VOOR DEJEUGD
ISDSCH DAGB1AD
Goede oplossingen ontvangen van:
tfo. 15252.
Woensdag* lO November,
Anno 1909.
HLMKUR.
De ontsteltenis van juffrouw Laber.
Dat kwam nog goed afl
Jaren geleden had de Fransche schrijver
fcarr het ongeluk, een critiek to sohrijven op
de verzon van een dichtoiee van den zoo
veel sten rang. Zij was daarover zóózeer ver
toornd, dat zij als een tweede Charlotte do
Corday naar zijn woning snelde, om de let
terkunde van haar vadoiland van zulk een
monster in mencheiijke gedaante te verlos
sen. Misschien zou heb haar op het laatste
oogenblik nog aan moed ontbroken hebben,
om haar opzet ton uitvoer te brengen, want
Karr was krachtig gebouwd en geen tegen
stander om den spot mee te drijven, maar
toen zij binnengelaten werd, stond hij van
de deur afgewend en, op hem toesnellende,
stak zij hem den dolk tusschen beide eohou-
ders. Frankrijk's gioote Bchrijver bleef in
leven, maar zóózeer had hij de laaghartig
heid van dien onverhocdschen aanval ge
voeld, dat hij jaren lang het moordtuig op
rijn studeerkamer had hangen, met het op
schrift. „Souvenir de Madame Louise
Coblet. Dans le doe."
Oplossingen der Raadsels.
x.
Pnrmerend.
IL
Jan Steen.
m.
Meikers.
IV.
Roes Fluweeltje.
V.
Hoogeveen.
Pietor Zwaan, Jozi .a Peereboom, H.
M. v. d. Boe, A. v. d. T Barend de Wit,
Marie en Piet Sasburg, G. en J. de Pree,
„Emma", „Tweolingen", „Roodborstje",
Martinus Starre, T ~o van den Berg, Annie
Pommóe, Albordina Brinks, „Do Duif jee",
„Silvia", „Sneeuwwitje", Dina Spuyman,
C. L. Janssen, ,,'t Sprinkhaantje" M. Kal
lenberg, N. Eradus, L. Links, „Oranje-
kruid", „Koninginn kruid", ..Klaproos",
Pieter de Gunst, Johannes Boon, S. Kal
lenberg Hendrik de Nie, Margaretha van
Meygaarden, „Waterlelie", „Tromp", Jo-
han do Graaf, „Ruitevrouw", W. L. Ver-
schragen, Hendrik Galjaard, Jan J. Ver
sluis, „Pijlkruid", Abraham van Rosma
len, Ada VlAsveld, Jacooa Eggink, Antoon,
Gerard, Betsy en Rigb t van Gelder,
Cornelis Horsman, Johanna en Marie van
Hooidonk, Suz© BVm, arel Halbmeyer,
Hendrik Kriek, Margaretha en Niooline
Smit, „De kleine Korporaal", Frederik
Karreman, M. en J. Susan, „Goudfazant",
Geertr. en Joh. Bestelink, „Rosa Fluweel
tje" „ViviA", „Jan Steen", L. Ginjaar
Marie en Hendrik van Riet, W. en M.
Menkén, Th. en N. v. d. Burgh, „Colum
bus", J Maasaar, Pieter en Catharine
Schaft, Jan Roelands, Pieter Jasperse,
Maria Oudshoorn, P. J. Frank, David
Oudshoorn. „Vergeet-mij-niet", „Doorn
roosje", Dirk Chrispijn, Lientje en I. Sie-
re, „Anjelier", „Druiventros", Willem
Broers, „Jaamijn", „Roodkapje", Cat©
Vallentgoed, „Kindje-roer-me-niet",
„Pioenroos". „Vera", Jan en Willem Stok-
huyzen, Goertruida don Hertog, Helena
en Sandrina Krüger, Jan Sampion, E. L.
Christiaanse, J. Christiaanse, „De Woud-
looper", „Een Bossche jongen", Christiaan
Paauw, „Aronskelk", Anna Jansen, Cato
en Agues Jansen, D. P. Weeda, Willem
de Graaf, „De Antilopen", Plona den
Holder. Lena en Willem v. d. Reydon, A.
de l'Ecluse, Cato Hasselbach, t© Lei
den
,,'t. Slagertje", te Bodegraven.
Jo Loogman, R. van Nieuwkoop, Jacob
Bol, W. en J. van der Ven, Maria den El
zen, Antje van Nieuwkoop, C. G. de Vries,
Maartje en Qerrit Roos, teHaarlem-
m o r m e r-
„Delphinium", „Twee blauwoogjes", te
Hazorawoude.
Hendrik van Beelen, te K a t w ij k.
Piet Schuilonburg, 0. 0. Zwetsloot, N.
F. Doeswijk, Trijntje en Jaantje Spaarga
ren, G. C. Los, 0. van Nieuwkoop, Dirk
van Nieuwkoop, P. van Nieuwkoop, G. van
Nieuwkoop, C. en F. Ley en, te K a a g.
Klaas de Jong Wzn., Jan en Cor de
Groot, Jacob Stark, te L e i d o r d o r p.
„De twee fazanten", te L s s e.
„De kleine toekenaar", „De twee Dap
peren", „Klein maar dapper", te Oegst-
geest.
M. en R. de Ruyter, te Voorsoho-
t e n.
M. v. Paridon, te Valkenburg.
C. C.i van Nieuwkoop, teWa r mond,
Frederik de Jong, D. Munnik, Johanna
en Aartje Parlevliot, te Zoeterwou-
d e.
Prijzen vielen ten deel aan Margaretha en
Nicolina Smit en Mina Meershoek.
Correspondentie.
„D e R u y t e r". Van harte welkom ln
onzen kring, vriendje I Je hebt een mooien
schuilnaam bedacht, welke Hollandsche
jongen zou ook geen bewonderaar van den
fleren zeeheld zijnï
Ik hoop, dat je mij behalve de oplossin
gen ook eens nieuwe raadsels en anekdoten
zult zenden.
„Sneeuwwitj e". Vriendolijk dank
▼oor je mooi© prentkaart dio ik aan mijn
dochtertje gegeven heb. Je vroeg me, hoe
zij heot. Haar naam is Jeanne, doch wij
noemen haar nog altijd zus, omdat ze de
kleinste is. Je bijdragen zie ik steeds
gaarne te gemoet.
N. EraduB, Ik heb voorloopig nog
geen plan, een tetkenwedstrijd uit tc
schrijven, doch als je wilt kan je wel aan
het oplossen der raadsels enz, meedoen;
d. w. z. als je abonnó bent
„E m m a". Hot schijnt wel, dat je je
briefje in grooten haast geschreven hadfc,
want er waren een massa woorden in ver
geten, waarmede had je het zoo druk? Het
boek faarover je me schreef, heb ik in mijn
kinderjaren eveneens gelezen en herinner
me wel, dat ik het toen héél mooi vond.
„B o e o h a n e m o o n t j e". Ik geloof
niet dat we dien schu'lnaam al hcbb?n,
jo kunt hem dus voorloopig wel behouden.
,,K r u i d j e-r o e r-m e-n i e t". Wel
meisje, wat prettig voor je, dat je zoo best
vooruitgaat cn zelfs binnenkort al eens
uit moogt gaan. Gaarne zal ik van je ver
nemen, hoe je eorste wandeling je beko
men is. Vriendelijk dank voor je mooie
kaart
J a s m ij n". Al was de inkt ook wat
bleek, je schrift zag er duidelijk en netjes
nit. Ik begrijp niet, dat het je soms zoo
veel moeite kost om de raadsels op te los
sen, ze zijn toch waarlijk zoo moeilijk niet
„D e twee Dappere n", te Oegst-
geest Van harte gelukgewenshbt met je
verjaardag vriendje, ik hoop, dat je dien
dag nog menigmaal in gezondheid zult her
denken. Je moet me de volgende week
maar eens schrijven of je veel pleizier ge-
had hebt en mooie cadeaux gekregen hebt
„D oornrooB j e". Vind je het zoo
jammer, dat het feuilleton nu reeds ten
einde is? Ik begrijp niet, dat je zoo bijzon
der op lange verhalen gesteld bent,
me dunkt toch dat af en toe een kortere ge
schiedenis prettiger is. Ik zorg er Bte-'is
voor, zooveel mogelijk afwisseling te bren
gen.
„V e r g e e t-m ij-n i e t j e". Vriendelijk
dank voor je mooie prentkaart, meisje
Wanneer zend je mij e^ns eenige nieuws
bijdragen?
„V i v i a." Ja meisje, je moogt de anek
doten wel uit het Engelsah vertalen, daar
heb ik geen bezwaar tegen. Spreek je nu
reeds van sohaatsenrijden Ik vind, dat we
er nog al den tijd mee hebben. Mijn dochter
tje wil bet ook gaarne leeren maar ik houd
er niet erg van, omdat ze niet sterk is.
„Columbus." De sprookjes, waarover
je me schrijft ken ik wel en vindt ze héél
lief, jo behoeft ze echter niet over te schrij
ven, want, dat zou vergeefsohe moeite zijn;
we mogen dio maar zóó niet over nemen.
Of ik het heerlijk vind, dat het spoedig mas-
kerndefeest zal zijn? O neen vriend, daar
ben ik niet zoo bijzonder op gesteldais
men bot meermalen gezien heeft stolt men
daar zooveel belang niet meer in.
„Jan 8 t e e n." Je hebt mijn bedoeling
nog niet volkomen begrepen vriendje, Je
moet de „onderlinge correspondentie" zóó
opschrijven, dat ik haar in de courant kan
laten afdrukken. Ik heb 't nu voor je ge
daan, opdat je het weet voor een volgenden
keer.
F. Karreman Onder de massa brief
jes, die ik elke week ontvang, is 't mij
onmogelijk me te kunnen herinneren, of ik
al of niet een briefje van je ontving, mn-
sohien kwam jo schrijven te laat in mijn be
zit.
„Kleine Korporaa 1." Zoo vriend
kom jij je aanmelden om dienst te nemen in
mijn leger? dat vind ik best en ik hoop dat
je voorbeeld spoedig navolging zal vinden
en ik binnen niet al te langen tijd, over
een flink leger zal kunnen beschikken.
Cato Hasselbach. Ja meisje, elk
kind, dat trouw aan ons blaadje meedoet
krijgt een beurt, doch daar er wekelijks)
slechts twee prijzen te mijner beschikking,
worden gesteld, kan ik natuurlijk niet allo
kinderen in korten tijd tevreden stellen.
„Piet Hein." Zeker mag je mee doen,
heel gaarne zelfs vriendje, want ho© meer
onze kring zich uitbreidt hoe liever 't mij is.
„V o r a" Zeker meisje, als er van je
ingezonden raadsels iets geplaatst wordt,
moet je toch de oplossing inzenden.
„Arondskel k." Vriendelijk dank
voor jo lieve belangstelling meisje, wij ma
ken 't best.
„Delphinium" te Hazerswou-
d o. Het spijt rao, als ik je teleurstelde,
maar ik lean 't heusoh niet helpen, dat je
briefjes mij zóó weinig aanleiding geven om
met je te oorreepondeeren. Wat je bijdra^
gen betreft, daarmede moet je geduld heb
ben tot zo aan de beurt van plaatsing zijn.
Aartje Parlevliet. Geen wonder,
dat je mij in den steek liet I Wat heerlijk
voor je, dat je weer zoo'n lief, klein rus;»1
hebt gekregen Prettig, dat het zoo'n zoet
kindje is en ze zoo voorspoedig groeit
Wil je mij de volgende week nog een*
hommeren aan hetgeen je me heden
sohreef. Vriendelijke groetjes.
M. en R. d e R u ij t e r, te Voorschoten.
Vriendelijk dank voor jullie aardige prent
kaart. Hetgeen je mo in je briefje schrijft
vind ik zeor begrijpelijk en ik hoop spoedig
aan je verlangen te gemoet te komen.
„De twee Fazanten." Jelui hadt
bet volkomen juist gedaan, je moet inder
daad de oplossingen van de ingezonden
raadsels vermelden.
MARIE VAN AM6TEL.
Onderlinge Correspondentie.
Israël Slaeer, Janvossensteeg 8
zou gaarne de volgende Verkadeplaatjos
ontvangen voor het herfstalbum 3, 9 1/, 18,
19, 24, 25, 28, 29, 38, 52, M. Hij geeft Zo-
merplaatjes in ruil.
m&am
•V»
Er is niets, waar een gezin zóózeer onder
kan lijden, als onder het humeur van een
der huisgonootenvrede ®n geluk worden
er door verbannen uit de woonkamer. Stel
u voor een huishouden, waar do vader al
tijd even knorrig en gemelijk is. Hij fronst
zijn wenkbrauwen dadelijk, als er iets ver
keerd gaat en valt dan heftig uit; of wol,
hij zit uren lang stil voor zich te kijken en
duldt zelfs met, dat zijn kinderen praten
of wel, de Moeder vliegt op bij elke klei
nigheid en maakt haar kindoren voortdu
rend standjes waardoor tooneelen van
twist en tweedracht ontstaan en woorden
worden gesproken, die niet telden een blij
vende verwijdering bewerken tusschen de
familieloden. In verreweg de meeste ge
vallen komt humeurigheid voort uit gebrek
aan zelfbeheersching. Geef niet altijd toe
aan alle verlangens, die in u opwellen, ont
zeg uzelf nu en dan wat; om u te harden
tegen teleurstellingen, die ieders deel wol
eens zijn. Komen eenmaal de tegenspoeden,
dan weet gij z© het hoofd t© bieden, omdat
gij uzelf niet altijd toegegeven hebt. Gij
kunt en cult de hinderpalen dan niet al
leen overkomen, maar zelfs met opgewekt
heid en moed. Ze zullen u niet ter neer
slaan, niet op uw humeur uw stemming kun
nen werken. Meest zijn het toch beuzela
rijen, waar gij u door laat terneerdrukken
en soms zou ik zoo'n slachtoffer van rijn hu
meur wel eens willen toeroepen: „Lach
eens; het zaj je goed doen?"
Natuurlijk zal de een veel meer moeite
hebben, om zijn humeurigheid te overwin
nen, dan d© ander, omdat het bij den een
veel meer in het gestel zit dan bij den an
der; om neerslachtig te zijn. Maar dat
neemt niet weg, dat humeur toonen altijd
een aleohte eigenschap blijft en dat we
iedereen hinderen, als wo zoo'n vervelend
boos gezicht zetten. Maar niets doet de
omgeving zoo weldadig aan als een opge
wekt, blijmoedig gezicht. Die stemming
deelt zioh evengoed mee als humeurigheid
en zelf voelt ge u veel gelukkiger, als ge
vroolijkheid om u heen verspreidt. Vooral
als ge maar bijtijds geduld leeft oefenen,
het geduld, dat bestaat in zwijgen, als we
harde woorden wilden gaan zeggen en ons
gezicht uit de plooi te brengen, als we in
wendig heel driftig zijn. Door gewoonte
moeten we leeren zoo'n boozc bui te over
winnen, want o, we zijn ook zoo ongeluk
kig voor onzelven, als we alles door zoo'n
donkeren bril bekijken. Wie kent er niet
dat mooie liedje van Catharina van Ron-
nee, van:
„HET ZONNETJE VAN BINNEN."
Al schijnt er het zonnetje buiten ook
schoon
Al toavert het stralen en kleuren
Al blinkt er het landschap in helderen
glans
Sn tintelt van gloed en van geuren,
Geen straal van zomerzonneschijn.
Verlicht er hart of zinnen,
Wannoor wij niet vervroolijkt zijn,
Door 't zonnetje van binnen 1
„Carol, die goede jongen, wat blijft hij
toch aan ons denken 1" riep de goede juf
frouw Laber, terwijl ze zioh do oogen af-
wischto, zoozeer was zo aangedaan door
het feit, dat haar neef uit Indië, haar
door bemiddeling van een matroos een
groote kist zou zendon, mot alierlei eigen
aardigheden uit dat verre, warme land,
waar hij ook een prachtige beschrijving
van gaf in zijn brief. „Ja, die goede Carell
dat wil ik wel gelooven 1" merkte S. entje
op, met allo familiariteit van een oude ge
dienstige. „Hij had het dan ook maar met
goed, bij rijn oude tante, die hem zoo lang
verwend en vertroeteld heeft!" „Och ja,
maar hij had toch zoo'n verdriet, toen hij
wegging," en weer schreide de goede vrouw
heete tranen, bij het terugdenken aan dat
afscheid. „En wanneer moet dio kist nu
komen, juf/rouw?" vroeg Sientje verder,
opi haar meesteres wat afleidi. g te geven.
„Nu, zo kan elk oogenblik komen"; en
nog had ze die woorden niet uit den mond,
of een harde ruk aan de bel schrikte bei
de vrouwen op. Ja, zoo waar, daar was hij,
de matroos, met het hom toevertrouwd©
pak van Carel. Hy had het er warm van,
en juffrouw Laber wild© hem dan ook vol
strekt niet weer zoo laten gaan, maar even
moest hij uitblazen en den inwendigen
mensch versterken, terwijl hij haar dan ge
lijkertijd eornge mondelingo berichten kon
geven van haar „kleinen lieveling." Die bij
voeging van „kleinen", had ze anders ge
voeglijk kunnen weglaten, want die jonge
man was al zes-en-dertig jaar, maar in haar
oog was en bleef hij altijd nog een kleine
jongen. Do matroos wist eigenlijk niet veel
te vertellen van zijn lastgever, en bracht
daarom al heel gauw het gesprek op het
land zelf, dat prachtig mooi was, zooals hij
nog eens bevestigde, alleen maar kiioe'de
het er van allerlei groot en klein ongedier
te: zoo waren er b.v. verschrikkelijk veel
slangen. En van bijna alle was de beet
doodelijk. Beide oudjes zaten te beven op
hun stool. En gebruik makende van dit
oogenblik van spanning, nam de matroos
afscheid, want hij moest weer bijtijds aan
boord rijn.
„Dio kist m6ct zeker dadelijk open, hó
juffrouw?" vroeg Sientje, die erbarmelijk
nieuwsgierig was. „Ja, dat is goed; ga dan
maar even op het plaatsje met de kist, ik
wed, dat er vruchten in zitten, lekkere in-
landsche vruchten," verheugde do oude
juffrouw rich al bij voorbaat.
„Nu dan zijn ze goed ingepakt, want ik
kan den dek?el bijna niet loskrijgen," zucht
te Sientje, die al bezig was met hamer en
nijptang. Maar eindelijk, daar lukte het
haar tóch, en, bevsnde van nieuwsgierigheid
trok ze vast dc watten en alles wat tot in
pakken had gediend, er uit... toen ze in
eens een vrceselijken angstkreet uitstootte,
hamer, nijptang en alle verdere werktui
gen van schrik uit de hand liet vallen, en
bij juffrouw Laber in de kamer vluoiitte,
waarna ze do dour op den grendel dood.
Die begreep er eerst mets van en dacht op
rijn minst, dat haar trouwe Sientje ecu
aanval van waanzin had gekregen.
„O, maar juffrouw, hebt u mets gezien?**
„Neen, niets; maar wat bedoel je eigen
lijk?" „Een slang, juffrouw, daar zat een
slang in." „Och kom, mensch; je droomt
zeker," „Neen, waarlijk niet juffrouw;
zoo'n vieze groote slang, ik zag net haar
kop bewegen. Op het oogenblik kru.pt ze
zeker lustig in den tuin rond. O, het is om
het te besterven van den schrik. En op
eens stootte zo weer een bijua even door
dringenden gil uit, want daar was het haar
ingevallen, dat alle ramen aan den voor
kant openstonden: van de salon, van het
eotkamertjo en van d© keuken en wie woet
hoe gemakkelijk zoo'n gluiperd daar ook
binnen kon komen. Beide vrouwen waren
als versteond. En het was al zoo laat ge
worden, tusschen al dio bedrijven door,
zoodat ze niet eens meor hulp durfden ha
len, want dat zou zoo'n opschudding geven
in de buurt en bovendien was het onderzoek,
ln het duister nog eens zoo griezelig.
.Van naar bed gaan was natuurlijk gcon
sprakeze zetten zioh elk neer in een
leun&tool in de juffrouw's kamer, na zorg
vuldig de deur in slot gedraaid te hebben;;
maar dat nam toch niet weg, dat op een,
gegeven moment ineens een angstkreet van
de juffrouw zelf weerklonk en zij, vol one
Ketting, in de richting van do deur wees,
waar zich waarlijk een zwarte, grillige
BÜnger vertoonde, die ook Sientje zoo den
schrik op het lijf joeg, dat ze zoo gauw als
haar oude beenen het toelieten, op juf-
rouws oude latafel sprong, waard -or zo
zich nu veilig genoeg voelde, om even Lal'
mer den stand van zaken op te nemen en
jawel... dat bleek ook slechts do schaduw
van een oude parapluie, met gebog ;n
stok; dus dat bezwaar was gauw genoeg uit
den weg goruimd. Maar nu den volgenden
echtend; nu moesten ze tooh wel vreemde
hulp inroepen cn zoodra het al wat leven
dig werd op straat, openden ze het raam
en riepen maar den eersten den bosten
voorbijganger. Dit was toevallig net ecu
politieagent en die kon do twee oudjes
maar heel tl echt verstaan; hij hoorde zoo
iets van „een slang" en „verschrikkelijk"
en „opgesloten"; maar eigenlijk kon hij er
geen touw aan vastmaken en be de vrou
wen stelden zich zoo dwaas-wanh pend
aan, dat hij zeker meende, met een paar
gekken te doen te hebben en alvast bulp
wilde gaan halen. Maar net had hij zch
omgekeerd, of daar kwamen twee beami'va
van het mur.eum, met een kist onder den
arm Ze scheldpn aan cn kregen weer hot-i
zelfde verhaal, maar pcbcnen er meer van
te vatten dan de agent, zoodat één van
ben echter over den muur klom en zoo in
don tuin trad Daar zag hij de kist en
eloeg weinig acht op de waarschuwingen
van boven, om toch vooral voorzichtig te
zijn, cQAir boog er zich over en haalde er