Eenige „gevleugelde" woorden.
RECEPT.
ATT.T .TkSS&ilLiBaS.
1. Lasciati ogni speranza, voi chi en-
fratel (Dante; gij, die hiei; binnentreedt,-
laat alle hoop varen).
2. Dankbaar, maar niet voldaan. (Groen
van Prinsterer).
3. To be or not to be (Shakespeare; te
fcijn of niet te zijn).
4. Uit Amerika: Time is money (tijd
is geld.) The right man in the right place
(de rechte man op de rechte plaats).
5. L' Empire c'est la' paix (Napoleon;
het keizerrijk is de vrede). Voilk le soleil
d'Austerlitz (idem; ziedaar de zin van Aus-
jterlitz).
6. L'état c'est moi (Lodewijk XLV; de;
£taat ben ik).
7. Tout est perdu fors l'honneur (Frans
J; alles is verloren, behalve de eer).
8. Paris vaut bien une messe (Hendrik
IVPaqjs is wel een mis waard).
9. J'y suis et j-.'y rests (Mac Mahon;
ik ben er, en ik blijf er).
10. La Mohtagne enfanta une' souris.
(La Fontaine; de berg baarde een muis.)
11. Le style c'est 1' homme (Buffon;
de stijl is de' mensch). Les extrêmes se
touchent (idemde uitersten raken el
kaar.)
12. La propriété c'est le vol (Proudhon;
ieigendom is diefstal.)
13. Tout comme chez nous (De .Tdtour
^ille; alles- als bij ons).
Van Julius Caesar komen:
14. Alea jacta est. (De teerling is gewor
pen). Veni, Vidi, Vici (Ik kwam, zag en
overwon). (Tu quoque, Brute? (ookgij, Bru
tus
15. Van Cicero.: Sum, cuique (ieder, hef
fcjjne).
16. Van VirgiliusSic itur. ad adstra.
(poo komt men tot de sterren, tot roem).
17. Vail HoratiusUrbi et orbi (stad en
land), intra muros (tusschen de muren).
.Carpe, diëm (gebruik uw dag.)
18. Van Juvenalis: Inde irae (daarom
tranen). Mens sana in corpore sano (in een
gezond lichaam een gezonde ziel).
Laaf ons dit rijtje besluiten met het „gé-
vleugeldste" aller, gevleugelde, woorden
van Heine
„Mein Liebchep, was willst du poch'
melir ?-
F, o s o o.
Men neemt: 150 gram poederchocolade,
500 gram witte suiker, liter water. De
chocolade met het water en de suiker men
gen en daarna het mengsel gedurende tien
minuten op een zacht vuurtje laten koken.
Het hierondervolgend recept werd reeds
eenige jaren geleden door de firma Blooker
gepubliceerd. Men gaf het toen den naam
van
C aca o-li m o nade.
Kook een pond witte suiker en twee bier
glazen water, totdat het mengsel eenigsrins
gebonden wordt. Kook in een andere pan
een bierglas water en strooi daarin zoodra
het water kookt 5 eetlepels Blookers cacao.
Giet vervolgens in deze pan, en onder gesta
dig roeren op het vuur, de gekookte suiker
er bij en laat alles samen nog eens doorko
ken. Giet het mengsel dan door een zeefje
en laat het bekoelen. Iets meer dan een
eetlepel er van in een glas spuitwater of
koude melk is voldoende. Men kan deze si
roop bewaren, mits in goed gekurkte fles-
echen en op een koele plaats.
De &uns$ om gezond le blijven.
Ernstig en nauwgezet in alles, zijn de
beste Fransclie doctoren onzer dagen heftige
■voorstanders van een eenvoudige leefwijze,
pvan stroomen koud water, vlagen frissche
ludht, flinken arbeid, zoowel als van geheel
onthouding van tabak en sterken drank.
De mensch, die naar gezondheid streeft,
zegt een van hen, ïnoet leven in een huis
zonder gordijnen, vloerkleeden, draperieën en
andere versieringen, waarin stof zich kan
ophoopen. Hij moet matig eten en niet dan
met zorg gekozen spijzen; niets drinken dan
koud waterin het kort, hij mag geen ver
sieringen aan zijn wanden hangen, en zelfs
het verblijdend feit, dat gember heet in den
mond is, niet anders weten dan van hooren
zeggen. Alleen wanneer de gezondheid zoeker
met het hoofd werkt, is het hem geoorloofd
vleesch te etende anderen moeten leven van
groente, vruchten, jam en dergelijke onschul
dige eetwaren. Hij moet zichzelf opvxoolijken
met soda-water, acht uren slapen of hij zin
heeft of niet; de pijp, die kalm maakt,
wegleggen, en de sigaret, die opwekt, en
zich standvastig hoeden tegen kouvatten.
Deze leefwijze, men moet het bekennen, is
zeldzaam onaantrekkelijk, maar toch mis
schien zullen wij allen, wie weet hoe vlug,
gelijken op den door deze doctoren uitge
vonden Franschman.
'n Standje.
Niet ver van de Bethlehemskerk een troep
menschen. Nieuwsgierig reikhalzen zij, met
kleffe gezichten kijkend naar den mam en
de vrouw, die in het midden te kijven staan.
Het publiek is nu eenmaal belust op derge
lijke straattooneeltjes. Het vergeet voor
zoo'n oogenblik de zaken, die het aan de
hand heeft.
Een slagersjongen zet heel kalm zijn
vleeschmand, of rijn mand met vleesch neer
en gaat er op zitten, met een gezicht,
glimmend van inwendige lol, glurend tus
schen de mensohenrij.
Een werkman, in pilowbroek, de handen
in de zakken, kijkt ruw vooruit, den goren
nek dreigend tusschen de schouders stekend
van de omstanders.
Een juffie, magertjes, met een spoor
mandje, op weg om boodschappen te doen,
neemt er een oogenblikje af en kijkt met
bang gezicht.
Zoo staan tal van nieuwsgierigen te kij
ken, te genieten van de wilde gebaren, te
gmnniken om een vu.il woord, dat onver
schillig wordt uitgesmeten door den ruwen
knaap, die ruzie heeft met een vrouw. Een
gore haarlok komt onder de pet van den
jongen uit en dat maakt hem tot een „sjap"
van het laagste allooi. De vrouw in katoenen
blouse met groote ruiten is door de heftige
woordenwisseling warm geworden. De door
de zon verschoten haren hangen slordig over
het zweetvoorhoofd en haar lippen zijn wit
van nijd.
,,Kaik-tie staan", bitst ze na een oogen
blik pauze, waarin de jongen naar zijn be-
bloeden pols kijkt, die een gat heeft, door
de vrouw er met een pantoffel ingeslagen.
„Kaik-tie staan, nou heit-ie zoo'n praas
niet...."
De jongen kijkt beteuterd.
,,Laat jai je door een waif op je kop
ritte?" dreunt de werkman nijdig rijn ge
laat." Ik smeet ze tege de wereld of ia 't
water. Opruime maar, zou ik zegge..."
De jongen kijkt op, maar zegt niets, veegt
alleen maar met een zakdoek over de wond.
„Vooruit, timmer d'r op I" klinkt het van
den anderen kant.
De ruzie-vrouw laat het gezegde van den
werkman niet ongedaan.
„Hai? Hai..." krijschf ze. „Tege de we
reld'? Main?... Dat durreft-die niet!..."
Zóó blijven de man en de vrouw staan,
hij zwijgend, rij kijvend... Het komt niet
tot een strijd, niettegenstaande het publiek
de beide menscben aanhitst, en langzamer
hand gaat de zaak uiteen.
De slagersjongen neemt de mand op den
nek en schreeuwt lachend: „Geacht publiek.
De voorstelling kan bede niet doorgaan. De
cente kenne jullie allemaal terugkrijgen.
De kalmte en rust is weergekeerd.
Heel in de vert-e komt een agent aan met
langzamen tred.
In de tropen wordt veel gedanst.
Op een van deze bals vroeg een heer aan
een der dames, die niet geheel van Holland-
sche afstamming is, maar toch al menig
dansje, niettegenstaande de warmte, had,
meegemaakt, nog een walsje met hem te mar
ken.
„U moet vragen mijn zuster; ik nog nai"#
was echter het antwoord.
Z o o'n bengel Van zekeren schilde»
wordt de volgende anekdote verteld.
In rijn jeugd was Chalot op het atelier
van Delaroche werkzaam. Deze had het land
aan guitenstreken, waarvan Chalot er maar
al te veel debiteerde. Toen Delaroche op ze*
keten dag in het atelier van rijn leerlingen'
kwam, zag hij, dat er een ruit gebroken
was, die heel netjes was vervangen door een
etuk papier.
„Wie de ruiten breekt moet ze betalen
mopperde hij, het papier met zijn wandpl-
stok stukslaande. I
Den volgenden dag was de ruit nieuw in*
gezet door Chalot, maar de bengel had er;
een stuk papier voor geplaatst, waardoor!
het den indruk maakte, dat ze nog steeds
6tuk was. Toen Delaroche het papier weerj
met zijn stok wilde doorslaan, viel de ruit.
rinkelend aan stukken, terwijl hij zijn eigenf
vonnis uitsprak met de woorden: „Wie de
ruiten breekt, moet se betalen
Hij liet dan ook op zijn kosten een nieu
we inzetten,
„U bent lang in Italië geweest, niet t
Dan hebt u zeker ook wel eens die mooie
tarantella zien dansen?"
„O ja, ik heb haar zelfs dikwijls gekust.'*
In de wittebroodsw eken.
„Je hebt, hoor ik, tijdens je huwelijksreis
den Rijn bezocht. Wat is je onderweg het
best bevallen?"
V rouwt j e: „Mijn man."
Er was een man door het plaveisel gezakt.
Terwijl hij trachtte rijn eene been uit hefcj
gat te trekken, kwam er iemand voorbij*1
die belangstellend vroeg: „Och, bent u in'
dat gat gevallen?"
„Neen", was het antwoord, „ik heb hier,
altijd zoo gestaan. Ze hebben het trottolx'
om me heen gelegd."
„Ik geloof niet, dat die vrouw veel smaak
heeft, en jij
„Ik weet 't niet; ik ben geen kannibaoL'5
Z ij: „Vandaag zorg je, dat je om negen
Uur thuis bent."
H ij: „Neen, om tien..."
Zij (zeer veelzeggend): „Hè..."-
Hij: „...om tien minuten vóór negenen
al."
Toen de landheer op zekeren morgen eena
heel vroeg in zijn park ging wandelen, kwam
hij een van de knechts tegen, die juist den
boomgaard verliet en die zijn zakken op een
verdachte manier gevuld had. De knecht
sag ook wel, dat hij erg in de gat-en liep,
en hij voelde, dat hij alleen door brutaalheid'
den schijn nog zou kunnen redden. Hij nam
daajom het eerst het woord en zei
„Goeden morgen, mijnheer. Wat brengt
mijnheer al zoo vroeg in den tuin, als ik
vragen mag?"
„Och, ik deed een wandelingetje om eet
lust te krijgen voor mijn ontbijt", antwoord-,
de de landheer, vragend naar de zakken van'
den knecht loerende. „Maar wat doe jij
zoo vroeg buiten
„Och mijnheer, ik deed een wandelingetje
om een ontbijt voor mijn eetlust te krijgen."
Zij: „Majoor B. heeft drie ridderorden.
Ik ben benieuwd te hooren, w^H^m hij
kreeg."
H ij,,De derde kreeg hij, omdat hij de
twee anderen hadde tweede kreeg hij. ouv-
dat hij de eerste had; en de eerste kreëfc
hij, omdat hij er geen had."
Duidelijk. Heer (op de jadhl ftft
knecht>: De koekoek zal je kalei, wi
je mij, oude vos, wilt wijsmaken dat de
gems een geit was.