van zijn hart begraven. Hij wist maar al te goed wat dat voor hem beteekende en daarom wilde hij als troost zij het ook een karige haar nog eenmaal alleen spre ken. De gelegenheid was hem gunstig. Hij zag haar zitten in het kleine prieeltje, dat zij het Vogelhuis gedoopt had, en vlug, met kloppend hart, ging hij naar haar toe. „Ik geloof, dat daar uw brave schild knaap komt", zeide zij en wees naar den landweg, waar men duidelijk eon ruiter, met een onberjden paard aan de hand, zag aankomen. „Ja, dat is zoo en dus moeten we schei den", zeide hij met een h:orbaren zucht. „Ik vird het niet aangenaam, dat u weg gaat", zeide Rose Marie met een gezicht als van een ^ruilend kind. „Nu wordt het doodelijk vervelend in Weissenfeld." „Dus u zult mij een beetje missen?" vroeg hij ademloos. „U weet niet", vervolgde zij op innigen toon, „hoe noodig u hier voor mij was. In elk opzicht een bescherming was u voor mij." „O, mocht ik dat altijd zijn I" Hij stond nu vlak voor haar en boog zich voorover, om haar in het gelaat te zien, maar haar Bleep was ergens aan vastge raakt en zij was nu bezig die. los te ma ken. Daarmee verliepen een paar minuten; toen zeide zij heel onbevangen: „Die Eber.lorf doodt me nog met zijn eeuwige galanterieën en nu ben ik willoos aan hem prijsgegeven." Een koude rilling overviel Lahnstein; toen vroeg hij: „Wanneer vertrekt u?" „Maandagmorgen met den trein van ne gen uur Papa wacht mij om één uur. Ge lukkig dat deze kwelling voorbij is." „En zal ik u vóór dien tijd niet meer zien?" Zij haalde onverschillig haar schouders op. „Wanneer u nog eens hior komt; dat zal wel de eenige mogelijkheid zijn." „Dan ben ik in ieder geval aan het sta tion om u vaarwel to zeggen, niet voor lang; mijn verlof in Octooer hoop ik in Berlijn door te breDgen, wanneer ik er op rekenen mag, dat ik u welkom ben." „Dat denkbeeld is niet kwaad, ook al zoudt u mij niet welkom zijn. Bij ons zult v weer een beetje opfrisschen en het provin- oiale stof wat kwijtraken", zeide /ij. Zij plukte intusschen aan haar armband. „En jij, Ro80 Marie, jij?" vroeg bij aan dringend. „Het zal mij zeer verheugen je bij ons te zien." „Hoe koud zeg je datl Daarmee mag oen oude excellentie tevreden zijn, ik met." „Je bent niet gauw tevreden. Wat wil je nu nog meer?" „Veel, heel veel 1 Een tecken van uw genegenheideen teeken, dat u mij niet vergeten zult." „En wat een bijzonder teeken moot dot zijn?" „Geef mij die Malmaisonroos, die daar op je borst ia; een evenbeeld van jou,. Rose Marie.'' Zij lachte en nam de bloem in haar hand. „Wanneer je verder niets wilt: bier is wij, maar verwelkt en zonder geur." „Voor mij meer waard dan de geheel© wereld. Zij komt uit uw hand; een leekeo,, dat je me vergeven hebt en dat ik je wei- kon zal zijn," zeide hij opgewonden efl telkens weer de bloem kussend. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 5