Anekdoten.
FEUILLETON.
Onder verraders.
Het vogelleven in November.
Ingezonden door „Vivia".
Professor tot. dienstmeid, die het weer
glas heeft laten vallen: „Er komt zeker re
gen, Mina, want ik heb het glas nog nooit
zoo Jaag gezien."
Ingez. door „Een Raadselvriendje".
Oprecht.
Onderofficier: „Ondanks lange vermoei
ende marschon moet in den echten soldaat
de geestdrift, ontbranden, als hij eindelijk
den vijand ontdekt. Zeg oens, Klompen
burg, als je tien uur met gepakten ransel
gemarcheerd hebt en eindelijk de vijande
lijke voorposten ziet, reeds schoten hoort
knallen wat zal je dan gevoelen?"
Klompenburg: „Ik denk, een honger als
een wolf, sergeant."
Ingezonden door A. de l'Ecluse.
Een straatjongen komt oen man tegen,
die een deuntje fluit.
„Nu, gij zal ook niet lang meer fluiten
zegt de bengel.
„Hoe zoo?" vraagt de ander boos. „Zie
wel! je scheidt er nu al uit."
Ingelanden door „Roea Fluweeltje",
Een leuke vraag.
AufkaiHjOiUst: „Jaimesboer wil je meerij
den f
„Jaameeboer: „Hoeveel geef je me daar
voor?"
lbgesoöden door „De twee Broertjes".
Te x w a a) r.
"Mijnbeer A. (tot zajn knecht); „Wat? jat
je hier van de ham te toten, die je op de
post moet brengen?"
Knecht: „Ja, mijnheer, u zeide, dat ik
een ham van rijf kOo op de post moest
brengen, en soa, ze woog zwaarder mi mi
•et ik er m»ar eerst een kflo af."
dom me F r a h e K e n.
„Dia Franeohen rijn tooh verscbrikk olijk
domf' klaagde Jan.
„Ik heb altijd gehoord, d.v£ zij zoo'ri schran
der volk waren", meende zijn vriend.
HET LOTEBLIBBEFJE.
v
Groot* tienen welden op in Wim's bogen.
„En als ik nu niet bij u wil bdijv6n, mag
ik dan ook niet naar school! Is dat uw
voorwaarde?"
„Ja, laten we maar zeggen, dat dit mijn
voorwaarde is."
„Nu dan zie ik er ook liever af mijnheer
ik zou wel heel graag willen loeren en ik
ben u ook heel dankbaar voor uw aanbod,
maar toch: ik houd te veel van mijn vader.''
„Dat is een heel goede trek in je, mijn
iongen; maar kijk mij eens aan, stel je
vertrouwen in mij V'
Wim sloeg zijn groote, nog vochtige kij
kers naar mijnheer Pérard op en volmon
dig zei hij: „Ja mijnheer."
,^Nnneem dan je tasch en ga naar
school; dat is mi een daad van blinde ge
hoorzaamheid, maar ik verzeker je, dat ik
nooit anders van je eischen zaJ, dan wat
vtrikt rechtvaardig en billijk is. En jij nu,
André, ga jij naar Wim's vader, die wacht
je af, om zijn zoon te vervangen.'1
Van dien eersten dag op school heeft
Wim een eigenaardig-gemengde herinne
ring behouden. Hij voelde zich zoo vreemd
daar in dat ruime lokaal, met dat groote,
zwarte bord, waar de jongens allerlei wille
figuurtjes op trokken; hij begreep er niets
van. Eindelijk kwam de beurt aan hem.
De meester keek hem vriendelijk aan, van
achter zijn lorgnet en zei tegen hem: „Sta
eens op, vont, en zeg eens hoe je heet!"
„Willem, Mijnheer." „En ben je nooit op
«hooi geweest?"- „Neen, mijnbeer.'*
„O, neen, dat zijn ze volstrekt niet", ant
woordde Jan. „Ik was op school de eerste
in het Fransch, en toen ik in Parijs kwam,
konden zij geen woord verstaan van wat
ik zei."
Zijn gevolgtrekking.
„Geverfd 1" stond geschreven op het hok
van don zebra. Een bezoeker van den die
rentuin, die dit las, schudde het hoofd en
mompelde:
„Je zou bepaald gedacht hebben, dat die
zwarte en gele strepen op het dier ooht
waren."
„Zou je wei willen gelooven, dat ik over
al, waar ik kom, vroolijke gezichten zie?"
„Hoe is het mogelijk!"
„Ja, ik ben fotograaf."
Een gedeelte der Strelitaen spande in hot
jaar 1697 samen om Peter den Groote te
vermoorden. Teneinde zioh des te gemakke
lijker van don vorst meester te kunnen ma-
kon, kwamen zij overeen, twee aan elkan
der grenzondo huizen in het midden van
Moskou, in brand te steken. Daar men nu
wist, dat de Tsaar zich altijd het eerst bij
den brand bevond, om bevelen te geven,
teneinde het verspreiden dor vlammen te
beteugelen, besloten zij eveneens, er zich da
delijk bij het begin heen te begeven, den
schijn aan te nemen, of zij den brand wilden
helpen blussohen en langzamerhand hem on
der de menigte te omringen, ten einde hem
des te eerder on zonder dat men 't bespeur
de, een doodelijkcn slag te kunnen toebren-
gon. De dag tot de uitvoering van dit
schandelijke plan was bepaald.
De samenzweerders vereenigderi zich bij
Sukawnin aan den maaltijd, en nadat zij
van tafel kwamen, bleven zij drinken tot
laat in den nacht. Intusschen k^am men
overeen, dat diegenen, welke liever naar
huis wildon gaan, het doen konden, even
wel onder eede belovende, voor middernacht
terug te koeren, terwijl de overigen hij Su
kawnin zouden blijven tot de huizen in
brand stonden esn de brandklok geluid
werd. Maar onder hen, die vertrokken, be
vonden er zioh twee, die den weg naar
„Zoo; en heb je nooit iets geleerd?"
*,Neen, mijnheer; ik kan niet >z?n <f
schrijven."
Een onderdrukt gegieohel werd gehoor J,
waar mijnheer dadelijk een einde aan
maakte, door een enkel teek en om tot stil
zwijgen te vermanen.
„En ben je van plan goed te werken,
om je schade zooveel mogelijk in te halen?"
„Ja, mijnheer," antwoordde Wim, uit don
grond van zijn hart.
„Zoo; dat hooren jullie, hè. Ik wed, dat
hij in een ommezien jullie allen vooruit is.
als je niet goed oppast." En daarmee
mooht Wim weer naar zijn plaats gaan.
Hoofdstuk X.
Sla op de pauken!
Bij het uitgaan van de school had zich
een heel complotje gevonnd, een van de
jongens scheen Wim herkend te hebben en
bad zijn makkers nu opgestookt, om zoo
getrouw mogelijk de muziek van het mané
ge na te doen. Werkelijk lukte dat heel
goed en even scheen Wim er door misleid
te zijn, toen hij aan den overkant der
straat in werkelijkheid het manége van
zijn vader zag. En in de goedigheid van
zijn hart vroeg hij zijn medescholieren:
„Willen jullie een toertje?" „O; nou begrijp
ik bet alriep een van de bij-de-handste
„De zoon maakt reclame voor zijn vader;
zoo zoekt hij klanten te lokkenNu be
gon Wim toch ook te begrijpen, 3at ze
maar een loopje met hem wilden nemen,
maar heel flink antwoordde hij: „Nu, ik
schaam mij niets over ons werkdat is net
zoo goed een eerlijke manier om je brood
te verdienen, al zijn we ook arm."
En het scheen wel dat dit ferme optre
den zijn nieuwe kameraden imponeerde eo
Preobra6hcnshij insloegen, een buitenver-,
blijf in de omstreken van Moskou, waar de,
Tsaar het avondmaal gebruikte. Nauwelijks;
had deze echter kennis gekregen van hot
plan d r Strelitzen, of hij zond den bevel
hebber zijner garde, Lipunoff geheeten, een,
briefje, waarin hij hom gelastte, zich te elfi
uren voor Sukawnin's huis te bevinden, allej
toegangen te bezetten en alien, die zich'
daar bevonden, gevangen te nemen. De;
Tsaar meende, dat hij in bet briefje 10.uren.
als hot uur der samenkomst had aangeduid,'
en clacht dus, dat wanneer hij te elf uren,'
in het buis van Sukawnin kwam, zijn bove-j
len reeds ten uitvoer gebracht zouoen zijn.',
Juist te 10 uren stapte hij, door een enkel
persoon vergezeld, in zijn rijtuig en reedj
rechtstreeks naar het bedoelde huis. Toen
hij er te halfclf aankwam, was hij ten hoog
ste verwonderd, nóch in den omtrek van
het huis, nóch voor de deur, een wacht van
de bestelde compagnie te vinden. Hij dacht,
dat het detachement zioh wellicht op het
binnenplein, of in huis had geschaard. In
deze meening ging hij de trappen op en
trad de zaal binnen, waar hij Sukawnin en,
al de saamgezworenen vond, die oogenblik-!
kelijk opstonden en hun vorst met de ver-j
schuldigde eerbewijzen ontvingen. Hij groet-,
te hen vriendelijk en zei, dat hij in 't voorbij'
gaan veel licht gezien had. on dus vermoed-'
de, dat de gastheer groot gezelschap bij,
zioh had; en, daar het nog te vroeg wa6„
om reeds ter ruste te gaan, was hij binnon-,
gekomen, om een glas met hen te ledigen.
Nadat hij was gaan zitten werd door allen,
op zijn welzijn gedronken en hij bleef niet!
in gebreke, hun behoorlijk te beantwoord en.,
Intusscheoi naderde een der Strelitzen Su
kawnin, wien hij reeds meermalen een wenk
had gegeven en zei fluisterend tot hem:-
„Het is tijd, broeder!" Sukawnin, die nog]
niet wilde, dat men zijn afschuwelijk plan;
zou merken, antwoordde op denzelfdenj
toon: „nog niet." Nauwelijks had hij dit'
gezegd, of Pet-er do Groote stond op en gafi
Sukawnin zulk een hevigen vuistslag in het;
gelaat, dat die aan zijn voeten neerstortte
en toen voegde de Tsaar hem nog toe: „Zoo,
het nog geen tijd voor u is, hondenzoon, dan>
is het tijd voor mjj. Op, slaat da honden irn
boeien." Terwijl dat voorviel sloeg het elfj
uren en de bevelhebber van de wacht trad!
met zijn manschap pen binnen, oogenblik-
kelijk vielen alle saamgezworenen op bun-
ineens waren zij geheel voor hem gewon-,
nen, toen Wim nog eens goedig vroeg:'
„Nu, willen jullie een toertje voor niets?"'
En vroolijk vloog hij zijn vader te gemoet,'
op de hielen gevolgd door heel de bende.!
cb'e niet weinig verwonderd was, dat ze inj
Wim's plaatsvervanger hun kameraadje An
dre herkenden- „Hè, wat is dat nu? Ben jij
hier? Ben je dan niet meer bij je oom?i
Kom jo niet meer op school?" en zoo klonk,
het maar door elkaar. O, wat had hij zich;
graag aan al die vragen onttrokken, want
hij wist haast niet, wat hij er op antwoor-,
den moest! 't Beste was, dat hij er maar,
voor uitkwam, dat 't voor zijn luiheid was,
dat hij hier nu zoo voor de muziek moest'
zergen. Dat dit baantje echter zoo gemak-1
kelijk zou zijn, dat was hem erg tegenge-,
vallen, want het was een schitterende dag;
geweest, dat moet gezegd rijn, maar ookj
schitterend-vermoeiend voor degeDen, dief
het aan den gang moesten honden en dat.
zag hij wel in: lui hoefde men hier ook-
niet te zijn, terwijl hem nu nog tevens een;
gevoel van schaamte bekroop, tegenover
zijn vroegere studie ge nooten. En nog;
steeds moest hij zijn taak nu voortzetten,j
terwijl die hun ritje deden, want toen Wim(
hem even wild© aflossen, zei vader Willem;
onmiddellijk: „Neen jongen; vandaag iflj
het André's beurtjij moet weer teruggaan"
naar mijnheer Pérard, die wacht op je."
Wim gehoorzaamde en Andre volgde
hem, met droevigen blik.
„Wat is het jongen? Heb je nu al genoeg,
van je nieuwe baantje V' vroeg Wim's,
vader goedig.
André antwoordde niet. Maar hij voelde
zich niet zoo erg op zijn gemak bij bet
idee, dat hij nn ook in Wim's woonwagen';
zon moeten slapen dien nacht, al deed'
alleen bet goansfenctofc van met hem weer!
Vnirfwi en beleden schuld. Peter beval den
verraders, elkander te binden, wat zij on
middellijk deden. Daarop keerde de mo
narch zioh tot den bevelhebber en gaf hem
in de eerste opwelling van zijn drift een oor
veeg en verweet hem, dat hij niet op het be
paalde uur tegenwoordig geweest was. Deze
rechtvaardigde zich echter door het geschre
ven bevel, dat hij ontvangen had, te voor
schijn te halen en te toon en. De Tsaar, die
nn overtuigd was, dat hij zelf zioh een uur
vergist had, kuste den bevelhebber, op het
voorhoofd en gaf hem de verzekering, dat
hij hem voor een rechtschapen man hield.
Hoewel in de sombere Norvemberma&nd
de plantengroei oogenschijnlijk geheel heeft
opgehouden, zijn de vogels vooral druk in
de weer, zooals ieder klein meisje, dat
pleizier heeft er op te letten, kan opmer
ken. Overal waarheen gij gaat, zult gij het
overmoedige roodborstje u zien aan tijken
met zijn schitterende, donkere oogjes, ter
wijl het zijn kopje eon beetje scheef houdt,
want het roodborstje is een nieuwsgierig
diertje met heel veel zelfvertrouwen. Op
rustige plekjes ben ik zulke goede maatjes
met hem geworden, dat het geregeld bij mij
zijn maaltijden kwam halen en zijn voedsel
uit mijn vingers aannam. Een soort van
bijgeloovige eerbied, die in zekere mate
ook voor het winterkoninkje en de zwaluw
gevoeld wordt, is een voldoende bescher
ming voor liet roodborstje. Weinig school
jongens zullen de eieren van roodborstjes
verzamelen. Wanneer het beider weer is in.
November, zingt het de vroolijkste liedjes,
wanneer er echter rijw weeT op til is, klinkt
zijn gezang treurig. Wanneer gij eens
langs een hazclnotenheg loopt, kunt gij een
geritsel tusschen de vallende bladeren
hooren, en als gij dan omlaag kijkt, zult gij
den specht naar nootjes zien zooken. Zoo
dra de hazelnoten rijp zijn, brengt hij een
bezoek aan de struiken en neemt zijn deel
wanneeT de bladeren afgevallen zijn, gaat
hij nog eens in do heg snuffelen, want hij
weet evengoed als de kinderen, dat er twee
oogsten van de noten zijn in een jaargetij
de. Het is een 'vroolijk, werkzaam vogeltje
met blauwgrijcen rug en oranje en witte
borst. Het eigenaardige geroep van „twit-
twit", waarmede hij du en dan zijn kame
raadje toeroept, zal wel uw aandacht trek
ken. Op de hooger gelegen graslanden kunt
gij er zeker van zijn het snaterende, „tsjak-
tsjak" van do winterlijsters te hooren of
wanneer ®j door of langs de weilanden
wandelt, waar de ochapen grazen en de je-
neversti-uik bloeit, zult gij een kreet hoo
ren als het alarmgerocp v,an de merel, al
leen wat wilder. De ringmerel, die van
zijn geregelde verhuizing uit warmere stre
ken hier een paar weken uitrust, doet die
kreten hooren. Het is een mooie, flinke
vogel, wanneer gij namelijk zoo gelukkig
zijt haar te zien, want rij is erg schuw. Ze
is zeer ongeregeld in het heen- en weer
trekken Soms zien de schaapherders groo
te troepen ringmerek, dan weer geen enke
le. Waarschijnlijk ia de groot-ere of kleine
re hoeveelheid der jeneverbessen hierop
van invloed. De boomen on struiken, die
wilde beseen dragen, zijn net als de ge
kweekte: zeer zelden geren zij overvloedi
ge oc-~rten in opeenvolgende jaron.
Wanneer wij 't hoogland verlaten en de la
ger gelegen weilanden opzoeken, zal die eer
ste vogel, dien wij zullen zien, waarschijn
lijk de koperwiek zijn. Wanneer er zwaar
weer komt, rit hij gewoonlijk ineengedoken
en met bol staande bor6tVeertjes; maar mén
zal haar nooit hooren klagen; want als alle
zachtaardige wezens, door God geschapen,
lijdt zij in stilte. Vlak bij de koperwiek
springt een vogel op onder 't geroep van
„skeep-skeep", en ge ziet een streep wit or.
bruin, juist genoeg om te doen weten, dat
gij een snip hebt opgejaagd. Het is zonder
ling, dat 'n steltloopc-r en 'n zangvogel om
zoo te zeggen aan dezelfde tafel eten. Te
gen het vallen van den avond gaan de
spreeüwen óp manoeuvres voordat rij zioh
voor den nacht inrichten en verwisselen
alle leden der vink er familie de stoppelvel
den en weilanden tegen een veilige schuil
plaats in kreupelhout en heggen. Dichtbij
weerklinkt een tsjilpend geluid,het ia het
winterkoninkje, dat rondfladdert en in zich
zelf praat, voor het naar bed gaat. Opeens
komen de vinkjes achter elkander aangevlo
gen; rij zetten zich in alle richtingen op de
kale stengels en twijgjes neer. Dan zien we
weer een grauwe streep over de velden
glijden- het is de gevreesde havik. Het dag
licht, verflauwt. Een grijze nevel strijkt
neer. Klapwiekende vogels vliegen hier en
daar over de kale widen neder, zwenkende
en telkens terugkeerende en nru en dan
hoort men: „Piewiet, piewiet" De groene
pluvieren komen haar voedsel opzoeken. Het
zijn goede vriendjes van de Landbouwers,j
de pluvieren met haar glinsterende oogjes,
on aardige kuifjes. Gij hebt net het gevoel
of er een vogel over uw hoofd is heen ge
streken, terwijl gij naar de pluvieren keekt:
het was de kerkuilde schemering is zijn
beste jachttijd. Dat rijn de vogels en hun be-,
wegingen, die men op een wandeling in No
vember kan ontmoeten.
leder is baas in zijn eigen huis,
tenminste dat zeggen wij; maar in bet:
Fransch luidt het spreekwoord: „Charbon-
nier est maitre dans sa ahaumière"en nu
zal ik meteen eens vertel len, wat de oor
sprong is van deze zinspreuk
Koning Frans I verdwaalde op zekeren
dag op de jacht en Da lang vergeefsch
ronddolen bereikte hij eindelijk de hut van
een kolenbrander. Omdat hij zoo goed ge
kleed was hield die hem voor een jager uit
het gevolg van den koning, noochgde hem
aan het avondeten en onthaalde hem zoo'
goed mogelijk. De kolenbrander ging aan
het hoofd der tafel zitten en verzocht den
onbekende het hem niet kwalijk te nemen,
dat. hij hem die eer niet bewees, want dat
het. zijn stelregel was dat zelfs de kolen-'
brander haas is in zujn eigen huis. De kxK
ning, die dit heel aardig gezegd vond, stelde',
zijn gastheer dan ook gerust omtrent dit
pont en smulde van het. eenvoudige maal
maar nauwelijks was dit afgoloopen, of bet-
gevolg des konings trad binnon en aan den,
eerbied, die hot betoonde jegens zijn vorst,
begreep de goede man, dat hij Frans I zelf'
te visite had gehad. Hij 6chrok geweldig,,
over de onbeleefdheid, die hij zich veroor
loofd had, maar de koning stelde hem gerust
en deelde rijn gevolg de zinspreuk van den,
kolenbrander mee, die spoedig algemeen als
spreekwoord werd aangenomen-
sterk verlangen naar de bewuste „buiten
wijk". Maar toen hij daar aangekomen
was, moest hij eerst, nog weer het goede
grauwtje eten geven, eer hij voor zichzelf
mocht zorgen, en onwillekeurig kwam de
gedachte bij hem op, dat hij het toch nog
zoo kwaad niet had bij dien strengen oom
Pórard.
Maar nu was het te laat
Hoofdstuk XI.
Terugkomst van den verloren zoon.
Toen hij klaar was met den kleinen lang
oor, moest André het vuur aanmaken,
maar dat ging hem zóó onhandig af, dat
hij de eene lucifer na de andere aanstreek,
zonder er in te slagen, het hout vlam te
doen vatten. Ineens hoorde hij een vroolijk
stemmetje aan den ingang, dat hem toe
riep: „Hè, ben je daar, Wim?'' Maar te
leurgesteld bleef ze op den drempel staan,
toen ze niet haar vriendje ontwaarde.
„Hij is naar school, Liesje," zei André, die
haar dadelijk herkende; „en hij komt niet
terug vanavond." „Och kom? je houdt mij
toch zeker voor den gek?" informeerde
Liesje, op ongeloovigen toon. „Neen,
heusch niet, verzekerde André, die steeds
Hesjes gezichtje zag betrekken, bij zijn in
lichtingen. „O, hij was toch altijd zoo goed
voor mij, die Wim,'' vertelde zijn trouwe
vriendin.; „hij wou mij altijd nog van zajn
eten geven als wij eens heel weinig had
den, een keer." „Moet je dan wel eens
tonder eten naar bed?" informeerde
André, die dit vooruitricht niets aanstond.
„Ja, maar toch maar heel zelden," stelde
liesje gerust, misschien ook wel om de
eer op te houden van haar kameraads ver
diensten.,
Maar, André mg toeb al meer en meer
de schaduwzijde van die kunstenaarsloop
baan. „O, maar Liesje, Liesje l waar ben
je dan? Ik heb overal naar je gekeken
vanmiddag." „Wim, Wim 1" riep Liesje,
terwijl ze verrukt haar vriend om den
hals viel, die ineens vóór haar stond. Te
genover die twee kinderen, die elkander
eoo lief schenen te hebben en zoo gelukkig
waren elkaar weer te zien, kreeg André
een gevoel van groote» eenzaamheid en ver
latenheid. Om hem gaf niemand; het kon
niemand schelen, waar hij was en hoe hij
hot had. Ja toch: iemand wel. En in
eens snikte hij het uit: „Tante, Tante!"
Bij dien kreet keerde Wim zich om en
zoi: „O, ja; dat is waar ook; jij bent er
ook. Daar had ik heelemaal niet aan ge
dacht! Maar wat is er, dat je huilt? Heb
ben ze je iets onaardige gedaan?"
En toen André met zoo gauw antwoord
de, zei de goedhartige Wim: „O ja, na
tuurlijk, jij zou het. ook prettig vinden zóó
thuis te komen. Maar vraag dan aan je
oom, of hij je weer bij zich neemt." „O
neen, dat nooit," snikte André nog altijd.
„Oom is veel te hard." „Neen; hij is niet
hard; hij is streng, je oom; maar hij is
juist heel goed. Hij heeft beloofd, dat hij
voor mijn opvoeding zou zorgen; eiken dag
mag ik naar school en in de tusschentijd n
kom ik dan alle menschen hier opzoeken."
„En 's Zondags?" vroeg Liesje, die aan
dachtig toegeluisterd had, bij dit verslag
van Wims werkzaamheden, ,,'s Zondags
mag ik weer mee, roet vader," antwoord
de Wim triomfantelijk. „En heb ik dan
vrij?" vroeg André, die blij was, dat hij
ten minste dit kansje nog had. Maar o
wee, daar kwam juist oom aan en die had
natuurlijk net die laatste woorden van rijn
lui neefje gehoorcL
fcToo, mijnheer Willem, ik kont eens awö
hooren, hoe André het maakt," sprak oom;
„of hij nogal ijver heeft bij de bezighe
den?''
„Dat gaat wel, mijnheer," antwoordde
Wim's vader, die oordeelde, dat voorloopig|
althans de les hard genoeg was geweest
voor den kleinen jongen. „Zou men hem dns:
een vrijen dag kunnen toeslaan, Zondag?"'
„Ik geloof het wel, mijnheer." ,,En wat,
zou je'dan doen in je vrijen tijd?" vroeg
oom verder aan André. „O. ik zou tante!
komen opzoeken," antwoordde .André on
middellijk, met tranen in zijn stem nog.'
„Zegt u haar goedendag van mij, als-'t-u-;
blieft en zegt u haar ook. dat het mij erg
spijt, al wat ik gedaan heb, en dat ik u1
wel vergiffenis vraag, allen twee." Hij had
oprecht berouw, dat was duidelijk aan hem
te zien, en hij vroeg ook geen verminde-,
ring van straf; integendeel, hij scheen
juist overtuigd, dat hij die dragen moest,
zondor morren. Mijnheer Pérard was er;
door getroffen, vooral toen André nog eens.
even droevig herhaalde: „Ja, ik vraag u,
beiden vergiffenis en ik hoop, dat tante'
nog een beetje van mij houdt."
Toen oordeelde ook de strenge oom werke
lijk 't oogenblik gekomen, dat hij rijn neefje
weer in genade moest aannemen en plechtigi
sprak hij dus: „Welnu, neem dan maar
afscheid van vader Willem en ga met mij
mee, naar tante. Als je haar dan werkelijk,
zóó lief hebt, als nu blijkt, dan wil ik je<
ook nog eens in de gelegenheid stellen dit
door je gedrag te bewijzen. Tante had een
heelen dag van spanning doorgemaakt, hos-
zou het afloopen met het kind, dat nog
langer moest blijven daar, ak hij geen op
recht berouw toonde: daar kende ze haar
man te goed voor. En met kloppend hart
wachtte ze dus rijn terugkomst at
(Blot volgt)-