Anekdoten. FEUILLETON. Onder verraders. Het vogelleven in November. Ingezonden door „Vivia". Professor tot. dienstmeid, die het weer glas heeft laten vallen: „Er komt zeker re gen, Mina, want ik heb het glas nog nooit zoo Jaag gezien." Ingez. door „Een Raadselvriendje". Oprecht. Onderofficier: „Ondanks lange vermoei ende marschon moet in den echten soldaat de geestdrift, ontbranden, als hij eindelijk den vijand ontdekt. Zeg oens, Klompen burg, als je tien uur met gepakten ransel gemarcheerd hebt en eindelijk de vijande lijke voorposten ziet, reeds schoten hoort knallen wat zal je dan gevoelen?" Klompenburg: „Ik denk, een honger als een wolf, sergeant." Ingezonden door A. de l'Ecluse. Een straatjongen komt oen man tegen, die een deuntje fluit. „Nu, gij zal ook niet lang meer fluiten zegt de bengel. „Hoe zoo?" vraagt de ander boos. „Zie wel! je scheidt er nu al uit." Ingelanden door „Roea Fluweeltje", Een leuke vraag. AufkaiHjOiUst: „Jaimesboer wil je meerij den f „Jaameeboer: „Hoeveel geef je me daar voor?" lbgesoöden door „De twee Broertjes". Te x w a a) r. "Mijnbeer A. (tot zajn knecht); „Wat? jat je hier van de ham te toten, die je op de post moet brengen?" Knecht: „Ja, mijnheer, u zeide, dat ik een ham van rijf kOo op de post moest brengen, en soa, ze woog zwaarder mi mi •et ik er m»ar eerst een kflo af." dom me F r a h e K e n. „Dia Franeohen rijn tooh verscbrikk olijk domf' klaagde Jan. „Ik heb altijd gehoord, d.v£ zij zoo'ri schran der volk waren", meende zijn vriend. HET LOTEBLIBBEFJE. v Groot* tienen welden op in Wim's bogen. „En als ik nu niet bij u wil bdijv6n, mag ik dan ook niet naar school! Is dat uw voorwaarde?" „Ja, laten we maar zeggen, dat dit mijn voorwaarde is." „Nu dan zie ik er ook liever af mijnheer ik zou wel heel graag willen loeren en ik ben u ook heel dankbaar voor uw aanbod, maar toch: ik houd te veel van mijn vader.'' „Dat is een heel goede trek in je, mijn iongen; maar kijk mij eens aan, stel je vertrouwen in mij V' Wim sloeg zijn groote, nog vochtige kij kers naar mijnheer Pérard op en volmon dig zei hij: „Ja mijnheer." ,^Nnneem dan je tasch en ga naar school; dat is mi een daad van blinde ge hoorzaamheid, maar ik verzeker je, dat ik nooit anders van je eischen zaJ, dan wat vtrikt rechtvaardig en billijk is. En jij nu, André, ga jij naar Wim's vader, die wacht je af, om zijn zoon te vervangen.'1 Van dien eersten dag op school heeft Wim een eigenaardig-gemengde herinne ring behouden. Hij voelde zich zoo vreemd daar in dat ruime lokaal, met dat groote, zwarte bord, waar de jongens allerlei wille figuurtjes op trokken; hij begreep er niets van. Eindelijk kwam de beurt aan hem. De meester keek hem vriendelijk aan, van achter zijn lorgnet en zei tegen hem: „Sta eens op, vont, en zeg eens hoe je heet!" „Willem, Mijnheer." „En ben je nooit op «hooi geweest?"- „Neen, mijnbeer.'* „O, neen, dat zijn ze volstrekt niet", ant woordde Jan. „Ik was op school de eerste in het Fransch, en toen ik in Parijs kwam, konden zij geen woord verstaan van wat ik zei." Zijn gevolgtrekking. „Geverfd 1" stond geschreven op het hok van don zebra. Een bezoeker van den die rentuin, die dit las, schudde het hoofd en mompelde: „Je zou bepaald gedacht hebben, dat die zwarte en gele strepen op het dier ooht waren." „Zou je wei willen gelooven, dat ik over al, waar ik kom, vroolijke gezichten zie?" „Hoe is het mogelijk!" „Ja, ik ben fotograaf." Een gedeelte der Strelitaen spande in hot jaar 1697 samen om Peter den Groote te vermoorden. Teneinde zioh des te gemakke lijker van don vorst meester te kunnen ma- kon, kwamen zij overeen, twee aan elkan der grenzondo huizen in het midden van Moskou, in brand te steken. Daar men nu wist, dat de Tsaar zich altijd het eerst bij den brand bevond, om bevelen te geven, teneinde het verspreiden dor vlammen te beteugelen, besloten zij eveneens, er zich da delijk bij het begin heen te begeven, den schijn aan te nemen, of zij den brand wilden helpen blussohen en langzamerhand hem on der de menigte te omringen, ten einde hem des te eerder on zonder dat men 't bespeur de, een doodelijkcn slag te kunnen toebren- gon. De dag tot de uitvoering van dit schandelijke plan was bepaald. De samenzweerders vereenigderi zich bij Sukawnin aan den maaltijd, en nadat zij van tafel kwamen, bleven zij drinken tot laat in den nacht. Intusschen k^am men overeen, dat diegenen, welke liever naar huis wildon gaan, het doen konden, even wel onder eede belovende, voor middernacht terug te koeren, terwijl de overigen hij Su kawnin zouden blijven tot de huizen in brand stonden esn de brandklok geluid werd. Maar onder hen, die vertrokken, be vonden er zioh twee, die den weg naar „Zoo; en heb je nooit iets geleerd?" *,Neen, mijnheer; ik kan niet >z?n <f schrijven." Een onderdrukt gegieohel werd gehoor J, waar mijnheer dadelijk een einde aan maakte, door een enkel teek en om tot stil zwijgen te vermanen. „En ben je van plan goed te werken, om je schade zooveel mogelijk in te halen?" „Ja, mijnheer," antwoordde Wim, uit don grond van zijn hart. „Zoo; dat hooren jullie, hè. Ik wed, dat hij in een ommezien jullie allen vooruit is. als je niet goed oppast." En daarmee mooht Wim weer naar zijn plaats gaan. Hoofdstuk X. Sla op de pauken! Bij het uitgaan van de school had zich een heel complotje gevonnd, een van de jongens scheen Wim herkend te hebben en bad zijn makkers nu opgestookt, om zoo getrouw mogelijk de muziek van het mané ge na te doen. Werkelijk lukte dat heel goed en even scheen Wim er door misleid te zijn, toen hij aan den overkant der straat in werkelijkheid het manége van zijn vader zag. En in de goedigheid van zijn hart vroeg hij zijn medescholieren: „Willen jullie een toertje?" „O; nou begrijp ik bet alriep een van de bij-de-handste „De zoon maakt reclame voor zijn vader; zoo zoekt hij klanten te lokkenNu be gon Wim toch ook te begrijpen, 3at ze maar een loopje met hem wilden nemen, maar heel flink antwoordde hij: „Nu, ik schaam mij niets over ons werkdat is net zoo goed een eerlijke manier om je brood te verdienen, al zijn we ook arm." En het scheen wel dat dit ferme optre den zijn nieuwe kameraden imponeerde eo Preobra6hcnshij insloegen, een buitenver-, blijf in de omstreken van Moskou, waar de, Tsaar het avondmaal gebruikte. Nauwelijks; had deze echter kennis gekregen van hot plan d r Strelitzen, of hij zond den bevel hebber zijner garde, Lipunoff geheeten, een, briefje, waarin hij hom gelastte, zich te elfi uren voor Sukawnin's huis te bevinden, allej toegangen te bezetten en alien, die zich' daar bevonden, gevangen te nemen. De; Tsaar meende, dat hij in bet briefje 10.uren. als hot uur der samenkomst had aangeduid,' en clacht dus, dat wanneer hij te elf uren,' in het buis van Sukawnin kwam, zijn bove-j len reeds ten uitvoer gebracht zouoen zijn.', Juist te 10 uren stapte hij, door een enkel persoon vergezeld, in zijn rijtuig en reedj rechtstreeks naar het bedoelde huis. Toen hij er te halfclf aankwam, was hij ten hoog ste verwonderd, nóch in den omtrek van het huis, nóch voor de deur, een wacht van de bestelde compagnie te vinden. Hij dacht, dat het detachement zioh wellicht op het binnenplein, of in huis had geschaard. In deze meening ging hij de trappen op en trad de zaal binnen, waar hij Sukawnin en, al de saamgezworenen vond, die oogenblik-! kelijk opstonden en hun vorst met de ver-j schuldigde eerbewijzen ontvingen. Hij groet-, te hen vriendelijk en zei, dat hij in 't voorbij' gaan veel licht gezien had. on dus vermoed-' de, dat de gastheer groot gezelschap bij, zioh had; en, daar het nog te vroeg wa6„ om reeds ter ruste te gaan, was hij binnon-, gekomen, om een glas met hen te ledigen. Nadat hij was gaan zitten werd door allen, op zijn welzijn gedronken en hij bleef niet! in gebreke, hun behoorlijk te beantwoord en., Intusscheoi naderde een der Strelitzen Su kawnin, wien hij reeds meermalen een wenk had gegeven en zei fluisterend tot hem:- „Het is tijd, broeder!" Sukawnin, die nog] niet wilde, dat men zijn afschuwelijk plan; zou merken, antwoordde op denzelfdenj toon: „nog niet." Nauwelijks had hij dit' gezegd, of Pet-er do Groote stond op en gafi Sukawnin zulk een hevigen vuistslag in het; gelaat, dat die aan zijn voeten neerstortte en toen voegde de Tsaar hem nog toe: „Zoo, het nog geen tijd voor u is, hondenzoon, dan> is het tijd voor mjj. Op, slaat da honden irn boeien." Terwijl dat voorviel sloeg het elfj uren en de bevelhebber van de wacht trad! met zijn manschap pen binnen, oogenblik- kelijk vielen alle saamgezworenen op bun- ineens waren zij geheel voor hem gewon-, nen, toen Wim nog eens goedig vroeg:' „Nu, willen jullie een toertje voor niets?"' En vroolijk vloog hij zijn vader te gemoet,' op de hielen gevolgd door heel de bende.! cb'e niet weinig verwonderd was, dat ze inj Wim's plaatsvervanger hun kameraadje An dre herkenden- „Hè, wat is dat nu? Ben jij hier? Ben je dan niet meer bij je oom?i Kom jo niet meer op school?" en zoo klonk, het maar door elkaar. O, wat had hij zich; graag aan al die vragen onttrokken, want hij wist haast niet, wat hij er op antwoor-, den moest! 't Beste was, dat hij er maar, voor uitkwam, dat 't voor zijn luiheid was, dat hij hier nu zoo voor de muziek moest' zergen. Dat dit baantje echter zoo gemak-1 kelijk zou zijn, dat was hem erg tegenge-, vallen, want het was een schitterende dag; geweest, dat moet gezegd rijn, maar ookj schitterend-vermoeiend voor degeDen, dief het aan den gang moesten honden en dat. zag hij wel in: lui hoefde men hier ook- niet te zijn, terwijl hem nu nog tevens een; gevoel van schaamte bekroop, tegenover zijn vroegere studie ge nooten. En nog; steeds moest hij zijn taak nu voortzetten,j terwijl die hun ritje deden, want toen Wim( hem even wild© aflossen, zei vader Willem; onmiddellijk: „Neen jongen; vandaag iflj het André's beurtjij moet weer teruggaan" naar mijnheer Pérard, die wacht op je." Wim gehoorzaamde en Andre volgde hem, met droevigen blik. „Wat is het jongen? Heb je nu al genoeg, van je nieuwe baantje V' vroeg Wim's, vader goedig. André antwoordde niet. Maar hij voelde zich niet zoo erg op zijn gemak bij bet idee, dat hij nn ook in Wim's woonwagen'; zon moeten slapen dien nacht, al deed' alleen bet goansfenctofc van met hem weer! Vnirfwi en beleden schuld. Peter beval den verraders, elkander te binden, wat zij on middellijk deden. Daarop keerde de mo narch zioh tot den bevelhebber en gaf hem in de eerste opwelling van zijn drift een oor veeg en verweet hem, dat hij niet op het be paalde uur tegenwoordig geweest was. Deze rechtvaardigde zich echter door het geschre ven bevel, dat hij ontvangen had, te voor schijn te halen en te toon en. De Tsaar, die nn overtuigd was, dat hij zelf zioh een uur vergist had, kuste den bevelhebber, op het voorhoofd en gaf hem de verzekering, dat hij hem voor een rechtschapen man hield. Hoewel in de sombere Norvemberma&nd de plantengroei oogenschijnlijk geheel heeft opgehouden, zijn de vogels vooral druk in de weer, zooals ieder klein meisje, dat pleizier heeft er op te letten, kan opmer ken. Overal waarheen gij gaat, zult gij het overmoedige roodborstje u zien aan tijken met zijn schitterende, donkere oogjes, ter wijl het zijn kopje eon beetje scheef houdt, want het roodborstje is een nieuwsgierig diertje met heel veel zelfvertrouwen. Op rustige plekjes ben ik zulke goede maatjes met hem geworden, dat het geregeld bij mij zijn maaltijden kwam halen en zijn voedsel uit mijn vingers aannam. Een soort van bijgeloovige eerbied, die in zekere mate ook voor het winterkoninkje en de zwaluw gevoeld wordt, is een voldoende bescher ming voor liet roodborstje. Weinig school jongens zullen de eieren van roodborstjes verzamelen. Wanneer het beider weer is in. November, zingt het de vroolijkste liedjes, wanneer er echter rijw weeT op til is, klinkt zijn gezang treurig. Wanneer gij eens langs een hazclnotenheg loopt, kunt gij een geritsel tusschen de vallende bladeren hooren, en als gij dan omlaag kijkt, zult gij den specht naar nootjes zien zooken. Zoo dra de hazelnoten rijp zijn, brengt hij een bezoek aan de struiken en neemt zijn deel wanneeT de bladeren afgevallen zijn, gaat hij nog eens in do heg snuffelen, want hij weet evengoed als de kinderen, dat er twee oogsten van de noten zijn in een jaargetij de. Het is een 'vroolijk, werkzaam vogeltje met blauwgrijcen rug en oranje en witte borst. Het eigenaardige geroep van „twit- twit", waarmede hij du en dan zijn kame raadje toeroept, zal wel uw aandacht trek ken. Op de hooger gelegen graslanden kunt gij er zeker van zijn het snaterende, „tsjak- tsjak" van do winterlijsters te hooren of wanneer ®j door of langs de weilanden wandelt, waar de ochapen grazen en de je- neversti-uik bloeit, zult gij een kreet hoo ren als het alarmgerocp v,an de merel, al leen wat wilder. De ringmerel, die van zijn geregelde verhuizing uit warmere stre ken hier een paar weken uitrust, doet die kreten hooren. Het is een mooie, flinke vogel, wanneer gij namelijk zoo gelukkig zijt haar te zien, want rij is erg schuw. Ze is zeer ongeregeld in het heen- en weer trekken Soms zien de schaapherders groo te troepen ringmerek, dan weer geen enke le. Waarschijnlijk ia de groot-ere of kleine re hoeveelheid der jeneverbessen hierop van invloed. De boomen on struiken, die wilde beseen dragen, zijn net als de ge kweekte: zeer zelden geren zij overvloedi ge oc-~rten in opeenvolgende jaron. Wanneer wij 't hoogland verlaten en de la ger gelegen weilanden opzoeken, zal die eer ste vogel, dien wij zullen zien, waarschijn lijk de koperwiek zijn. Wanneer er zwaar weer komt, rit hij gewoonlijk ineengedoken en met bol staande bor6tVeertjes; maar mén zal haar nooit hooren klagen; want als alle zachtaardige wezens, door God geschapen, lijdt zij in stilte. Vlak bij de koperwiek springt een vogel op onder 't geroep van „skeep-skeep", en ge ziet een streep wit or. bruin, juist genoeg om te doen weten, dat gij een snip hebt opgejaagd. Het is zonder ling, dat 'n steltloopc-r en 'n zangvogel om zoo te zeggen aan dezelfde tafel eten. Te gen het vallen van den avond gaan de spreeüwen óp manoeuvres voordat rij zioh voor den nacht inrichten en verwisselen alle leden der vink er familie de stoppelvel den en weilanden tegen een veilige schuil plaats in kreupelhout en heggen. Dichtbij weerklinkt een tsjilpend geluid,het ia het winterkoninkje, dat rondfladdert en in zich zelf praat, voor het naar bed gaat. Opeens komen de vinkjes achter elkander aangevlo gen; rij zetten zich in alle richtingen op de kale stengels en twijgjes neer. Dan zien we weer een grauwe streep over de velden glijden- het is de gevreesde havik. Het dag licht, verflauwt. Een grijze nevel strijkt neer. Klapwiekende vogels vliegen hier en daar over de kale widen neder, zwenkende en telkens terugkeerende en nru en dan hoort men: „Piewiet, piewiet" De groene pluvieren komen haar voedsel opzoeken. Het zijn goede vriendjes van de Landbouwers,j de pluvieren met haar glinsterende oogjes, on aardige kuifjes. Gij hebt net het gevoel of er een vogel over uw hoofd is heen ge streken, terwijl gij naar de pluvieren keekt: het was de kerkuilde schemering is zijn beste jachttijd. Dat rijn de vogels en hun be-, wegingen, die men op een wandeling in No vember kan ontmoeten. leder is baas in zijn eigen huis, tenminste dat zeggen wij; maar in bet: Fransch luidt het spreekwoord: „Charbon- nier est maitre dans sa ahaumière"en nu zal ik meteen eens vertel len, wat de oor sprong is van deze zinspreuk Koning Frans I verdwaalde op zekeren dag op de jacht en Da lang vergeefsch ronddolen bereikte hij eindelijk de hut van een kolenbrander. Omdat hij zoo goed ge kleed was hield die hem voor een jager uit het gevolg van den koning, noochgde hem aan het avondeten en onthaalde hem zoo' goed mogelijk. De kolenbrander ging aan het hoofd der tafel zitten en verzocht den onbekende het hem niet kwalijk te nemen, dat. hij hem die eer niet bewees, want dat het. zijn stelregel was dat zelfs de kolen-' brander haas is in zujn eigen huis. De kxK ning, die dit heel aardig gezegd vond, stelde', zijn gastheer dan ook gerust omtrent dit pont en smulde van het. eenvoudige maal maar nauwelijks was dit afgoloopen, of bet- gevolg des konings trad binnon en aan den, eerbied, die hot betoonde jegens zijn vorst, begreep de goede man, dat hij Frans I zelf' te visite had gehad. Hij 6chrok geweldig,, over de onbeleefdheid, die hij zich veroor loofd had, maar de koning stelde hem gerust en deelde rijn gevolg de zinspreuk van den, kolenbrander mee, die spoedig algemeen als spreekwoord werd aangenomen- sterk verlangen naar de bewuste „buiten wijk". Maar toen hij daar aangekomen was, moest hij eerst, nog weer het goede grauwtje eten geven, eer hij voor zichzelf mocht zorgen, en onwillekeurig kwam de gedachte bij hem op, dat hij het toch nog zoo kwaad niet had bij dien strengen oom Pórard. Maar nu was het te laat Hoofdstuk XI. Terugkomst van den verloren zoon. Toen hij klaar was met den kleinen lang oor, moest André het vuur aanmaken, maar dat ging hem zóó onhandig af, dat hij de eene lucifer na de andere aanstreek, zonder er in te slagen, het hout vlam te doen vatten. Ineens hoorde hij een vroolijk stemmetje aan den ingang, dat hem toe riep: „Hè, ben je daar, Wim?'' Maar te leurgesteld bleef ze op den drempel staan, toen ze niet haar vriendje ontwaarde. „Hij is naar school, Liesje," zei André, die haar dadelijk herkende; „en hij komt niet terug vanavond." „Och kom? je houdt mij toch zeker voor den gek?" informeerde Liesje, op ongeloovigen toon. „Neen, heusch niet, verzekerde André, die steeds Hesjes gezichtje zag betrekken, bij zijn in lichtingen. „O, hij was toch altijd zoo goed voor mij, die Wim,'' vertelde zijn trouwe vriendin.; „hij wou mij altijd nog van zajn eten geven als wij eens heel weinig had den, een keer." „Moet je dan wel eens tonder eten naar bed?" informeerde André, die dit vooruitricht niets aanstond. „Ja, maar toch maar heel zelden," stelde liesje gerust, misschien ook wel om de eer op te houden van haar kameraads ver diensten., Maar, André mg toeb al meer en meer de schaduwzijde van die kunstenaarsloop baan. „O, maar Liesje, Liesje l waar ben je dan? Ik heb overal naar je gekeken vanmiddag." „Wim, Wim 1" riep Liesje, terwijl ze verrukt haar vriend om den hals viel, die ineens vóór haar stond. Te genover die twee kinderen, die elkander eoo lief schenen te hebben en zoo gelukkig waren elkaar weer te zien, kreeg André een gevoel van groote» eenzaamheid en ver latenheid. Om hem gaf niemand; het kon niemand schelen, waar hij was en hoe hij hot had. Ja toch: iemand wel. En in eens snikte hij het uit: „Tante, Tante!" Bij dien kreet keerde Wim zich om en zoi: „O, ja; dat is waar ook; jij bent er ook. Daar had ik heelemaal niet aan ge dacht! Maar wat is er, dat je huilt? Heb ben ze je iets onaardige gedaan?" En toen André met zoo gauw antwoord de, zei de goedhartige Wim: „O ja, na tuurlijk, jij zou het. ook prettig vinden zóó thuis te komen. Maar vraag dan aan je oom, of hij je weer bij zich neemt." „O neen, dat nooit," snikte André nog altijd. „Oom is veel te hard." „Neen; hij is niet hard; hij is streng, je oom; maar hij is juist heel goed. Hij heeft beloofd, dat hij voor mijn opvoeding zou zorgen; eiken dag mag ik naar school en in de tusschentijd n kom ik dan alle menschen hier opzoeken." „En 's Zondags?" vroeg Liesje, die aan dachtig toegeluisterd had, bij dit verslag van Wims werkzaamheden, ,,'s Zondags mag ik weer mee, roet vader," antwoord de Wim triomfantelijk. „En heb ik dan vrij?" vroeg André, die blij was, dat hij ten minste dit kansje nog had. Maar o wee, daar kwam juist oom aan en die had natuurlijk net die laatste woorden van rijn lui neefje gehoorcL fcToo, mijnheer Willem, ik kont eens awö hooren, hoe André het maakt," sprak oom; „of hij nogal ijver heeft bij de bezighe den?'' „Dat gaat wel, mijnheer," antwoordde Wim's vader, die oordeelde, dat voorloopig| althans de les hard genoeg was geweest voor den kleinen jongen. „Zou men hem dns: een vrijen dag kunnen toeslaan, Zondag?"' „Ik geloof het wel, mijnheer." ,,En wat, zou je'dan doen in je vrijen tijd?" vroeg oom verder aan André. „O. ik zou tante! komen opzoeken," antwoordde .André on middellijk, met tranen in zijn stem nog.' „Zegt u haar goedendag van mij, als-'t-u-; blieft en zegt u haar ook. dat het mij erg spijt, al wat ik gedaan heb, en dat ik u1 wel vergiffenis vraag, allen twee." Hij had oprecht berouw, dat was duidelijk aan hem te zien, en hij vroeg ook geen verminde-, ring van straf; integendeel, hij scheen juist overtuigd, dat hij die dragen moest, zondor morren. Mijnheer Pérard was er; door getroffen, vooral toen André nog eens. even droevig herhaalde: „Ja, ik vraag u, beiden vergiffenis en ik hoop, dat tante' nog een beetje van mij houdt." Toen oordeelde ook de strenge oom werke lijk 't oogenblik gekomen, dat hij rijn neefje weer in genade moest aannemen en plechtigi sprak hij dus: „Welnu, neem dan maar afscheid van vader Willem en ga met mij mee, naar tante. Als je haar dan werkelijk, zóó lief hebt, als nu blijkt, dan wil ik je< ook nog eens in de gelegenheid stellen dit door je gedrag te bewijzen. Tante had een heelen dag van spanning doorgemaakt, hos- zou het afloopen met het kind, dat nog langer moest blijven daar, ak hij geen op recht berouw toonde: daar kende ze haar man te goed voor. En met kloppend hart wachtte ze dus rijn terugkomst at (Blot volgt)-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12