No. 15243. LE1DSÖ9 DAGBLAD, Zaterdag 30 October. Eerste Blad, Anno 1009. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Rose „Patrimonium" zegt over de lint jsf)szaak in een hoofdartikel Met een verontwaardiging, dio engelen reinheid zou deen vermoeden, werd afgege ven op den „lintjeshandei" van Minister Kuyper, en werden er meest ergerlijke praatjes rondgestrooid. Met een wellust, die haar afkomst uit de riolen der boosheid kenmerkt, werd in woord en lied van dag tot dag een onver moeide campagne gevoerd, om het beeld van dr. Kuyper in Neerlands volksziel te bezoedelen en zoo mogelijk te vernietigen. Geweldig was deze aanval en verbijste rend het oogcnblik. Maar in zijn duur en in zijn kraent komt zijn eigenlijk karak ter uit. Het is de laatste stormloop, aien de vijandelijke machten tegen dr. Kuyper ondernemen kunnen. Als het nu niet gelukt, hem voorgoed onmogelijk to maken, ia hun nederlaag in do naaste toekomst beslissend. Ook in dezen strijd geldt echter, dat wio zich aangordt zich niet beroeme, als wie zioh losgespt. De strijd is nog in vollen gang. De ach terklap sluipt door het donker langs de Etraten, en de gele haat vlamt op uit al lerlei verdachtmaking, maar positief be wijs voor schuld ontbreekt alsnog. En het oogenblik zal komen, waarop het bewijs gevraagd wordt. Het laatste woord is in deze zaak nog niet gesproken. Mot ongeduld dringt men, dat dr. Kuyper uit zijn tento komen zal. Maar deze strateeg, die zijn wederparlijders kont, wacht zijn tijd af. En ondertusschen schaart zich zijn leger, vaster dan ooit, om den aanvoerder. Niets wat tot dusver wozoniijks tegen hem aangevoerd werd, heeft het vertrou wen in den leidsman kunnen schokken. Eén on ongedeeld staan ook de mannen van „Patrimonium" om het eerelid van hun Verbond, aan wien zij zoo veel te dan ken hebben en van wien ze nog zooveel ver wachten. En mogen dan de pij Ion van den vijand Buizen in het rond, de wapenrusting des Ohristens is daarop berekend en de kracht des geloofs zal tot den einde too staande doen blijven. Laat de ervaring daarvan de ziele van dr. Kuyper verheugen op zijn aanstaanden jaardag ©n vermenig- vuldigo ons gebed, opdat de Heere onze God Zijne Genade aan ons geliefd eerelid blijve verheerlijken. Handelende over de besprekingen, in do afdeelingen der Tweede Kamer gevoerd over de lintjes-zaak, en over de aan do Regcering gevraagde inl.ohtingen, zegt het „Handelsblad": Rij de bespreking is door de leden, die do kwestie in de afdeelingen ter sprake brachten, gezegd dat hun grieven tegen de houding van den oud-minister dr. Kuy per, berusten op do door hemzelven in „De Standaard" van 29 Juni j.l af gelegde verklaringen. Dat blijkt ook uit de vragen; wat hier gevraagd-wordt zijn in hoofdzaak inlichtingen over cf naar aan leiding van dingen, die dr. Kuyper erkend heeft. En deze inlichtingen worden gevraagd oan de Regeering; de Regeering, die de gegevens bezit om vragen, nair de wijze, waarop riddororden in het algemeen wor den verleend, te beantwoorden en die zich ook over een toekenning van een bepaalde onderscheiding, ook door haar vco gan gers, natuurlijk alle inlichtingen kan ver schaffen. Er wordt echter ook iets ardc-rs ge vraagd, n.l. of de Regeering iets „oor baars" acht en iets anders „in overeen stemming met goede p:l t eke zeden" het geldt ook dingen, die dr. Kuyper er kent te hebben gedaan. Daar de tegen woordige Regeering eeno is van de poli tieke richting van dr. Kuyper, eere ock, wier leden vroeger in vele opzichten de leiding van dr. Kuyper gaarne hrbhen aan vaard, is het zeer begrijpelijk, dat er Ka merleden zijn, die verlangen te weten of de Regeering meent, da.t het voorbeeld van den voorganger ook in deze dingen navolging verdient; deze vragen naar do meening der Regeering over dit punt van Regeeringsbeleid zullen dan ook zeker door de Regeering gaarne beantwoord worden. Waar de behandeling der lintjeskwestie in de Tweede Kamer zich aldus heeit in gezet, vertrouwen wij, dat over de zaak zooveel mogelijk licht zal opgaan. De grond slag voor een mondelinge bespreking is er nu. En dat die gevonden is in een uit'ug van dr. Kuyper zelf, is gelukkig: al zal de gepubliceerde correspondentie wel niet geheel buiten het debat blijven, het is goed, dat dr. Kuypers eigen erkenning den grondslag er van kan vormen. Of echter het verder antwoord van dr. Kuyper zelf er overoodig door zal worden 1 „De Nieuwe Courant" zegt: Do decorati e-k westie maak te. een onderwerp vr bespreking uit in a 1- 1 o afdeelingen der Kamer. De aanval op dr. Kuyper is daar, naar ons voorkomt, met bel.id en voorzichtig heid geschied. Zeer terecht werd er nadruk op gelegd, dat de Kamer zich aan een be spreking van de zaak niet mocht onttrek ken, omdat door de wijze, waarop ten dezo door dr. Kuyper zou zijn gehandeld, de goede naam dar Regeering in binnen- en buitenland in cpspraak is pebracht. En zeer beleidvol baseerden dezo leden hun grieven op de d ->r dr. Kuyper zeiven in „De Standaard" van 29 Juni afge legde verklaringen. De uiteenzetting van die grieven laat het blad dan alsnog volgen, en vervolgens zegt het: Tegenover, dit alles verklaarden „ver scheidene leden", dat hun vertrouwen in dr. Kuyper door deze zaak niet geschokt was; zij onthielden zich ier van de toe voeging van eeni (o verdediging of ontlas tend argument, waardoor de c bewogen heid hunner ziel zich aan do gemoederen hunner collega s in de Kamer had kunnen modedeelen. Het is blijkbaar louter de an- ti-revolutionnaire ~'deons-bende geweest, die zioh in het harnas van haar onverwoest baar vertrouwen in den Leider aldus van de buitenwereld afsloot. r overige ooalitie- genooten hebben voor zoover uit het Verslag valt op te maken in de Kamer- afdeelingen een weinig gesust; 7"; toonden zich juist genoeg verontrust om het moreele decorum te bewaren en juist genoeg „ver trouwend" in dr. Kuyper om den ooalitie- bond niet te doen kraken. „Algemeen was men dezer- (lees: rechter-) zijds van oor deel, dat de uitdrukkelijke verklaring van dr. Kuyper, dat zoodanig verband (tusschen het vcrleenen d r decoratie aan R. Leh- mann en het aannemen van «"eld voor ver- kiezingsdoeleinden) nie+ bestaat, geloofd be hoort te worden, totdat het tegendeel i gebleken. Bet het bewijs (wij spatiee ren) van het tegendeel uit zijn verklaringen afgeleid zou Bunnen worden, werd dezer zijds ontkend." En dan volgt dit om do schijnbare naïveteit kostelijke zinnetje: „De inhoud dier verklaring had den in druk gegeven, dathij zich vangeen schuld bewust is." Is er geen schuld zonder bewustheid 1 In dien de daad slecht was, maar do man, die haar bedreef, onbewust hoe moet dan het oordeel zijn? Hoe, indien de onbewuste man een der allerhoogste plaatsen in het land bekleedde? Zijn de heeren, hier aan het woord, van meening, dat zij in zulk ge val met een „Tout comprendre e'est tout pardonner" kunnen volstaan? Is de slappe verklaring, dat zij „zijn houding niet in alle opzichten" kunnen verdedigen en „niet willen beweren, dat hij ten deze in allen deele met den noodigen tact en voorzich tigheid had gehandeld", allee w t men van rechts over dit uit nationaal oogpunt diep- ellendige geval te zeggen heeft? Men heeft in het Verslag ook nog van „bijbedoelingen gewaagd, welker bestaan dan o.a. moest blijken uit de omstandig heid „dat zelfs de politieke medestanders voor de handelingen van den oud-minister aansprakelijk worden gesteld, terwijl het toch duidelijk is, dat dit alleen zin zou heb ben, indien aangetoond kon worden, dat de daden, waarvan sprake is, voortvloeien uit de beginselen dier medestanders," Ongelukkig voor hen, die zoo spraken, ging in het Voorloopig Verslag hot ant woord op de opmerking reeds aan deze zel ve vooraf. Terecht toch werd in den aan hef gezegd, dat „de politieke medestanders van dr. Kuyper in de verantwoordelijkheid voor zijn houding (moeten) deelen, zoolang zij die houding verdedigen." En dit ge schiedt do zijn partijganger „door dik en dun"; terwijl de minder geestdriftig.-n niet schijnen in te zien, dat een volkomen verantwoording in dit geval met des te meer klem gecischt mag worden, „omd^t het hier betreft handclir n van den leider eener invloedrijke partij die er haar eer in stelt op te komen voor hooge beginselen van moraliteit." Dat de Regeering de gestelde ra? n zal beantwoorden, lijkt ons waarschijnlijk, te meer, nu daartegen ook ven de zijde der meerderheid blijkbaar geen ernstig bezwaar werd te bende gebracht. „Of door nadere inlichtingen meer licht over deze zaak zou opgaan werd' betwijfeld" en inderdaad, er zijn verschillende wijzen van beantwoord'ag en het volle licht in dezen kan niet van de Regeering komen. Men zal haar inlich tingen moeten afwachten en die van den hoofdpersoon, die den Tden Juli schreef: Liefst was ik niet op reh gegaan, zonder in de bekende zaak nader van mij te hebben doen hooron...,. „De Tijd" schrijft: Daar ingevolge de nieuwe werkmethode der Kamer dr. Kuyper door den voorzit ter tot lid der Begrootingscommiss'e voor Hoofdstuk I was aangewezen, viel hem do taak ten deel in zijn Afdeeling op te tee kenen, wat ook over dit punt gesproken werd. Zelf blijkt hij niet aan die bespre kingen te hebben deelgenomen, hetgeen wij zeer verklaarbaar achten. Niet in één Af deeling der Kamer, niet in klein comité, maar in volle en openbare vergadering be- lvooron, nadat de Regeering op de haar gestelde vragen, in zooverre zij dit oiibaar acht, zal geantwoord hebben, van dr. Kuy per de door hom toegezegde inlichtingen, welke hij aan het geheole land schuldig is, gegeven to worden. Dat die inlichtingen niet mogen uitblijven, werd, blijkens het Y. Y., ook door eenige van zijn naaste po litieke vrienden, welke thans reeds de taak van verdediger op zich namen, torgege- ven. Door wie en van welke zijde de ver schillende in het V. V. opgenomen vragen gesteld werden, blijkt niet; immers, de af- deelingsverslpg:n zijn onpersoonlijk. Van welk lid of van elke leden bepaal de vragen of oL erkingen afkomstig zijn, kan, indien deze leden het zclven niet bij het openbaar debat bekend maken, alleen door indiscretie geopenbaard worden. Wij meenen echter te mogen veronderstellen, dat de aandrang tot „meer licht" ook bij deze gelegenheid niet ailoen is gekomen vanLinkerzijde. Hoe pijnlijk onder meer dan één opzioht de zaak ook voor haar moge wezen en hoe onzuivere motieven ook bij de tegen dr. Kuyper ingebrachte be schuldigingen ook mogen medewerken, d? geheele Rechterzijde heeft in dezen te to»- nen, dat de handhaving der bij ons te lan lo gelukkig nog hoog staande politieke mora liteit boven alles gaat. Geen vereering van talenten en genie; geen dankbaarheid voor vroeger bewezen diensten mag er toe lei den goed te keuren of te zwijgen, als open bare afkeuring plicht is. Uitingen als in de brochure „Den Leider Trouw", en nu we- Y der in het orgaan van,,Patrim0 n i u m", zijn oor de politieke zedelijkheid hior te lande en het pr "tige der geheele christelijke Rechterzijde beslist sohadelijk te achten. In het „N ederlandsoh Tijd- schrift voor Geneeskunde" sohrijft dr. Pinkhof onder het opschrift Provocatie tot achending van het beroepsgeheim het volgende Voor eenigen tijd werd door eenige Ka merleden tot de Regeering het verzoek ge richt, maatregelen te nemen togen het go- vaar van bosmetting met tuberculose, dat in een bepaalden tak van dienst zou drei- digheden en een rustigon dood kan sterven, terwijl wij met onze krachtige longen cate gorisch tot voortloven gedwongen worden." Deze pbilosophisohe alleenspraak hield hij voor een geopend pistolenkistje, maar hij raakte geen van de koude, glanzende dingen aan, omdat een onbehaaglijk gevoel hem toch iets influisterde van onmannelijk- heid en lafheid. Daarbij dacht hij ook aan zijn oude, zwaar beproefde oudera, wier last hij niet vergrooten wilde, beet de tan den op elkaar tot zij knarsten, sloot het kistje en stopte het weg in een verborgen vak van zijn schrijftafel. Toen nam hij zich voor, het lot kalm onder de oogen te zien. Ja, het was wel heel moeilijk 1 Vooral zwaar viel hem t-e dragen het medelijden van zijn kameraden, dat hij met opzettelijke grofheid beantwoordde; zwijgende hand drukken beantwoordde hij zonder er iets van te laten merken, dat hij wist waarom zij kiachtiger waren dan vToegor. Genoeg: hij toonde ook zijn besten vrienden, dat elk bewijs van deelneming, ook het best bedoel de, in zijn hem heftig beroerend, ongeluk onaangenaam was, zoodat langzamerhand er niet meer over gesproken en in zijn gezel schap er ook niet meer op gezinspeeld werd. Nu was het zoo ver; er was niets aan te veranderen en hij kon het zioh niet meer ontveinzen. Fedor von Lahnstein bracht de.i laatsten dag in Berlijn door, vóór hij, na een kort verlof, dat hdj bij zijn ouders had doorge bracht, naar zijn nieuwe garnizoensplaats, het kleine stadje Seddin, vertrok, dat hem van nu af, wie weet voor hoe lang, binnen zijn muren zou herbergen. Het was niet op bevel, noch bijwijze van straf, dat hij daarheen ging; hij had noch gespeeld noch sohulden gemaakt, het leven gen van de zijde van een groep ambtena ren, bij dien dienst betrokken. De Minister heeft zich willen vergewissen van de mate van dit gevaar en naar aanleiding daar van heeft een oommissie zich met een on derzoek belast. Om aan gegevens te komen, heeft deze oommissio een vertrouwelijk schrijven gericht tot een groep artsen, dio ambtshalve met bedoelde ambtenaren in aanraking komt. De vertrouwelijke aard van dit schrijven dwingt mij, mij in algo- meeno termen uit te drukken, doch zóó strenge geheimhouding wordt van dezo artsen niet gevorderd, of zij worden niet temin uitgenoodigd, een groot aantal men- schen deelgenoot to makon van het ge heim. In het belang van een „deugdelijke" statistiek n.l. worden deze artsen uitgenoo digd, de chefs der betrokken ambtenaren te vragen, welke hunner rij van open tu berculose verdenken. Deze ambtenaren „zullen in de laatst verloop en jaren ver- èof wegens ziekte hebben noc-dig geha«d, en deswege een verklaring van hun ge neesheer #hebben moeten overleggen. Op deze wijze met den naam van den huisart9 bekend geworden zijnde, zal een tweede samenspreking met dien collega moeten volgen." Ik heb alle hoop, dat de artsen in den lande, dio dezo circulaire hebben ontvan gen, niet achter den rug van patiënten zul len gaan visschen naar den naam van hun dokter, om dan naar dingen te vragen, dio de arts aan geon derde mag modcd-eolen. En, mool^; zulk een vraag toch tot een huisarts worden gericht, dan zal dezo, naar ik vertrouw, beleefd, maar beslist hot antwoord weigeren. Want al moge in do bedoeling der oommissie thans niets an ders zijn gelegen dan het verzamelen van statistische gegevens („deugdelijk" oog wel, daar zij immers in eersten aanleg be rusten op „verdenking" van leekcnrijdcv in tweeden aanleg op de wel- of kwalijk- willendheid der huisartsen en in derden aanleg op den graad van bacillonvroes bij de geneeskundigen, die wèl antwoorden,) de aanleiding tot het instellen van het onderzoek was do zucht naar „maatrege len", en wat kan daaronder al niet wor den verstaan als de „Tuberculose-Hetze" de lieden heeft aangegrepen I Daarom kunnen mededeelingen, gelijk men nu aan do huisartsen wil ontlokken, tot groote schade voor de patiënten voeren. Behalve de onbedachtzaamheid, waar mede hier van goneeskundigo zijde wordt ingegrepen in de verhouding van vertrou wen tusschen arts en patiënt, treft in dezo circulaire al weder de gemoedelijkheid, waarmede men tot het verzamelen van gegevens beslag legt op den tijd van meestal overwerkte lieden. Dat houdt maar niet op 1 Ieder, dio ergens nieuws gierig naar is, vraagt den dokters om ge gevens. Heeft de vrager ze gekregen, dan gebeurt het nog vaak genoeg, dat hij ze niet eens verwerkt. Reeds de ervaring, dat zelfs ernstigo geneeskundige onderzoe kingen op deze wijze slechts aoer onvol ledige medewerking ondervinden, moest de ondernemers van rondvraag-studiën doen inzien, dat wat er voor hun doel wordt bijeengebracht, voor statistiek onbruik baar is. De heer J. H. W. Leliman, bouwkundig in genieur, wijdt in „De Bouwwereld" eenige beschouwingen aan het a r c h i- t e c t e n-h onorarium bij won ng- bouw in het groot. Na gewezen te hebben op do door den wonm^bouw geopende uitzichten op b te-e woningen, en op den daardoor zich steeds meer ontwikkelenden volkswoningbouw lu het groot, betreurt h'j het, dat de archi tecten de beweging voor volkshuisvsting zoo weinig volgen over het a gemeen. Hot streven, om den woningbouw, ge steund door gemakkelijk krediet van ovor- heidswege, in het groot aan te pakken on de algemeene drang des tijds, om te ko men tot woningbouw van aesthetischer ef fect, moesten z. i. den architecten aanlei ding gegeven hebben hun volle aandacht aan het vraagstuk te wijden. Hij ontkent niet de finaneiecle moeilijk heden voor de besturen der bouwvereeni- niet meer genoten dan hij tegenover ieder een verantwoorden kon; het ongeluk had (hem van een anderen kant getroffen en hem juist daardoor weerloos gemaakt. Lahnstein was de eenige zoon van een ge fortuneerd groot grondbezitter. Van zijn zusters was de eene getrouwd, de andere nog bijna een kind, en de trots en liefde van de geheele familie ooncentreerdo zich bijna uitsluitend op hem. Hij trad in een chio garde-cavalerie-regiment en opdat hij daar zou kunnen meedoen met do kamera den, opdat hij altijd van de noodige gelden voorzien zou zijn, gaf de oude gehoor aan de voorstellingen en bsrekeniogen van een als zeer verstandigen en in zaken gelukki gen handelsvriend en liet op zijn landgoed een suikerfabriek bouwen, die in den nan- vang goed rendeerde en een niet onbclang- rijke winst scheen te beloven. De oude heer kon de toelage aan zijn zoon vergrooten, do oudste dochter trouwde ook met een offi cier, die gaarne nam wat schoonpapa gaf, en de toekomst van de heele familie scheen, dank rij de fabriek, uitstekend te zullen zijn. Toen werd plotseling een nieuwe ont dekking gedaan in do suikerindustrie, die spoedig algemeene toepassing vond en waardoor de concurrentie zóó groot werd, dat verscheidene fabrieken bijna zonder afzet en winst werkten. De oude heer von Lahnstein, wiens ver mogen niet zoo groot was om op den duur dergelijke tegenslagen te kunnen velen, zag zich gedwongen zijn arbeiders te ontslaan en de fabriek te sluiten, wanneer hij het er niet op wagen wilde de zijnen aan gebrek prijs te geven. Met een zuchtend hart besloot hij de fa briek stop te zetten. Do velden werden om gewerkt en voor andere^ doeleinden ge- gingen, doch betoogt, dat, waar de bouw van dezen aard doorgaans uit een herha ling van eenzelfde type-huis bestaat, daar mede bij de berekening von het arch teo- tenhonorarium rekening dient gehouden te worden. Hij gaat na welk honorarium den archi tect ten deel zou vallen, volgers zijn ziens wijze, wanneer het bijv den bouw betrof van een tiental gelijke hu zen, die f 60,000 «uilen kosten. Voor elk der tien ontworpen huizen be draagt de bouwsom 6C00 eu m'tsden het honorarium voor vo^rloo ig cn we p, ent- werp, bestek, begrooting en algemene dé tails te zamen 6.85 pCt-. is 411. Het hono rarium voor ho fd.c ding, toez cht «11 af e- kening voor een werk van f CO,000 bedraigt 1.05 pCt. is f 630 In totaal be9omi het ho norarium voor het werk in kwestie dus f 1041, terwijl, het, berekend volgens een percentage van 5.1 pCt. (volgens honora riumtabel der Mij. ter bevordering dor Bouwkunst.) niot minder dan f 3980 zou bedragen. In ovorwegïng moet natuurlijk genomen worden, dat het honorarium stijgt, indien enkele huizen afzonderlijke ontwerpen ci8ohen. En dan zegt. de heer Leliman o.m. De vraag is uitslrltend, of den architect voor den gelijktijdigen bouw van 8, 10, 20 huizen van onderling niet of weinig vel schillend) type, toekomt het vollo 8-, 10- of 20-voud van hetgeen hij voor één dier per ceel cn kan re' „nen. Het antwoord mag o. i. niet twijfelach tig zijn, maa. heeft zoo beslist mogelijk ontkennend te hiiden. Men kan mogelijk iets er voor gevoelen om voor het honora rium bij dergelijken woningbouw in het groot een bijzondere regeling op te stel len, wijl daarmede bij de samenstelling der tabel naar alle waarschijnlijkheid niet in het bijzonder gerekend is. De noodzakelijk heid daarvan kan desgcwcnscht nader on derzocht worden. Zoolang een dergelijke speciale regeling echter niet bestaat en men dus gesteld staat voor een keuzo uit de beide bovengenoemde opvattingen, is het o. i. billijkheidshalve niet gewettigd, om het hoogore porcentago voor bouw van dezen aard in rekening te brengen. „De Standaard" zegt over Moer Uitgebreid Lager Onderwijs: Met genoegen zagen we, dat de Centrale Soctie der Tweede Kamer heeft voorgesteld en dat de Kamer er in bewilligde, om hot ontwerp van wet, dat het bijzonder M. U. L. O. uit den nood, ja, uit hot gevaar van ondergang zal moeten helpen, nog vóór de Indisohe Begrooting in de Afdeelingen te onderzoeken. Het is een wetsontwerp van één artikel. Het Voorloopig Verslag zal dus kort kun nen rijn, en snel veraohijnen. Antwoordt na de Regeering daarop even snel, dan is er alle kans, dat dit kleine wetsontwerp nog vóór het Kerstreces in de Tweede Kamer kon worden afgedaan. De moeilijkheid, die overblijft, zou dan alleen nog bij do Eorsto K^mcr kunnen voorkomen. Zeer goed ia echter ook deze moeilijkheid te ontgaan, indien do Tweede Kamer het zoo tijdig af doet, dat de Eerste Kamer, die voor de Indische Begrooting nog vóór hot einde dea jaara saamkomt, ook dit kleine ontwerp op zijn agendum plaatse. En is hier metterdaad porioulum in mora. Komt toch het ontwerp vóór l Januari niet tot stand, dan kan de redden de hand, dio d^ Regeering aan het M. U. L. O. wil toesteken, weer voor een vol jaar buiten effect blijven. Hieruit make men niet op, dat we in' het M. U L. O., gelijk dat thans bestaat, ons ideaal vinden. O. behoort dit onder wijs voor een deel niet onder het Lag^r, maar onder het Middelbaar Onderwijs thuis, voor zoover het verband houdt met de opleiding voor do een of andere oarriè- ro. Do ineenschakelingscommissio ral het dien weg ook wel opleiden. Maar zoo v zijn we nog niet. We varert thans nog in het oude schuitje. En bij dezen stand van v.-'-en ligt het motief om het M. U. L. O. te hulp te komen, uitsluitend int de subaidieering van de Bijzondere Middel- schikt gemaakt. De familie bezuinigde op alles, leed half en half gebrek; zooveel kon, werd opgeofferd, maar toen het eindelijk niot langer ging, moest de vader de toelage aan rijn oudste dochter vermindoren en zijn zoon na hem volkomen inzage gegeven te hebben van den toestand aanraden om over plaatsing naar een klein garnizoen te vra gen, daar hij hom, tot er betere tijden wa ren aangebroken, nog maar een kleine toe-» lage kon geven. Fedor was een gehoorzame zoon: wat zout het baten zich te verzetten tegen dat, waar toe het noodlot hem dwong? Ronduit ver telde hij den volgenden dag alles aan zijnl commandant, zette hem de gronden uiteen, dio hem dVongen uit den hem liefgcworden kring van kameraden te scheiden, '<tn ver zocht hem zijn verzoek zoo spoedig mogelijk in te willigen. De kolonel en de generaal hadden hem kraohtig de hand gedrukt ea hem een paar deelnemende woorden toege voegd. Helpen evenwel kon niemand hem; rijn lot was beslist. Een kleine stad. Een rilling overviel heral telkenmale als hij er aan dacht. Slecht ge* plaveide, nauwe straten, vuil berookte lo kalen, avonden zonder eenige afwisseling, dames gekleed als vóór den zondvloed, bab belende ochtgenooten van superieuren, klein: geestige opvattingen, misschien ook nog onaangename dienstverhoudingen; niemand cm mee te sympathiseeren, cn-zoo-voorts l Fedor zette wel de gedaohte aan al doz* misères zoo ver mogelijk van zich af, «naaf ze kwamen telkens weer terug, evena's eou troep vliegen op een stuk suiker. - - v. (Wordt vervolgd.) I. Hij was jong en knap, had een opmerke lijk slanke figuur en een loop, die aan zijn lichaam iets kokets gaf. Wanneer hij in de Friedrichstrasse of Un- ter-den-Linden wandelde, keek de helft van da vrouwelijke wereld hem met welgevallen aan en op veler gezicht kwam een licht kleurtje, wanneer zij hem zagen-in het go- laat, dat onder de een we:n:g scheef staan de ulanenmuts vroolijk, zelfbewust, tevre den met zichzelf en de wereld, rondkeek. Fedor von Lahnstein aldus was zijn naam en op zijn visitekaartje stond daar boven een zevenpuntige- kroon was twee de luitenant, „nog maar", zooals hij som wijlen met een zuclit kon zeggen, oischcon de last der jaren hora nog geecsrins drukte, lag te Berlijn in garnizoen, kreeg een wel fatsoenlijke toelage „van huis", was de flinkste ruiter van zijn regiment, de beste danser en een bijzondere beschermeling van generaal von Gilfach en zij3 mooie doch ter, die geen bal, geen thé dansant arran geerde, 7.elfs geen diner zonder bij de voor bereidingen zijn hulp in te roepen. In den kring zijner kameraden was hij cvenzoo ge zien en gezocht als in de jongedameswereld der residentie, die in hem een galanten ver eerder vond. Bij de laatste rennen had hij met zijn „Sakuntala" den tweeden prijs yerworven; kortom: in geen enkel opzicht had hij de minste reden zioh over het leven te beklagen. Hij was een Zondagskind en hield zichzelf daar ook voor gedurende vijf jaren, en nooit was de gedachte bij hem opgekomen aan een verandering van de omstandigheden, waarin hij leefde. Yooral op den komenden winter had hij zich verheugd en zijn fanta sie had zich bezig gehouden met verlokken de voorstellingen, want welk een g:ooto aantrekkingskracht de kringen, waarin hij zich in de residentie bewoog, op hom uit oefenden, was hem eerst duidelijk gewor den, toen hij gedurende geruimen tijd ver toefd had in een kleine badplaats, om uit to rusten van de vermoeienissen der ma noeuvres. Met heel zijn hart verlangde bij naar Berlijn; hij telde de dagen, dio nog ver- loopen moesten vóór het hem weer vergund zou zijn de atmosfeer van weelde en smaak op zioh te laten inwerken, zooals die iu het huis van den generaal heerschte daar viel plotseling de volle zwaarte van het noodlot op zijn argeloos, onschuldig hoofd, deed (hem den nek buigen, bijna tot den grond toe. „Kon ik me maar met goed fatsoen een kogel door het hoofd jagen", zuchtte hij vertwijfeld onder het eerste verpletterende gevoel, dat hem zijn toekomstig leven als zonder eenig genot, ja bijna ondraaglijk deed schijnen. „Welk een boon is er gelegen in die niet te veranderen wereldorde,, die ons een tijd lang het leven doet genieten als schoon en mooi, om ons dan plotseling in een gansch andere atmosfeer te plaatsen, zoodat we ons voelen als een visch, die op het droge geworpen wordt, met dat verschil, dat van e?n visch niemand verlangt dat het dier zich zal schikken in de veranderde omstan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 9