Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
Oplossingen der Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van:
No. 15234. Woensdag* 20 October. Anno 1909.
De stad van de gedachten.
Ingez. door „Gustave Aunard
Piet: „Ken je dien dikken slager om den
hoek, Jan?"
Jan: „Jawel, hoe vraag je dat zoo?"
Piet: „Weet je wat hij weegt?"
Jan: „Ik niet."
Piet: „Wel vleeeohl"
Willem: „Weet jo het al Hendrik, onze
poefl is op het speelgoedtafeltje gespron
gen, dat was immers zoo zwak en nu heeft
ze een poot gebroken."
Hendrik: „Ach die arme zoete poes nu
gaat zo dood."
Willem: „Waarom, 't ie de poot van 't ta
feltje?"
Ingez. door Cornelia van Alphen.
Huiskneobt: „Professor, daar is iemand
aan de telephoon om u te spreken."
Professor: „Och, laat dien man zoo lang
in de spreekkamer; ik kom terstond."
Ingez. door „Jan Steen."
Een keukenmeid leest in de krant dat het
renpaard „Pluto" van haar mijnheer den
len prijs van duizend gulden gewonnen
beeft en roept uit: „Mijn lieve tijd, wat
moet 't stomme dier met al dat geld docnP'
Ingez. door Cor Vallonfcgoed.
Baas tot zijn kneoht: „Zoo, vlegel 1 heb je
weer gevochten? weer een gat in je kop 1"
Kneoht: „Neen baas 1 Ik heb me bij onge
luk gebeten."
Baas: „Wat in je voorhoofd geboten?
daar kon je immers niet bij l"
Kneoht: „Ik...* ikik stond op de ta
fel, baaa"
Ingez. door „do twee blauwoogjes."1
Op school.
Leeraar: „Wat gebeurde er op den lsten
April?"
Leerling: „Toon heb ik met mijn broertjo
gevochten en van pa een pak voor mijn
broek gehad."
Ingezonden door „Klein maar Dapper."
I.
Mijn geheel bestaat uit 11 letters en
duidt aan twee mannen, die in dezen tijd
voel besproken worden.
Een 7, 8, 5, 10 is oen lekkere vrucht.
1, 2, 10 is een verkorte meisjesnaam.
6, 9 Ls ook eon verkorte meisjesnaam.
Gisteren stond er een 10, 11 Boldatcn op
straat.
4, 3. 4 kookt lekker eten.
10, 11, 4 is niet arm.
Ingez. door C. van Alphen.
n.
Verborgen lekkernijen.
De regen viel in stroomen neer.
De koekoek riep: „Koekoek".
Gisteren had mijn hond Caro zijn poot
gebroken.
Ingez. door „De twee Dapperen" te
Oegstgeest.
HL
Mijn eerste is het voortbrengsel van de
kip. Mijn laatste vindt gij veel in Zwitser
land. Terwijl mijn geheel een plaatsje in
Gelderland ia.
IV.
Keert mij van voren of van achter.
Ik blijf hetzelfde dan gewis.
Terwijl de 6oep ik durf het neggen,
Haast zonder mij niet eetbaar is.
Ingezonden door „Azalia"..
V.
Mijn geheel bestaat uit 10 letters en is
een plaats in Noord-Holland.
1, 2, 3, 4 is een kruipend dier.
7, 8, 9, 10 draagt iedere vogeL,
4, 5, 5,#6 ie een waterplas.
3, 5, 4 zit aan do meeste fietsen.
I.
Dinteloord.
II.
Amorongen.
IIL
Anna, Diena, Jaooba.
IV.
Roomtaart.
V.
Boterdiep.
Jacoba Eggink, Jacob Berk, W. M. van
Iterson, Elizabeth en Helena Koreman,
Cornelia Kooien, Karei HalbmeyeT, Mar-
garetha en Nicolina Smit, Dina Spuyman,
.Christiaan Paauw, L. Ginjaar, Frederik
Karreman, Annie Pommée, „Jan Steen",
Geertruida en Johanna Besteln Jaoobus
Smittenaar, W. en M. Menken, Thomas en
Neeltjo v. d. Burgh, Jan en Willem Stok-
huyzen, J. Massaar, „Anjelier", Cato Val-
lentgoed, David Oudshoom, Pieter Jas per
se, „Woudlooper", Arie van Schooten,
„Vergeet-mij-nict", Maria Oudshoorn, Le
na en Willem v. d. Reyden, Helena Krü-
ger, Agatha van Es, Willem Broers, Alber-
tus van den Bos, H. M. v. d. Berg, „Goud
fazant", Francina van Es, Sandrina Krü-
ger, „Columbus", „Populicrentak", J. van
Wijk, „Kruidje-roer-me-niet", „Meikers".
M. en J. Susnn, W. Bredcveld, „Rosa Flu
weeltje", „Roodborstje", Pieter de Gunst,
Jan Roelands, Pieter Zwaan, „De Tuin
man", Joziena Peereboom, 0. L. Jansson,
„De Duifjes", P. en M. Sasburg, „Emma",
„Schoppenboer", 0. van Alphen, G. Te-
leng, „Slagertje", Hendrik Galjaard, W.
Verschragen, A. J. Kors, Johannes Boon,
Abraham van Rosmalen, Hendrik Bolder-
dijk, „Een Bossche jongen", „Twee Blauw
oogjes", „De twee fazanten", Conrie Ho-
zee, to Leiden.
W. en Jan v. d. Vee*r, Jacob Bol, K. van
Nieuwkoop, A. cn D. van Nieuwkoop, C.
G. de Vries, Gerrit Roos, Jo Loogman, Ma
rie den Elzen, K. en G. Roos, te H a a r-
lemmermeer.
C. en F. Leyen, P. v. Nieuwkoop, Trijntjo
en Mijntje Spaargaron, C. C. Zwetsloot,
N. F. en C. Doeswijk, G. Los, Gerritje van
Nieuwkoop, te Kaag.
„Delphinium", te Hazerswoude.
Klaas de Jong Wzn., Cornelia Horsman,
te Leiderdorp.
„Klein maar Dapper", „De twee Dappe
ren", te Oegst geest.
P. W. Weeber, M. v. Paridon, te V al
ken b u r g,
C. C. van Nieuwkoop, te Warmond.
„Theeroos", Hendrik Binnendijk, te
W a s 8 e n aa r.
D. Munnik, Johanna en Aartje Parle-
vliet, Frederik de Jong, te Zoeter-
wonde.
De prijzen vielen ten 'deel aan: Corrie
Hozee, te Leiden en F. de Jong, te
Zoeterwoude.
Corr e spondentie.
Cato Vallentgoed. Je bijdragen
heb ik in dank ontvangen, jammer echter,
dat je er niet aan gedacht hebt, het papier
slechts aan één zijde te beschrijven.
„Jan Steen." Vriendelijk dank voor
de allerliefste prentkaart die ik van je
ontving,
Jacob Berk. Ik begrijp beet, dat het
liggen je soms erg verveelt, maar je kunt
tooh met lezen den tdjd wel eenigszins ver
drijven. Heb je geen schoolkameraadjes,
die je af en toe komen bezoeken?
„D oornrooej o"« Alleen wanneer je
briefje tijdig in mijn bezit is, kan ik je
naam onder de inzenders van goede op
lossingen vermelden.
„A n j e 1 i e r." Met genoegen vernam ik,
dat je nu weer geregeld met ons mee gaat
doen.
„D e Wondloope r." Het zal je wel
moeite gekost hebben om de raadsels op te
lossen zonder de oourant te hebben 1 In 't
vervolg dus oppassen, dat je haar niet
kwijt raakt, vriendje,
„Sohoppe Boer."' Ben je ziek ge
weest, wat scheelde er aan? Wii je er in 't
vervolg aan denken je brief jee zoowel met je
waren naam, als met jo schuilnaam te on
derteekenen
„Emma." Je veronderstelling is volko
men juist meisjelief 1 Ik rijd al sinds ja
ren geen schaatsen meer. Eens had ik het
ongeluk mijn enkel te breken en heb er se
dert genoeg van 1
„Rosa Fluweeltje." Was jió zoo
in je nopjes, met het gewonnen prijsje? Hoe
heet het boek, dat jo ontving?
„K ruidje-roe r-m e-n iet.* Het
deed me genoegen weer eens een eigenhan-
handig geschreven briefje van je ontvan
gen. Wat heerlijk voor jou en voor je moe
der, dat je zoo goed vooruit gaat, en zelfs
al een poosje moogt opzitten. Jo moet nu
maar voorzichtig zijn en vooral oppassen,
dat je jo niet te veel vermoeit, want hot
zou jammer zijn als je nu weer instortte.
„Me iker s". Ja meisje, het is heel
prettig, dat het met Neeltje zoo goed voor
uitgaat en .voor je moeder een zorg min
der.,
„Twee Dappere n". Hoort eens
jongens, daar begrijp ik niets van. Schrijf
me eens welken dag en hoe laat jullie je
brief bezorgt.
„Klein maar Dapper". Als zus
voor elke vijf een stuiver krijgt, kan ze een
flinken spaarpot maken; het is zeer zekei
een aanmoediging om flink je best te doen.
„De twee Fazanten", tc Lisse.
Het gewonnen prijsje moet nu toch in je
bezit zjjn; vertel me dus de volgende week
maar eens, hoe je het vindt.
„Twee Blauwoogje s". Vriende
lijk dank voor het aardige kiekje, dat ik
van je ontving. Ik moet zeggen, dat het
goed gelukt ia Het meisje op de eerste
rij ziet er nog al ondeugend uit! Wie
is dat?
„E e n Bossche jongen". Je bij-
dragen in dank ontvangen. Met de plaat
sing moet je echter geduld hebben, vriendje.
M. B o 1 d e r d ij k. Als jo ook liever on
der een schuilnaampje aan ons blaadje wilt
medewerken, vind ik dat best hoor. Je
moet er dan tegen de volgende week maai
een bedenken cn mij dien melden.
Hendrik Galjaard. Neen vriend
je, je verzuim neem ik je niet kwalijk,
want ik begrijp best, dat je er gedurende
de verhuisdrukte niet aan toe kwam een
briefje te schrijven. Zijn jullie al op orde
in de nieuwo woning? Vriendelijke groeten.
MARIE VAN AMSTEL.
BELEEFD ZUN.
We konden nog nauwelijks kopen en pra
ten, toon we onze eerste lessen al kregea
in de beleefdheid. We moesten een „hand
je" geven, en een „zoentje" misschien ook,
en niet altijd onderwierpen we ons, zon
der tegenstribbelen aan die bewerking.
Maar dan hoorden we, dat we ,,erg stout"
waren, of wel wc begrepen, dat we een lek
ker stuk zouden mi sloop en en kozen dan
maar die wijste partij. Zóó ging het toen we
nog „klein" waren. Maar nu we „gToot"
zijn geworden, begrijpen we wel degelijk,
dat we eenige vormen in acht moeten ne
men. We moeten wel eens iete vriendelijks
zeggen tegen iemand, die wij nu niet zoo
bepaald aardig vinden. En iemand, die
ouder is, moeten we altijd met eerbied be
handelen. Ik weet wel, dat de oude taen-
schen iets eigenaardigs hebben, dat mis
schien wel eens op onficn lachlust kon wer
ken, maariemand uitlachen is wel het lee-
lijkste en lompste, wat we doen kunnen.
O, 't is zoo makkelijk, om „aardig" te zijn
ten koste van een anderer is wel niets
zoo ernstig, zoo groot en schoon en heilig,
dat niet door spotternij in een bolachelijk
daglicht kan worden geplaatst.
Da.ir is geen kunst aan er hoort alleen
maar de treurige overmoed toe, een an
der pijn te doen. Dan moet ik al mijn jeug
dige vrienden en vriendinnen nog eens
waarschuwen voor één ding: weest toch
vooral gul met groeten. Liever tien keer te
veel, dan één keer te weinig. En vooral
meisjes zondigen daar wel eens tegen en
verwerven zioh dan tijdelijk den naam van
onbeleefd tc zijn, omdat rij niet terug
groetten, terwijl het toch feitelijk meer ver
legenheid was, dat ze zoo'n schxichteren,
bijna onmerkbar en groet terug gaven. Ge
woonlijk verklaren de monschén dan nog,
dat je een „trotsch nest" bent, en ook lie
ver moet den schijn vermeden worden.
Denkt toch ook vooral op straat, dat je al
tijd uit den weg gaat voor iemand, die iets
zwaars draagt, ook al zou hij nog zooveel
beneden je staan in rang. Keizer Napoleon
heeft daarvan een schoon voorbeeld gege
ven: hij week uit voor een zwaar beladen
werkman en zag. dat zijn gevolg zich daar
over verwondc.de. Eenvoudig sprak hij
toen: „II faut respecter le fardeau": voor
iemand, die wat draagt, moeten wij uit den
weg gaan. Zoo dikwijls al^ je dus iemand
belast en beladen tegenkomt, maak dan al
tijd plaats, ook al was het slechts een dier
arme vrouwen, die blootvoets, onder een
takkenbos gebukt, voortstrompelen naar de
een of andere schamele woning op de heide.
Hoe een egoïstfuch klein ding gene
ven werd van haar eigen kwel
lende gedachten.
Ida was boos naar bed gegaan, want
Moeder had haar niet als gewoonlijk een
verhaaltje verteld, omdat kleine broer
ziek waa tn ze bij zijn bedje was blijven
zitten, ,,'t Is erg onaardig" bromde zöï
„Moeder houdt zeker niet meer van mij
ik wou maar, dat ik geen broertje hadï"
„Dat ia heel egoïstisch van je. Jetje 1"
zei de kindermeid en door die uitspraak
was de kleine meid nog meer aan het tob
ben gegaan. Een jaar geleden had ze erg
verlangd naar een klein broertje of zusje,
maar nu het er was, voelde zij er zichzelf
maar vergeten en verwaarloosd om en
allerlei booze gedachten kwamen bij haar
op, terwijl ze haar gezichtje in de kus
sens verborg on snikte, of haar hartje zou
breken. „Wol, klein prul, wat scheelt er
aan?" hoorde ze ineens een zachte stem
vlak naast zioh. En op haar bed zat een
oud vrouwtje, in een roodsatijnen kleed en
met hooggolakte schoentjes aan de kleine
voeten; en zóó vriendelijk zag zo or uit,
dat Ida in het geheel niet bang of verle
gen was.
„Wie is U?" vroeg ze. En hoe komt U
hierl" „Nu, dat doet er eigenlijk niet toe,"
antwoordde het oude vrouwtje. „Want dat
zou je toch niet begrijpen, als ik het jo ver
telde. Maar de menaohen noemen mij de
Verbeelding en dus zal ik mij ook maar
zoo aan je voorstellen„U ziet er net uit
als de petemoe in een sprookje," hernam
Ida. „Nu ja, dat ben ik ook eigenlijk. Ik
bon de petemoe van alle kinderen, die dat
maar verlangen, en ik heb het heel druk
mot al mijn petekinderen eens op to zoo
ken. Maar nu heb je mij nog niet geant
woord: „Waarom huil je eigenlijk?" „Om
dat Moeder mij geen verhaaltje is komen
vertellen," zei Ida. „En toen docht jo
dat ze niet van je hield en dat iedereen
jou maar evenzeer vergat en dat jo heel
blij zou zijn geweest, als broer maar niet
gekomen was, hè?"
Ida antwoordde niet, want zo schaamde
zich wel een beetje. „Arm kind," sprak
het oudje verder. „Dan wil ik wel geloo-
ven, dat je huilde, met zulke leelijke go-
dachten bij je; als je maar eens oven zag,
hoe leelijk ze waren, dan ben ik zeker, dat
je zo niet meer toeliet bij je."
„Zien?" vroeg Ida. „Maar gedachten
kun je toch niet zien?" „Zoo?" zei vrouw
Verbeelding. „Nu, als je dan maar eens
met mij meeging, dan zou je wel anders
oordeelen." „O, maar dan kom ik dade
lijk," riep Ida, verheugd opspringend.
Vrouw Verbeelding klapte zacht in de
handjes en daar kwam onmiddellijk een
prachtig rijtuigje aangereden, getrokken
door twee grijzo ponny's en met een koet
siertje en een paJfreniertje beiden in wit
livrei „Hier, stop je maar lekker toe, in
dien warmen bontdeken, want de nacht
lucht is koud," sprak Verbeelding. En
vliegensvlug gingen ze toen door het raam
van de kinderkamer en reisden met een
snelheid veel grooter nog dan van een
auto, yrcr bergen en door bosscben en
.door diohtbewoondo steden. „Waar gaan
wij eigenlijk naar toe?" vroeg Ida. „Naar
de Stad van de Gedachten," antwoordde
Verbeelding.
„Daar rijn wij er". Het rijtuigje hield
stil voor een hoogen steenen muur, waarin
een klein deurtje was. Hot ging van zelf
open, toen Vrouw Verbeelding er even aan
klopte en beiden stapten zij er door. Het
was nu klaarlicht© dag en de zon scheen
vriendelijk. De straten waren vol kledno
levendige menschjee die elkaar vroolijk goe.
dendag zeiden tér wijl fie zich voortspoed
den. „Wat een aardige, grappige mensoh-
jes", zei Ida. „Wie zijn dat allemaal?"
Dat zijn de gedachten van nijv- o, geluk
kige menschen", antwoordde Vrouw Ver
beelding. „Zijn er ook Gedachten van kin
deren". „Ja zeker", antwoordde Verbeel
ding. En toon gingen ze binnen in oen
groot poppenhuis, leek het wel, met alle
maal speelgoed! en bakerrijmpjes aan deaa
muur. „Ja, d t is ook zoo: net alles waar
een kind altijd aau denkt", riep Ida ver
rukt. „Niet alles", sprak Verbeelding met
nadruk; zoodat Ida maar niet vorder vroeg
cn cr gauw op volgen liet: „Zou ik Moc-
der's gedachten ook kunnen zien?" „Ja ste
ker, ga maar mee". En toen tradén zij een
prachtige kork binnen, waar plechtige or
geltonen weerklonken en de menschen al
len een even vriondelijke, liofderijke uit
drukking op liet gelaat hadcLn volo gezich
ten kwamen het kleine meisje bekend voor
en het deed haar weldadig aan, daar in dat
verblijf van haar Moeder's gedachten. Maar
toen vroeg ze om haar eigen gedachten te
zien en Verbeelding waarschuwde haar, dat
ze het daar misschien lang zoo mooi niet
zou vinden. Maar lotje verlangde toch er
binnen te gaan en zoo gebeurde het dan ook.
Ze was ineens buiten, op het veld on de
vogeltjes rongen cr heer „-»■ en de bloemo
tjes geurden op de vei, zoodat ze het er
wel heel mooi vond en in haar handen
klapte van plezier. Alleen had ze er *og
graag een paar kinderen gerien, maar Ver
beelding zei, dat het heel natuurlijk was,
dat ze hier maar alleen liep, want egoïjti-
sche menschen en kinderen ricn nooit an
ders dan zichzelf. Daarmee was erbeelding
ook ineens verdwenen. En toen zag zo alle
maal leelijke mensohjes om zi h heen, met
ontevreden nare gezichten, die hear begon
nen uit te jouwen en haar eindelijk grepen
en haar bonden aan handen en voeten, jjoo-
dat ze niet meer weg kon.
„Laat me los! Laat me los!" gilde
„ik heb jullie nooit, wat gedaan, ik ken Je
niet"„Wat? we zijn je eenige ge
dachte", riep er een. We rijn zelfzucht vn
jaloerschheid", en ze schenen niet geneigd
haar los tc laten. Toen kwam daar ineeas
één zacht, vriendelijk stemmetje en dat
pleitte heel bescheiden. „Toe, laat haar
maar gaan; ze heeft tch niet altiid ritnliii-
tend aan zichzelf gedacht; want toen haar
Moeder ziek was, is zo toch wel heel stil
en lief geweest!" en dat hielp. De touwen
gingen los en Ida werd wakker en zag...
haar Mocdr.3 gelaat. „Lieveling wat was
er, dat je zoo schreeuwde?" vroeg Moeder.
„O, ik ben in do Stad der Gedachten ge
weest", antwoordde Ida „en daar heb Ik
gezien ho« zelfzuchtig en jaloersch ik altijd
was Maar nu zal ik het niet meer zijndat
beloof ik u en ze viel haar moeder om
den hals en heeft werkelijk woord gehou
den, in het vervolg 1