No. 15261.
IiEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 20 November. Eerste Blad.
Anno 1909.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Rose Marie.
In „Van allee wat l" in de „N i e u w e
Haarleraache Courant" leren
wij het volgende over k i nd e r en.mot
een spraak g e b r e k:
Dezer dagen las ik, dat bij den gemeen
teraad van Leiden een voorstel is
gedaan, om een spraakleerares te benoe
men, die na den gewonen schooltijd aan die
kinderen, die het noodig hebben, bij groep
jes les moet geven in het spreken en adem
halen. Die lessen sullen bijgewoond wor
den telkens door een onderwijzeres van de
sohool, welke die kinderen bezoeken, en de-
re onderwijzeres verbindt zich dan de oefe
ningen van de hoofdlea gedurende 5 minu
ten met ieder kind eiken dag nog eens
door te nemen.
Op heel bescheiden schaal wordt aldus in
Leiden dit spreek-onderwijs ingevoerd,
(want de Raad heeft het voorstel aangeno
men), doch het beginsel is daardoor bin
nengehaald, en ik zou zeggen: met recht.
Want de spraakgebrekkigen onder de
schoolkinderen zijn zeer talrijk en het moet
toch geacht wordon èn in 't belang van het
onderwijs z°lf, èn in het belang der onder
wezen kinderen te zijn, wanneer aan die
kwaal, waarmee elke onderwijzer min of
meer heeft te kampen eens een eindo worde
gemaakt.
Of nu evenwel de gemeenteraad van Lei
den, door benoeming van die spraakleera
res wel precies den juisten weg inslaat,
dat zou ik niet zoo gaarne beweren.
Wel ia het een practische weg, want wat
er nu gedaan zal worden, zal direct helpen
voor velen.
Doch m. i. kan de aanstelling van die
„rondgaande spraakleerares", die de kin
deren bij olubjea behandelt, en die door
de onderwijzeressen der scholen wordt bij
gestaan, toch alleen een tijdelijke maatre
gel wezen. Voor een definitief tegengaan
van het euvel der spraakgebreken moet er
m.L wat andera worden gedaan; iets, dat
tevens verband houdt met de noodzake
lijkheid van schoolartsen en hun werkkring.
De kinderen met een spraakgebrek zijn
in twee groepen te onderscheiden. Voor
eerst die een organische afwijking hebben:
adenöide vegetaties, chronische catarrh
der luchtwegen, zwelling der amandelklie-
ren, enz.
Vervolgens zij, die door verkeerde gc-
luidvorming, door gebrek aan leiding bij
de eersto spreekoefeningen of door andere
niet organische oorzaken stotteren, ver
keerd uitspreken, lispelen, niet articu-
leeren, enz.
De eerste kinderen hebben beslist noo
dig een geneeskundige (heelkundige) be
handeling
Do tweede categorie kan door spreek
oefeningen worden geholpen.
Het onderscheiden van die twee catego-
riën is echter niet iedera werk, en om allo
kinderen de revue te laten pesseeren voor
een dokter, die do organische gebreken on
derzoekt, en een spreek-leeraar, die ie af
wijkingen in het spreken zelf klassifi-
oeert, dat is niet weJ doenlijk.
En toch wordt het in het belang van hot
onderwijs van dc geheele klasse, zoowel als
in het belang van do kinderen zelf, meer
én meer hoog" noodig gevonden, dat er
meer en beter toezicht komen dan er tot
dusverre is.
Welnu, ik zou wensc-hen dat aan onder
wijzers en onderwijzeressen eenige kennis
omtrent de spraakgebreken en derzelver
onderscheiding werd bijgebracht. Alweer
een vak meer bij de opleiding! zal iemand
Keggen. Zonder twijfel I Zooals pnedagogiek
noodzakelijk is voor een onderwijzer, boven
en behalve datgene, wat hij in dc meer
exacte wetenschappen heeft te leeren, zoo
is óók, dunkt me, kennis van degelijke on
derwerpen beslist noodig voor het slagen
van het onderwijs, voor het goed opschie
ten van de klasse.
Tk bracht zooeven deze zaak in verband
met de schoolartsen.
Wanneer de onderwijzer, eeniee, zij het
'ook oppervlakkige, kennis bezit van de
verschillende soorten van spraakgebreken,
die zich hij kinderen kunnen voordoen.
dan moet hij naar mijn meening ook
nauwlettend toezien op de kinderen in zijn
klasse. Door eenige proeven is dat niet
moeilijk te doen.
En ontdekt hij werkelijk spraakgebrek
kigen, dan zou de onderwijzer daarvan
kennis moeten geven aan den schoolarts
en de ouders. Den schoolarts opdat deze
het gebrek nader dcfinieere en aangeve
wat ter verbetering noodig is; de ouders,
opdat deze tijdig maatregelen kunnen ne
men.
Dat zooals men in Leiden wil do
gemeente zelf aan het cureeren gaat van
spraakgebrekkige kinderen, acht ik inder
daad niet zonder bedenking. Uit den aard
der zaak zal dit toch alleen maar worden
toegepast op de kinderen van de min- en
on vermogenden. En wat volgt daaruit
weer? Dat de kinderen van hen, die met
veel opoffering hun kroost op een „betere"
sohool wisten te brengen, achterblijven in
dit opzicht. Want het spreekonderwïjs en
de speciale heelkundige behandeling van
do inwendige organen der neus- en keel
holte zijn (zooals bekend is) volstrekt niet
goedkoop! En de z.g. „kleine burgerij''
die van de kostelooze behandeling niet wil,
en van de dure hehandeling niet kan pro
fiteered komt alweer in het gedrang.
Hier zijn dus weer voetangels en klem
men, en het is geen zaak, die zoo maar
voetstoots valt te regelen.
Het is mij echter niet te doen om een
oplossing te geven of een voorstel kant en
klaar te produceeren, het was voor mij
alleen zaak om de aandacht van wie hot
aangaat eens te vestigen op de m. L niet
te ontkennen waarheid, dat kinderen met
een spraakgebrek, welk dan ook, op het
klassen-oDderwiis remmend werken; dat
voor die kinderen helaas nog lang niet op
voldoende wijze door ouders en onderwij
zers wordt gezorgd, uit onbekendheid met
de soort van spraakgebreken en met do
middelen tot genezing; dat er op de school
evenwel door deskundige voorlichting van
de onderwijzers, en waarschuwing van de
ouders door dezen, nog heel veel kan wor
den terecht gebracht.
In een driestar: Departementa
le Ambtenaren zegt „D e Stand-
aar d"
Het valt niet te loochenen, dat het groo-
ter deel der departementale ambtenaren
sinds lange jaren de liberalistische politie
ke denkbeelden is toegedaan, en zei ven óf
voor de Unie-liberalen, óf voor de Vrijzin
nig-democraten, óf voor de Vrij-Liberalen,
óf ook voor de Nationaal-historischen sym
pathie voelt.
Als ambtenaren nu zijn ze, zoodra een
Reohtscb Kabinet optreedt, in drie soorten
in te deelen.
Een deel van h«.n is strikt ambte
naar, d.w.z. dient den Minister en
kent geen ander doel dan om z ij n orga
nen en instrumenten te zijn. Dezen ken
nen geen andere eerzucht, dan om hun
chef trouw te dienen, ook al verschillen
ze geheel van hem in inzicht. En ze hande
len alzoo niet uit karakterloosheid, maar
uit plichtsliesef.
Toch gelukt dit den een beter dan den
ander. Er zijn er, die de gave bezitten, om
zich geheel de meening van hun andersden
kenden chef in te denken, en er zich in te
leven. Maar er zijn er ook, die, al bedoelen
ze dit nog zoo ernstig, er toch niet in sla
gen, en daardoor nooit een goede mouth
piece van hun Minister worden kunneu.
Dan is er een tweede soort ambtenaren,
dat niet tegenwerkt, maar toch de aan
drift mist om uit plichtsbesef principieel
mede te werken, en daardoor werk levert,
dat gedurig de ministerieele revisie van
noode heeft. Men zou ze kunnen noemen
machinale ambtenaren, die aan de
productie van hun pen geen geest weten in
te blazen.
En in de laatste plaats is er een derde
soort ambtenaren, en dat wel vaak onder
de kundigsten, die zioh te veel partijman
cn te weinig ambtenaar gevoelen, en den
Minister, zoo hij niet zeer op zijn hoede 8,
onbedoeld en onbewust op jraden leiden,
waarvan hij straks weer moet terugkeerea
Het is deze stand van aaken, d«s teweeg
brengt, dat een Minister van Links allooa
zooveel beter geëquipeerd ie, dan «.cn Mi
nister van Rechts. Een Minister van Links
wordt aanstonds begrepen, m zijn denk
beelden leeft men vanzelf in, en men werkt
con amore met hom mede, terwijl om
gekeerd een Minister van Rechts zoo tel
kens misverstaan wordt, stuit op een hem
vreemden levenskring, en de sympathie
voor wat hij beoogt, vruchteloos zoekt.
Rekent men nu hierbij, dat wie voor het
eerst Minister wordt, in kennisse van de
tails en van wijze van behandeling, door
zijn knapsten ambtenaar verre overtroffen
wordt, zoo gevoelt men, hoe hieruit voor
den minister vaak een afhankelijkheid ge
boren wordt-, die hem in zijn vrijheid van
beweging dikwerf belemmert.
Elders heeft men dan ton nnnsfe nog de
usantie, dat een nieuw opgetreden Minis
ter den man, die onder hem de leiding
heeft, nieuw aanstelt, of althans een secre
taris uit zijn eigen geestverwanten kiest.
Doch ook zulk een usantie kent men hier te
lande niet. Do Minister moet het weten te
vinden met de ambtenaren, die zijn voor
ganger hem liet, en kan bovendien in het
publiek niet anders doen, dan zijn ambtena
ren de hand boven het hoofd houden.
Rechtvaardigheid eischt daarom, dat
men, bij zijn oordeel over een Minister van
Rechts, steeds deze positie tegenover zijn
ambtenaren in rekening brengt
Dit heeft niets uitstaande met een in
dringen in Departementale goheimen, maar
is strikte eisch, zal men den Minister niet
vaak toerekenen, wat tocb elk karakter
mist van eigen schuld.
Voor hem tocb komt alles ter verant
woording, al verbiedt roenschelijke beperkt
heid en vooral beperktheid van tijd, dat
hij persoonlijk voor al wat zijn Departe
ment verlaat-, insta.
Dr. G. W. Bruinsma schrijft onder den
titelOnbewoonbaar v er kla-
ring en schadevergoeding
een artikel in het „8o o i a a 1 Week,
blad", waarin hij er op wijst, dat nie
mand 1 !j dit uog steeds aan de orde zijnd
onderwerp schijnt te denken aan „het ont
zaglijk verschil in standpunt, wanneer het
de toestanden in de steden of bebouwde
kommen in het algemeen betreft, of de om
standigheden ten plattelande." Op het plat
teland, zoo set hij uiteen, is waarschijnlijk
de helft van alle arbeiderswoningen eigen
dom der bewoners en van de woningen, die
onbewoonbaar verklaard zouden moéten
worden, behooren verreweg de meeste tot
deze laatste soort.
In verscheidene streken bemoeien de ge-
zondheids-com missiën en de gemeentebestu
ren zich dan ook niet of hoogst zelden en
slechts in een uiterste geval met deze per
ceel en van eigenaar-bewoners, en waar zij
er bij het woningonderzoek rekening mee
houden, aarzelen rij -toch om de bouwver
ordeningen tot de uiterste grenzen van on-
bewoonbaarverklaring toe te passen
De goede wil, om door toepassing van
wet en verordening mode te werken tot
opruiming van misstanden, stuit af op do
overtuiging van de groote onbillijkheid, die
er in gelegen is om menschen uit hun eigen
dom op straat te zetten, die niet bij mach
te zijn verbeteringen aan te brengen of zich
een nieuwe woning te bouwen niet alleen,
maar zich ook zelfs geen andere wonrog
kunnen huren.
Gaarne aannemende, zooals ik zeide, dat
het recht is woningen onverhuurbaar te
verklaren en als het ware te onteigenen
ronder schadevergoeding, evenals ondeug
delijke levensmiddelen onverkoopbaar wor
den verklaard, heide uithoofde van het al
gemeen belang, dan rijst de vraag of dezelf
de overweging geldt tegenover iemand, die
niet verhuurt of verkoopt, maar bloot en
alleen voor zichzelf en zijn gerin gebruik
maakt van zijn eigendom ronder daarmede
of daardoor iemand dan in het ergste ge
val zichzelf te benadeelen in rijn gezond
heid?
Zou men hem ook zijn vaak onvoldoenden
kost willen ontnemen c.i rijn lomperige
kleeren, omdat zij, om zelfs gezODd te blij
ven en een gezond gerin groot te brengen.
evenals aan een passende woning ook be
hoefte hebben aan een degelijk middagmaal
en aa doelmatige kleeding? Het zou een
al te wreede toepassing zijn van het: die
weinig heeft, dien zal ook dat ontnomen
worden hetgeen hij heeft I
Maar waarom die wreedheid dan alleen
te voorschijn gehaald bij de woningbehoef
te, of liever, waarom een wet In het leven
geroepen, die niet heeft bedacht, dat rij der-
gelijke wreedheid kan ten gevolge heb
ben?
Want ln werkelijkheid doet rij dit niet;
de Gezondheidscommissiën en Gemeentera
den passen eenvoudig de wet niet. too op
zulke bowonera-eigenaars. Maar daarmedo
blijven dan ook ten plattelande de slechte
woningen bestendigd en tevens de slechte
voorbeelden, die behooren te verdwijnen;
het opvoedend karakter, dat de Woningwet
in hoogo mate bezit, gaat voor een groot
deel teloor. Er dient dus een middel ge
vonden te worden om ook deze misstanden
op to ruimen, en het is hoogst noodig, dat
schrijvers en staatslieden, die do „praktijk
van de Woningwet" bestudeeren, daarom
meer dan tot heden is geschied de toestan-
don en omstandigheden ten plattelande na
gaan.
Verbetering zal slechts daar tof. staVd ko
men, wanneer bij het afkeuren van eigen-
woningen sohadevergoeding wordt toege
kend en niet alleen voor de materieele
waarde van een hoop steenen, oude plan
ken en een lapje grond, dat zonder een bij-
behoorende woning ook een luttele waarde
is, maar voor het ontnemen in het aV
gemeen belang, anders heeft een wet geen
zin van ,,d e woning" in hoar geheel
beschouwdhet onteigenen dus ten alge-
mcenen nutte van het ideëelo verblijf van
het gezin, dat in eirren behoefte voorzag
en wat zij uit eigen krachten en middelen
niet kan vervangen door een ander.
Het schijnt, als vanzelf sprekend, dat hij,
die hier door den sterken arm der wet de
wonden slaat, ze ook moet generen door te
helpen voorzien in een beter onderdak der
onschuldig verdreven bewoners.
Naar aanleiding van de opmerking, in
het Voorloopig Verslag op Hoofdstuk T der
Staatsbegrooting gemaakt, dat het ver-
leenen van voorschot op het
Rijkssubsidio aan de b ij z o n d e-
r e school in striid zou zijn met het
stelsel der wet, sohrijft ,,D o Stand
aard":
Strekking van deze bedenking is natuuv-
liik, te beweren, dat ïd de Wet op het
Lager Onderwijs, gelijk die thans geldt,
geen verandering, die de mogelijkheid op
voorschot ten behoeve van bijzondere scho
len zou openen, kan worden aangebracht,
omdat het stelsel der Wet het niet ge
doogt, zoodat men, om zijn doel te berei
ken, met een geheel nieuwe wet zou moe
ten komenmet een wet, die een ander
stelsel huldigde, eD dat eerst in zoodanige
wet bedoeld voorschot als mogelijk kon
worden gesteld.
Gronden voor deze bewering zijn in het
Voorloopig Verslag niet aangevoerd; m°t
geen woord wordt ze toegelicht; en var.
welke zijde men de zaak ook beziet, er valt
zelfs niet te gissen waarop deze bedenking
rust.
Aan de gemeenten betaalt het Rijk het
grooter deel der subsidie bij voorschot uit,
en wel krachtens art. 45 2o. a. Voor het
bijzonder onderwijs daarentegen kent do
wet zulk een voorschot niet. Wijziging der
wet zou alzoo moeten strekken, om wat
thans ten aanzien van de gemeenten geldt,
ook voor het bijzonder onderwijs mogelijk
te maken. Welk bezwaar zou daartegen
nu aan he>t „stelsel der wet" ontleend
kunnen worden
Het stolsel van subsidie is, zoowel voor
openbare als voor bijzondere scholen, zoo
ingericht, dat de te verleonen subsidie
loopt over het afgeloopen jaar, z^odat eerst
met 1 Januari van het volgend jaar de re
kening kan worden opgemaakt. Deze rege
ling heeft dit gevolg:
Daar er bij die berekening verschil kan
OTiduiken, zijii cr termijnen voor het ge
ding hierover bepaald, die tot 1 Juni loo-
pen kunnen, en na 1 Juni volgt dan nog
de bepaling van het bedrag door de R#-
geering. Het kan dus aeer wel tot 15 Juni
loopen, en de betaling eerst in Juli vol
gen, gelijk herhaaldelijk ia voorgekomen.
Aan doze bepaliag valt niet veel te ver
anderen, zegt ,,D e Standaard" men
kan echter aandringen op vervroegde uit
betaling, bjj ontstentenis van geschillen in
Februari en bij geschil, op terugbrenging
van de eindbeslissing tot een periode van
drie maanden.
Maar dat beeft met voorsohot nieta
te maken, betoogt het blad; daarbij is do
eenige vraag, die beslist, deze:
of wie voorschiet genoegzame zekerheid
bezit, dat hetgeen te voel mocht zijn voor-
geschoten, in 's Rijks kas zal terugkceron.
I Bij de gemeenten nu bezit het Rijk dio
zekerheid, daar bet met de gemeenten
rekening-courant heeft. Ten aanzien van
het bijzonder onderwijs daarentegen hoeft
het Rijk op zichzelf die zekerheid niet,
daar hot schoolbestuur geheel zelfstandig
ia. Zelfs kan men niet zeggen, dat het Rijk
het te veel betaalde een volgend jaar zou
kunnen korten; daar immers allo zekerlioid
ontbreekt, dat de school ook een volgend
jaar zal gecontiuueerd worden, of althans
op Rijkssubsidie aanspraak erlangen.
Deze zekerheid, nieent het, kan worden
gegeven op drieërlei wijzen: door depot,
door borgstelling, of door nsico-overdrachl
Men kon, evenals bij de Ongevallenwet
geschiedt, effeoteu deponeeren, waarvan
de interest aan de deponenten bleef. Ont
ving een schoolbestuur bijv. 20U0 voor
schot, dan zou voor depot van drie effec
ten, elk ter waarde van pl.m. 1000, het
voorschot ten volle, ook bij daling van de
fondsen, gedekt zijn, en hot zou niet moei
lijk vallen één of meer leden van het school
bestuur tot bet tijdelijk afstaan van zulke
effecten te bewegen. Bij het Rijk toch zou
den ze nog beter bewaard zijn dan in de
beste brandkast, en de ronte liep door.
Een tweede middel zou zijn borgstelling,
gelijk het Rijk ook wol in andere gevnl'en
aanneemt. Toch schijnt dit middel mindor
geraden, daar het Rijk allicht meer dan
eens aangeboden borgen zou moeten wra
ken, en zulk een wraking voor het krediet
van den aangeboden borg schadelijk kon
zijn.
Maar wil men geen depot, en schijnt
borgstelling ongeraden, dan blijft nog al
toos het derde middel, bestaande in ge
meenschappelijk dragen van hot risico.
Verbinden vijftig of honderd schoolbestu
ren zich, om gemeenschappelijk voor de
mogelijke terugbetaling van het voorschot,
d. i. voor bet te veel voorgeschotenc, in te
staan, dan kan het Rijk uit het gezamen
lijk bedrag van de subsidie, dat aan deze
00 of 100 scholen toekomt, het te veel voor
geschoten© terugnemen, en zal dit-, over
honderd scholen verdeeld, voor elk dier
schelen niet dan een zeer klein verlies kun
nen opleveren. Het gevaar toch voor het
Rijk schuilt alleen in de mogelijkheid, dab
die enkele soholcn, voor w»e bij eindb:slia-
sing een lager bedrag werd vastgesteld aan
het voorgeschotenc, óf zoud.n wegvallen, of
buiten staat zouden zijn tot aanvulling.
Maar dit gevaar valt ganschclijk weg, zoo
de risico door een honderd scholen saam
wordt gedragen. Al neemt men toch aan,
dat er op de honderd een zestal zouden
zijn, die hadden bij tc betalen, wat reeds
veel te groot in het cijfer is genomen, dan
zou de schade, genomen over de 9i scholen,
dio overbleven, des noemens niet waard
zijn. En zulks t© minder, zoo het Rijk als
j regel nam, om het voorschot niet ho< gcr
i dan tot de helft van het toekomende bo-
I drsg op te voeren. Of men daarbij interest
I berekening kon invoeren, ware to overwa
I gen, maar overmits dit bij de Gcraocntor
niet geschiedt, zou gelijkheid ook ten deze
I zulk een berekening van interest stellig on-
billijk maken.
j Het blad handhaaft de slotsom, dat, vun
wat kant men de zaak ook bezie, er niet
I één enkel punt valt te bedenken, waarop
I oen regeling als gewenscht is met het stol-
sel der subsidieering ook maar in aanra-
king, laat staan in tegenspraak zou kun-
nen komen.
In,Het Weekblad voorden
Handeldrijvenden en In-
25)
Hij zweeg boos. Fanny's bruine oogen ke
ken hem zoo wonderlijk aan.
„Ik zal daaraan niet sterven," gaf zij
hem rustig ten antwoord.
Een verwelkt blad viel van den boom op
haar hoofd, toen dwarrelend langs haar
heen aan haar voeten; het was als de eerste
gestorven illusie van haar levensboom.
„Dat botwijfel ik na het gehoorde niet,
juffrouw Vogel," zeide hij koel, terwijl hij
opstond, „en ik vraag u nog eenmaal ver
geving voor mijn vergissing daaromtrent.
Ik dacht evenwel, dat een zoo onschuldig
hart als het uwe gemakkelijk weerstand
bood aan kokette kunsten."
Hij maakte een buiging en zag niet hoe
Fanny verbleekte.
„Ik wil u alleen nog één dl: j vragen",
zeide Fanny, en haar stem had een eigen
aardig trillenden klank: „Praat met nie
mand over dat, wat tussohen ons beiden is
voor^ /allen...
„Zi:t u mij voor zoo'n schurk aan?"
„En zeg het wel aan freule von Gilfach,
'die nu toch eenmaal van alles weet."
Fanny", riep hij buiten zichzelf, „je
kunt gelooven"...
„Ik zou verder willen, dat in onzen om
gang geen verandering werd gebracht, al
was het alleen r. aar voor mijn ouders en
Ebersdorf", ging zij snel verd r, want zij
voelde, dat haar krachten haar begoDnen
te begeven. „Beloof mij, dat u mij evenals
vroeger als een goede vriendin zult be
schouwen, zooals ik u als een goede beken
de; al het andere is vergeten."
Zij stak hem haar hand toetranen lie
pen over haar wangen, maar toch deed zii
moeite te lachen. Hij greep haar hand en
drukte er een eerbiedigen kus op. Haar
grootheid van karakter ontroerde hem,
want hij zag nu duideJi" de wond, die hij
geslagen had en die zij trachtte te verber
gen.
„Vergeef me", zeide hij met neergesla
gen oogen, „ik ben een slechte kerel en heb
goedheid met ondank beloond. Wanneer ik
geweten had hoe alles gebeurd zou zijn, ik
verzeker n, ^at ik anders gehandeld zou
hebben."
Zii krikte mc+ baar hoofd als wilde zij
zeggen, dat hij zich maar geen verwijten
moest mAkenspreken kon zij niet. Toen
trok zij haar band terug en enng naar huis.
Lahnstein bleef in een allecbeba'ven be-
nijdenswaardigen toestand achter, d:e duur
de zoo lang /"d; Rose Marie in den tuin
kwam. De vraag brandde hem op de lip
pen, wat zij FaDnv gezegd had, maar hij
waadde haar uit te spreken, waar ook
zij daarover niet begon.
Natuurlijk druute al het voorgevallene op
de geheele om "-e vin*, inzonde"rb«?d on ben
die er bij betmkkpn waren. En dit werd
zóó merkbaar, dat, Vogel rn een goeden
dag, heel verwonderd over de stemming
van zijn huis* enooten, zride:
,.Tk r»pioof, dat jullie allemaal ruzie hebt
gebsd."
Hii keek ?-arbii de een na den ander
aan als om een antwoord op bun gezicht te
lezen, maar 1" kon er niet goed achterko
men wat er gibeurd was.
Eén ding had Lahnstein .hzelf gezwo
ren en hij was vast besloten daaraan zich
te houden. Zoolang hij op Weissenfeld was
zou geen woord van liefde over zijn lippen
komen tegenover Rose Marie; hij wilde zijn
hart tot rust dwingen, al dreigde on^erust-
heid het menigmaal te doen barsten. De
beslissing over het geluk van zijn leven lag
in haar hand; hij wist heel goed, dat zij
alleen daarover de beslissing hadmaar
hoe zij ook mocht beslissen, hij had te veel
achting voor Fa y, en voelde te zeer zijn
moreele verplichting tegenover haar, dan
dat hij het gewaagd zou hebben, onder het
dak van haar vader om de hand van een
andere te vragen, naar wier bezit hij wel
hevig verlangde, maar welk bezit hij zich
niet ten ko6te van een dergelijke ongepast
heid z u willen verzekeren. Een woord van
hoop van haar wilde hmeenemen, meer
niet, en dan in i erlijn, tijdens zijn verlof,
officieel om haar hand vragen. Door dit
compromis stelde hij zijn gcve'.en gerust;
maar Rose Marie die óf wat anchrs ver
wacht óf dezer dagen een boe humeur had,
liet hem n::t veel gelegenheid tot kalmee-
ren.
Een paar uur nog en hij had rijn
oppasser met „Sakuntala" naar Weissen
feld laten komen en verwachtte hem ieder
oogenblik hij moest naar Seddiü terug,
scheiden van haar, die hij meer liefhal
dan zijn leven, en al zijn hoop en verwach
ting gedurende vele weken in het diepst
van zijn hart begraven. Hij wist maar al
te goed wat dat voor hem beteekende en
daarom wilde hij als troost zij het ook
een karige haar nog eenmaal alleen spre
ken.
De gelegenheid was hem gunstig. Hij zag
haar zitten in het kleine prieeltje, dat zij
het Vogelhuis gedoopt had, en vlug, met
kloppend hart, ging hij naar haar toe.
„Ik geloof, dat daar uw brave schild
knaap komt", zeide zij en wees naar den
landweg, waar men duidelijk eon ruiter,
met een onberjden paard aan de hand, zag
aankomen.
„Ja, dat is zoo en dus moeten we schei
den", zeide hij met een h:orbaren zucht.
„Ik vird het niet aangenaam, dat u weg
gaat", zeide Rose Marie met een gezicht
als van een ^ruilend kind. „Nu wordt het
doodelijk vervelend in Weissenfeld."
„Dus u zult mij een beetje missen?" vroeg
hij ademloos.
„U weet niet", vervolgde zij op innigen
toon, „hoe noodig u hier voor mij was. In
elk opzicht een bescherming was u voor
mij."
„O, mocht ik dat altijd zijn I"
Hij stond nu vlak voor haar en boog zich
voorover, om haar in het gelaat te zien,
maar haar Bleep was ergens aan vastge
raakt en zij was nu bezig die. los te ma
ken. Daarmee verliepen een paar minuten;
toen zeide zij heel onbevangen:
„Die Eber.lorf doodt me nog met zijn
eeuwige galanterieën en nu ben ik willoos
aan hem prijsgegeven."
Een koude rilling overviel Lahnstein;
toen vroeg hij:
„Wanneer vertrekt u?"
„Maandagmorgen met den trein van ne
gen uur Papa wacht mij om één uur. Ge
lukkig dat deze kwelling voorbij is."
„En zal ik u vóór dien tijd niet meer
zien?"
Zij haalde onverschillig haar schouders
op.
„Wanneer u nog eens hior komt; dat zal
wel de eenige mogelijkheid zijn."
„Dan ben ik in ieder geval aan het sta
tion om u vaarwel to zeggen, niet voor
lang; mijn verlof in Octooer hoop ik in
Berlijn door te breDgen, wanneer ik er op
rekenen mag, dat ik u welkom ben."
„Dat denkbeeld is niet kwaad, ook al
zoudt u mij niet welkom zijn. Bij ons zult v
weer een beetje opfrisschen en het provin-
oiale stof wat kwijtraken", zeide /ij. Zij
plukte intusschen aan haar armband.
„En jij, Ro80 Marie, jij?" vroeg bij aan
dringend.
„Het zal mij zeer verheugen je bij ons
te zien."
„Hoe koud zeg je datl Daarmee mag oen
oude excellentie tevreden zijn, ik met."
„Je bent niet gauw tevreden. Wat wil
je nu nog meer?"
„Veel, heel veel 1 Een tecken van uw
genegenheideen teeken, dat u mij niet
vergeten zult."
„En wat een bijzonder teeken moot dot
zijn?"
„Geef mij die Malmaisonroos, die daar
op je borst ia; een evenbeeld van jou,.
Rose Marie.''
Zij lachte en nam de bloem in haar hand.
„Wanneer je verder niets wilt: bier is
wij, maar verwelkt en zonder geur."
„Voor mij meer waard dan de geheel©
wereld. Zij komt uit uw hand; een leekeo,,
dat je me vergeven hebt en dat ik je wei-
kon zal zijn," zeide hij opgewonden efl
telkens weer de bloem kussend.
(Wordt vervolgd.)