LEID8CH DAGBLAD, Zaterdag* 18 Septemlier.
No. 15207.
PERSOVERZICHT,
Anno 1909.
ievrouw en Opbeer.
In het laatste nummer van „De KI a-
Efin" komt voor een beschouwing over:
h r i s t e 1 ij k-s o c i a a 1 of s o c ia 1 i st,
yden redacteur mr. dr. A. R. van de
k* ar<
De schryvcr doét daarin uitkomen, dat
btf geen socialist is, maar, dat hij wel wil
Aansturen op diepgaande, vèrreikende so
ciale hervormingen. Veder, dat hij naast
socialisatie in Staat en maatschappij, te
yëns begeert een „krachtige sociale hervor
ming door de overheid ter meerdere econo
tnische zekerheid der arbeiders.'- Zijn ide
aal is uitkeering bij ouden dag, by invali
diteit, aan weduwen cn weezen, en dat
alles zooveel mogelijk op Staatskosten,
In een ander artikel handelt schrijver,
ovër zijn bezwaren tegen de rechtsche
Coalitie, die hierop neerkomen, dat hij
méént, dat er nu eenmaal geen voldoende;
Eenstemmigheid in een practisché politiek
van uit de christelijke beginselen bestaat.
Verder geeft liij daarin te kennen, wat hij
dan wel wil en hoé hjj is een voorstander,
van evenredige vertegenwoordiging én van
Een combinatie der christelijke en vrijzin-
tiigé vooruitstrevende partijen, voor welke
combinatie schrijver noodig achf overeen
stemming op bepaalde punten van politiek
beleid, die z.i. voldoende aanwezig is.
Bij de talrijke maatregelen, van over
heidswege te nemen, om de economische
onzekerheid in hel leven der arbeiders te
verminderen, is zegt hij wel één der.
belangrijkste vragen, aan wie de fmancieele
lasten van dit alles zullen worden opge
legd. Zoo men deze maatregelen van ouder-
domsuitkeering, invaliditeitsrente, wedu
wen- en weezengeld ten slotte toch weer in
hoofdzaak door de arbeiders laaf betalen,-
zién wy in dit alles een Staatsvoogdij zon
der meer, waartegen wij ons met kracht"
fcouden willen verzetten. Zoo nu een coa
litie-Ministerie de sociale verzekering pri
vaatrechtelijk gaat opvatten en dan verhoo
ging van invoerrechten en sociale wetge
ving als Siameesche tweelingen gaat be
schouwen, voorzien wij maatregelen, die wij
juist uit sociaal oogpunt, ook uit sociaal-
Ethisch oogpunt, allerminst' wènscKelijk oor-
deelen. Alleen van een combinatie van so-
claal-vooriiitstr'evenden van allerlei begin
sel verwachten wij een regeling der sociale
verzekering, waarbij de Staat zooveel mo
gelijk c£n zéér belangrijk deel der kosten
op zich néémt. Hierin staan wjj dus posi
tief tegénover de coalitie,
.Wat bètreft uitbreiding van kiesrecht
verwachten wij van dé coalitie eveneens
weinig. Het huismansklesrechf geknutsel
jsal practisch wél zoo waf niets opleveren,
wijl mén hef toch niét principieel door
kan én wil voèrën. Het organisch karakter,
dat er in opgesloten zou moeten liggen,
wordt dan vrijwel volkomen een paskwil.
Ook wij zien in algemeen kiesrecht dé
beste oplossing. Niet omdat wij hen, die
nu van het kiesrecht zijn verstoken, daar
toe allen bevoegd en geschikt achten. Dat
zij verre. Maar van de tegenwoordige kie
zers achten wij voor het verkiezingswede
ook velen verre van geschikt. Dé vraag
is slechts of het zin heeft en billijk is,
'dé tegenwoordige scheidingslijn te handha
ven, waarbij het niet kan ontkend, dat er,
thans van het kiesrecht zijn verstoken, dié
dit wenschen te ontvangen en die soms mis
schien meer politieke kennis bezittën.
dan de tegenwoordige Durchschnitts-
kiezers. En zoo komf het ons voor, al ach
ten wjj uitbreiding van kiesrecht op zich
zelf geenszins zoo belangrijk, dat algemeen
kiesrecht ten slotte de éënige bevredigende^
afdoende oplossing zou schenken. Ook hier
in zouden de onderscheiden vooruitstreven-
den dan overeenstemmen. Of het dan wen-
schelyk zou zijn 'dit algemeen kiesrecht
mét een meervoudig stemrecht te verbin
den, wenschen wij hier niet te beslissen.
Zoo meenen wij dus, dat er, dit alles nu
sléchts in zeer vage omtrekken geschetst
(hét samengaan dier sociale hervorming
gaat veel vérder dan wij hier konden aan
stippen), wel degelijk ëen gemeenschappe
lijk werkprogram voor de onderscheiden
sodaal-vooruitstrevendén bestaat.
Wij hopen vóór alles op evenredige" ver
tegenwoordiging* Indien echter hét mi
nisterie-Heemskerk ons deze evenredige
vertegenwoordiging niet brengt, zal het in
1913 dé vraag zijn of niet ook buiten even
redige vertegenwoordiging om, dus bij de
stembus zelf, op samenwerking van alle
sociaal-vooruifstrevenden moet worden aan
gestuurd en aldus met alle kracht de coa
litie moet verbrokero
In den Haagschen Raad is verleden
week debat gevoerd over de kwestie van
kostelooze toelating van onver
mogende leerlingen op scholen
van Middelbaar Onderwijs. Van
socialistische zijde is dé openstelling dezer
inrichtingen voor ieder, öp gelijke voor
waarde bepleit. „Onze Courant" be
strijdt dat denkbeeld. Het blad zégt:
„De eisch der valsche „democratie" is,
dat de jongens en meisjes uit élken stand,
desnoods geheel gratis of tegen verlaagd
tarief, op alle inrichtingen van onderwijs:
lager, middelbaar en hooger, zullen kunnen
komen.
Daarmee zijn wë het niet eens.
Wel waf hef lager onderwijs aangaat.
Ook wat herhalings-, uitbreidings-, vakam-
bacht's- cn industrie-onderwijs aangaat.
Dat is voor iemand, die in de wereld
zijn brood verdienen wil, noodig.
Ruim willen we ook zijn voor de jon
gens en meisjes, zelfs uit de armste gezin
nen, aan wie God meer dan gewone ga
ven schonk, om te leeren. Dat zijn talen
ten," die dé Heere schonk aan de „maat
schappij" en die zij niet in een zweetdoek
begraven mag.
Maar voor „gewone" kinders allé inrich
tingen van onderwijs, desnoods gratis, open
zetten, is onbarmhartige democratie en zef
de samenleving op haar kop.-
„Geleërd proletariaat" hebben wé ge
noeg.
Verbeter vak'-, amb'achfs-, handels- én
industrie-onderwijs ën geef zóó, ook den
arm sten, een kans om hier of over zee, met
Gods hulp, zich vooruit té wérken 1"
Ook dé Haagschë correspondent van dé
Zutphénsche Courant bespreekt'dit
onderwerp, 'en wijst op de gevaren, die aan
ai te gemakkelijke openstelling van bedoel
de onderwijsinrichtingen verboftdèn zijro
„In theorie," zegt hij: „is men met dé
kwestie spoedig klaar: kostelooze plaatsing
voor ieder, dié het van noode heeft, op
alle scholen voor, lager, middelbaar en
hooger onderwijs, mét volkomen gelijkheid
van voor de toelating te. stellen eischen/
kan als beginsel worden aanvaard,-
Het ljjkt rechtvaardig, logisch én een
voudig, maar voor. dé practijk zijn er toch
groote gevaren aan verbonden^
Vooropgesteld zij, dat slechts de rijks
wetgever zulk een beginsel zou kunnen
'decreteeren, opdat alom in den lande gelijke
verhoudingen zouden ontstaan.:
Maar zou zulka_lhans reeds in hèt be
lang zijn van de minvermogende jongelui?
In 't' algemeen is voor hef z.g. wetenschap
pelijk proletariaat" de strijd om het bestaan
hard. Wie niet de middelen heeft om liet
uit te zingen of wié het. „uitzingen"- pief
noodig heeft, omdat buitengewone geestes
gaven hem ten deel vielen, ziet zich erger
dan een arbeidersbestaan beschoren, En
niet slechts geldt dit den gestudeerden,
die met hun graad als het ware een stand
verwerven, dien rij op te houden hebben,
ook voor de jongelieden, die één ëindr
'diploma der H, B.-S. in den zak hébben, is
de concurrentie tegenwoordig ontzettend
Zwaar; ook zij dienen vaak jarenlang ar
moe. te. leideji vóór hun wetenschap renda
bel wordt,
Voeg daarbij, dat het voor ëen jong-
mënsch volstrekt niet nis een geluk' moet
worden beschouwd, zoo. hij gen opvoeding
heeft genoten, die hem boven zijn omgèriïig
verheft ën van dezelve vervreemdt."-
Hef komt ons voor, zoo eindigt dé schrij
ver, dat de gëmcèntë, dié bijwijze van gunsf
dé kost'eloozë plaatsing in haar* onderwijs
inrichtingen heeft ingesteld, goéd zal doëïï
van dé on vermogen den të blijven ëischën,-
'dat zij uitmunten door aanleg, Niét wijl de;
gemeente daarmee gebaat is of ér in een.
klasse een paar leerlingen meer of minder
dé lessen volgen, is voor haar niet van groot
gewicht, maar wijl aldus hef belang der
delijk even groot was als die van den Haag*-
schen „Torenwachter."
Wat w o r d t e r y o o r een good
tuinder vereischt? De West-
Landsche Briefschrijver van „Do Resi
dentiebode" beantwoordt deze vraag
o.m. met de volgende bemerkingen:
In de allereeste plaats ia noodig liofde
voor het tuinbouwvak; men moot hart voor
de zaak hebben, gaarne in den tuin zijn en
de werkzaamheden met pleizier verrichten.
Heeft men dit niet, dan is hot veel beter
om maar naar een ander middel van be
staan om te zien, of men moet nu iemand
zijn, die bet nergens naar den zin heeft, of
met alle toestanden even ontevreden isja,
dan klaagt men nog, al zit men met de voe
ten in het vuur. Dooh over zulk soort lui
hebben we het nu juist niet; diegenen,
welke te lui om to werken zijn, visscheu
toch immer aohter hot net en komen te
land in een armenhuis, onverschillig welk
vak ze dan aan do band hebben. Is er ijver
en werklust, verricht men gaarne allen ar
beid, welke in den tuinbouw voorkomt, dan
kan men er ook verzekerd van rijn, dat men
ook wel een beslaan zal vinden. Een nijvere
bevolking gaat nooit verloren.
Een tweede vereisohtc is grondige kennis
van het vak, dat in de jeugd flink moet aan
geleerd worden. Ik heb wel eens hooren zog
gen, dat tuinderszoons als het ware het vak
al spelend leeren, en hier is veel yan aan
Doch er komt bij een goede dosis op
merkingsgave; de natuur brengt allerlei
verrassingen en'vele cultures brengen ook
vele afwijkingen aan. Dan komt cr nog bij.
dat het vak zich in den loop der tijden veol
gewijzigd heeft; wat men eigenlijk in de
jeugd geleerd heeft, komt niet alles meer te
pas, en ook voor tuinderszoons is het wol
degelijk zaak om zich op de hoogte te stol
len. Meermalen is er op gewezen hoe nuttig
het zou rijn, wanneer er omwisseling van
zoons plaats zou hebben van de eono kweo-
kerij naar de andere, men zou daardoor
verschillende methoden van werken loeren,
en niet precies de gewone sleur blijven vol
gen. Gerust, dit ware een voorname zaak,
maar de tuinders zijn nu eenmaal nogal kool-
vast aangelegd, en al praat men nu als
Brugman, men behoeft niet to gelooven, dat
dit idee er in te brengon is. Daarenboven,
men houdt de kinderen gaarne bij zich en
in onzen tijd is dit ook een punt van be-
teekonis, daar do vele voorbeelden der
kinderen, die van huis gezonden worden,
wel eens bedroevend zijn. Al hebben som
mige zoons het onschatbare voorrecht een
vader te hebben, die doorkneed in het vak
genoemd mag worden, toch heeft het rijn
nuttige rijde op een andere kweekcrij de
kennis dor jongelui to vermeerderen.
Een groote kracht ligt ook in het bozoc-
ken der tuinbouwscholen; docb, helaas, het
tuinbouwonderwijs is hier van weinig be-
teekenis wat aangaat do opkomst der leer-
lingon. VcJon rijn hefc idoo toegedaan, dat'
met werken alles gewonnen is; al ligt hier
grcotendeels veel waars in, de ontwikkeling
dor kennis van den tuinbouw is en blijft een
machtige factor. Vooral op het gobied vau
cultuurziekte, snoei en verdere ontwikke
ling van boom en en planten is nog zooveel
te leeren, en dit zijn altemaal zaken wan
neer dezo later in de praotijk gebracht wor
den, die voor den tuinder onnoemelijk veel
voordeel in rijn bedrijf kunnen afwerpen.
En nu komen we aan net kapitaal. Ja,
dat heeft nu eenmaal niet iedereen, en om
dat in de tuinderij te verdicnon, ia gemak
kelijker gezegd dan gedaan. Het tuinbouw
vak geeft een bestaan, mits goed aangepakt
en vlijtig bijgehouden; dooh er zoo spoedig
van te kunnen rentenieren, staat nu een
maal niet op het programma der tuinders.
Jongens met kapitaal kunnen van meet af
flink met glas beginnen en daardoor den weg
banen tot een flinke goede toekomst, doch
dit sluit niet uit, dat jongelui zxmder geld
ook wel in den tuinbouw een bestaan kunnen
vinden. Doch dan is aanpakken de bood
schap, en men moet geluk hebben in do za
ken. Dit is ook een voornaam punt; vlo
best-o vakman kan soms met al zijn kennis in
de wereld niet vooruit komen, omdat alles
tegenslaat, ja, voor zulke pechvogels is de
tuinbouw een verre van aangenaam vak,
daar juist deze zooveel risico in zich ver-,
eenigt-.
Resumecrende komen we tot de conclu
sie, dat voor jongelui, die in den tuinbouw
een beslaan willen zoeken, vpreischt wordt
een kluëk verstand en kermis van ziken, cn
bovendien rappe handen cn veel lust tot
werken met hart voor de raak en liefde
voor liet vak. Geld is natuurlijk in den tuin
bouw noodzakelijk, ja zelfs onontbeerlijk;
doch iemand, d:'e de bovenstaande eigon-
schappen bezit en als oei. solied en degelijk
persoon te bock staat, kan dit wel krijgen,
cn zal zich ook wel door de eerste mocilijko
jaren heen weten te slaan; zoo iemand
strekt ons tuinbouwvak tot sieraad.
Wij leien in „D e Nieuwe Co u-
r a n t" onder het hoofd Roepend om
bloed:
Met oud-testamentisch geluid roept hef
auti-rev. „Friesch Dagblad" om
wederinvoering van de d o o d-
straf.
De moordenaars van Koekange, schrijft
het, zijn gevat.
„Maar zij kunnen gerust, zijn.
Zij zullen hun gerechte straf ontgaan.
Want Nederland stoort zich niot aan do
Góddellijko ordinantie, volgens welke hij,
die bloed vergiet, sterven moet.
Zij zullen hun gerechte straf ontgaan,
want het rechtsgevoel van het Nederland-
sche volk is afgestompt, door Allerlei god-
de loose theorieën.
In schier alle beschaafde en christelijke
landen, ja overal, waar volkeren wonen,
ontvangen de moordenaars hun g e r o o h-
t e straf.
Alleen in Nederland niet....
Neen, wij wensoben geen dagelijks weder
keer ende doodmakorij.
Er is vroeger te veel, vóól te veel goscha-
votteerd.
De instelling van de doodstraf wensoben
wij omringd te zien met krachtige waarbor-
geu, opdat er geen onsohuldig bloed vloele.
Maar dat Nederland Gods geboden veracht;
dat in Nederland burgers als schapen kun
nen worden geslacht, zonder dat de moor
denaars hun gereohto straf ontvangen
dat onschuldig vergeten en ongewroken
bloed van onzen bodem tot God roept;
dat snerpt ons door het hartl"
„Roepend om bloed" schrijft bot
ijF riesoh Dagblad" hierboven.
„Roepend om bloed", zou op het blad zelf
boter toepasselijk zijn. Hier is wel de oude
wraakthoorie, het jus t a 1 1 o n 1 s, nog In
volle eer 1
De Indisohe pers over de be
stuurswisseling.
Hefc „Batav. Nieuwsblad" durfb
voorspellen, dafc de E<er Idenburg niet
sal beantwoorden aan de hooge verwachtin
gen. Hij is geen doortastende persoonlijk
heid; veeleer con man, die door allerlei
klippon gelukkig wist t-e zeilen, wat voor
een minister oon gaaf, voor een landvoogd
een font is. Daar komt bij. dat men in Ne
derland Diet weet, hoo de toestanden met
den dag veranderen, dat. do kolonialo koers
een andere moet zijn.
Het eenigo goéde is, dat men steeds ecw
maatstaf heeft voor des heeren Idenburgs
optreden in do door hem als Kamerlid en
Minister afgelegde verklaringen. Daaraan
kan hij herinnerd worden en hij kan ztoh
niet vorscliuilon achter den minister van ko
loniën, met wien hij alles kan on zal hebben
overlegd, die dan ook, althans in do eer
ste jaren, wel niet veel meer zal zijn dan
een figurant.
Het „S o c r a b. Handelsblad'"
acht den heer lil a 1 e f ij t allerminst een
specialiteit en ziet in den heer O o 1 lj n
den aangewezen adviseur. De nieuwe land
voogd krijgt door do ondeskundighoid van
den Minister groote vrijheid. Het opperbe
stuur zal to Buitenzorg zetelen. Dat beteo-
kent versterking van -Jen autocratlschen
vorm. Iu dit opzicht gaat Indiö achteruit.
Ook „D e Locomotief" mot iets
meer waardeering sprekend van den heer
Idenburg ziet het zwaartepunt van het
bestuur verlegd naar Buitenzorg en voegt
daarbij
„Zij, die verlegging van bedoeld zwaarte-
^^^^OOOOOOOCOOOO
Toen de heer Duchose 's morgens tegen
tien uren naar zijn bureau was gegaan, kreeg
mevrouw den inval eens eon inspectio in
de keuken to gaan houden. Maar, o weol
Da aanrechtbank was vies en rommelig, de
kasten waren slordig, het gehecle servies
zag er zoo uit, dat men er geen hond van
zou laten eten.
Mevrouw Duchose hield haar gevoelens,
die een zindelijke huisvrouw hij dergelij-
kan aanblik krijgt, niet vóór zich; maar
zij vond weinig succes bij haar strafpredi
katie. Want wat zijn slecht gewasschen bor
den vergeleken bij de brutale praatjes/van
eon beleodigde keukenprinses
Mevrouw Duchose liet, na geruzied te
hebben,' haar keukenmeid o ogenblikkelijk
haar boeltje pakken, betaalde haar het ver
schuldigde loon en liet haar dadelijk gaan.
Woedend daalde het meisje de één honderd
treden van mevrouw Duchose's woning af
fa vond op ieder van die honderd treden een
nieuw woord voor haar ex-mevrouw, wat
zeker voor den rijkdom van onze taal pleit.
Nadat mevrouw Duchose een beetje orde
in de keuken had gebracht, bedacht zij rich,
dat zij lu alleen voor het eten moest zorgen.
Zij bond het schort voor, dat het vorige
dienstmeisje had achtergelaten, stroopte do
Mouwen flink op en begon aan hetgeen nu
haar werk was. In haar bezig-zijn werd
rij door ee^ bellen aan de Huisdeur gesLoocd.
Mevrouw gaat, zonder aan haar schort
to denken, naar de deur.
Voor haar staat de slagersknecht
„Wat breng jij ?"-
;,Ik breng het vleesch."
Verwonderd een ander te rien, vraagt hij
verder:
;,Nou, sinds wanneer is hier een ander
meisje
Mevrouw woedend:
i.Hij houdt mij voor een nieuw diénst-,
meisje; ik had hot schort moeten afdoen."
De slagersknecht, erg vriendelijk:
„Nou, jij zult oogen opzetten, als je Hoort
bij wat voor een draak je Hier bent beland.
Die kan wat uitpakken."
Mevrouw: Heeft Het vorige meisje Je dat
verteld
De slagersknecht: ;,Ja. Maar ëen goedé
eigenschap heeft je jnevrouw ook'. Zij merkt
er niets van wat er in huis gebeurt. Zoo
bijvoorbeeld met het vleesch. Wij rekenen
altijd een vierde pond meer en dat verdoelen
het meisje en ik dan. En zij meTkt er niets
van."
Mevrouw, totaal verslagen:
„Een kwartpond meer. Goede Hemel I"
De slagersknecht pakt haar vertrouwelijk
bij den arm.
ï,Nu, wat denk je er van, zullen wij ook
zoo doen, schat?"
Mevrouw: „Schat 1" (ter zijde): ;Jk had
mijn schort moeten afdoen."
De slagcrskneoht: Overigens beival je mij
best, de vorige was bok een flinke meid,
maar aan jou, kan ze toqh niet ruiken."
onvermogende leerlingen zelf liet be.st in
het oog gehouden wordt,
„Torenwachter," uit dé „M id del
ft urgsche Couran t," schreef naar.
aanleiding van de onderscheidin
gen op 30 Augustus het volgende
„De lintjesregen, welke op dien dag
pleegt neder te dalen en dié voor de groo
te menschen h e t glansnummcr van hef
feestprogramma is, gaf ditmaal al evenmin
reden tot bijzondere bespreking de „ver
gissing" met een bevoorrechte, die reeds
gedecoreerd was, daargelaten. Het eenige,
wat mij bij hét lezen, der lijst trof, was
het naar, verhouding tot dé overige gede
coreerden bijzonder groot aantal geestelijke
heeren, die be-Oranje Nassaud of geleeuwd
zijn. Tot zélfs een koster, toe werd met een
Oranje-Nassau-ordé gelukkig gemaakt-
Sommige „ridd.ers" in genoemde orde von
den dit allesbehalve plezierig, maar hebben
zich getroost met de wetenschap, dat een
clericalé regeering moeilijk zulk een nutti
gen kcrkelijken dignitaris kon overslaan,
waar zij wel genoodzaakt is om jzooveel
personen links roet een Kon. onderschei
ding blij té maken. Wie weet ook hoe
verdienstelijk deze koster zich bij dé ver
kiezingen heeft gemaakt 1 En waarom zou
een koster cn een stovënzetter niets krij
gen als dé verkiezingsdominêes en dito
pastoors bij bosjes te gelijk van ridderor
den worden voorzien?
Dat zou schreeuwend onbillijk zijn.
Mr. Heemskerk heeft dan ook groot gé-
lijk, dat hij dé kleintjes niet voor de groote
over hef hoofd ziet. Het is anders wel
curieus hoe in dé laatste tien jaren onder
dé heeren met een geestelijke bediening
aldoor maar meer én meer verdienstelijke
menschen" worden ontdekt. Nog tien zulke
jaren en een gedecoreerde dominee of een
dito pastoor wordt in ons iand regel."
Vinnigheid én onhebbelijkheid dansen in
bovenstaand stukje pm aen prijs en de
opmerking past allerminst in ëen kader,
jdat voor democratisch pleegt door te gaan,
zegt 7,D e Residentiebode" hiervan
Immers, dé democraten hebben altijd voor
opgesteld, dat zij niét anti-godsdienstig
zijn. En dat zé niet' uit dé hoogte neerzien
op iemand, dio een bescheiden werkkring
vervult, wordt reeds door het wezen der
democratie aangëgevën.-
\Vat moét men in verband hiermede zeg
gen van exclamatiën, waarin wordt uitge
sproken, dat -„zelfs ;ëeh koster niet een
Oranje-Nassau-ofde gelukkig werd ge
maakt,en dat 7,sommige ridders dit alles
behalve plezierig vonden"?
Dé fraaiigheden 7,over Vërkiézingsdomi-
nees ën dito pastoors" laten wij rusten,
maar wjj tëek'enen hiér toch verzet ^an te
gen de verwondering van den 7,Torenwach
ter," dat er „In de laatste tién jaren onde£
de heeren met een geestelijke bediening al
door maar meer verdiensten worden ont
dekt.'
Het is juist" jammer ën het' pleit in het
nadeel van sommige vorige regeeringen,
dat dié ontdekking niet veel vroeger ge
schied is. Want onder, dé pastoors en de
dominees zijn tal van mannen, wier leven,
vol opoffering, geheel gegeven wordt aan
zieken ën dolenden, die getroost of op den
rechten weg moeten teruggebracht wor
den.
En al kan „Torenwachter" zich dië waar
deering blijkbaar niet' begrijpen, ér zijn gé
lukkig vele anderen in den lande, die er
anders over denken,; Zoo kunnen wij hef
voorbeeld aanhalen van een eenvoudig
dorpspastoor, die verleden jaar, op zijn 60-
jarig priester-jubileum,- eindelijk dé Oranje-
NassaU-orde' verwierf, nadat' hij 42 jaar. in
ëen gemeente gewérkt had, welke door
den drankduivel verteerd was. De" pastoor,
had het zoo ver gebracht, dat na drie urén
's middags géén druppel drank meer gë-
notën wórdt.; En voor dezen missionnnris
onder dé drankwildën was, tién jaar gele
den, toén hij zijn 50-jarig priesterschap der
de en dus 32 jaar in diezelfde gémeëntë
werkzaam was geweest?,- geen decoratie ver
krijgbaar.
Mén leéfdo dcstjjds onder hét ministerie,
waarin 'dë heê'r Borgésius zitting had. Toch
ook ëen drankbestrijder I Méar wiens waar-
déëring voor pastoors ën dominees ve'rmoe- i
Mevrouwt j.Zoo, werkelijk, val ik zoo in
Je smaak?"
De slagersknecht: ;,En of. Zeg, als je nie
mand anders; hobh dan behoef je het maar
te zeggen,- ik' maak niet veel complimenten."
Mevrouw: j.Neen, dank je."
De slagersknecht: „Jammer. Mijn patroon
'ziet Het gaarne, wanneer wij goed zijn met
do dionstineisjca." 1
Hij verdwijnt-
Mevrouw,- alleont „Wat zal mijn man
daarvan zoggenZou ik het Hem vertellen?
(Nadenkend) Hij is zoo streng in dergelijke
dingen."
Zij gaat verder met haar bezigheden in
de keukenj \^ordt na eenigen tijd opnieuw
gestoord door gebel, ditmaal van tromme
len op de deur begeleid.
Mevrouwr>Ik moet mijn sob'ort afdoen
Mijn heme), als dat eells weer een vrijer was.
Zij houdt bet schort aan en doet de deur
open. De brievenbesteller, een knappe jonge
man, komt binnen.
„Zoo ben je daar, liefje. (Verbaasd): Wel,
waar is Tine?"
Mevrouw,-,Tine is onverwachts wegge
stuurd."
De briovenbeateller: Weggestuurd En
wat moet ik dan beginnen
Hij slaat zijn arm om mevrouw Hoen, zóó
onverwachts, dat deze geen tijd heeft zioh
te verdedigen.
Mevrouw: „Maar weet je wel met wie je
te doen hebt1? Je bent wel een beetje Voor
barig."
De brievenbesteller„OaH w&*> ik heb
haast, liefje, wanneer mon brievenbesteller is,
heeft men geen tijd te verliezen Nou, geef
me ten minste een drupje, opdat wij op
onze goede vriendschap kunnen drinken. (Hij
wijst op do keukenkast.) Daarachter op do
bovonste plank links, achter do borden. Daar
heeft Tine het neorgezet
Mevrouw zoekt op de aangeduide plaats on
vindt daar werkelijk een aantal flesschen.
;,Ja, daar staat een heele hoop, Welzeker:
portv sherry, brandy
De brievenbesteller neemt e<m glaasjo en
houdt haar dat voor.
„Geef mij vandaag oen rummetje."
MoVrouw in haar grenzenloozo verbazing
Schonk hem in zonder goed te _woten wat
zij dopt.
De brievenbesteller wipt het glaasje om",
wrijft met den rug van zijn hand langs zijn
lippen en drukt vóór hij gaat nog een sté-
vigen kus op den hals van mevrouw Du
chose.
r,Adieu, scHat."-
Hij verdwijnt.
Mevrouw sluit de deux: „Ik geloof werke
lijk, dat het beter is als ik er mijn man
maar niets van zeg. Heeft men ooit zoo'n
brievenbesteller gezién Neen, werkelijk, men
heeft geen begrip van het leven van een
keukenmeid, wannéér men niet toevallig eens
gelegenheid heeft..? .Nu begrijp ik Ook
waarom ze nooit mot haar wérk klaar komen,
als er 's morgens éeA paar Maal 'gebeld
wordt."
Er wordt geklopt, Hooi zachtjes.
Mevrouw, waptroilwend„Ik zal niet open
doen, de oersto heeft mij een liefdesverkla
ring gedaan, de tweede leeft mo ecu zoen
gegeven, wie weet wat de derde zal doen."
Er wordt driemaal geklopt.
Mevrouw: „Ik zou toch wel eens willen
weten
(Zij gaat naar de deur en vraagt): „Wie
is daar?"
Een fluisterende stom: „Dat weet je tocH
wel.- ik
Mevrouw: „Wie?"
Do fluisterende stem: „Ik, kom, kleine,
maak toch open."
Mevrouw probeert tevergeefs door liet sleu
telgat te kijken."
„Wie kan dat zijn. Kleino? Ik zal open-
doen."-
Zij opend do deur en staat tegenover mijn
heer Duchose.
Tableau.
Mijnheer ("berouwvol): ,,Tk zal je vor
klaren... ik wilde maar een grap met het
dienstmeisje hebben
Mevrouw: „Zwijg, 0, wat eon schandel
Maar wacht maar, dat laat ik niet op mij
zitten. Ik zal mij wreken en goed ook
Mijnheer: „En wat wil je dan doont"
Movrouw (op geheim zin ni gen toon, terwijl
mijnheer te vergeefs de bedoeling van haar,
woordon tracht te vatten)„Laat ze maar
terugkomen: de slagersknecht en do brie
venbesteller en de anderenIk houd het
8ohort aan l"