De oorsprong van den postzegel
GOEDE RAAD.
Een paar houtduiven hadden in een hoo
gen boom een nest met jongen. Daar kwam
een hongerige vos aanstappen, die met
begeerige oogen naar de lekkere hapjes
naar boven keek. Op dreigenden toon beval
hij, dat ze een van de jongen naar beneden
moesten werpen, anders zou hij ze zonder
mankeer en alle komen h Jen. Na lang dra
len voldeden de duiven aan het harde bevel,
want ze begrepen wel, dat er toch geen ont
komen aan was, en hadden dus de keus
tusschen het verlies van één, of al hun kin
deren. Gretig ving de boo ze vos het fladde
rend jong op in zijn wijd geopenden bek en
draafde er mee heen.
Daar kwam een ekster aanvliegen. Toen
haar het ge he el e voorval was verteld,
raadde zij de arme ouders aan zich een
volgende keer niet aan die dwaze bedrei
gingen van den brutalen bluffer te storen,
want hij kon immers toch niet in den boom
klimmen en dus: van zelf halen was geen
kwestie. Toen de vos nu ook andermaal
kwam, weigerden de ouders beslist, en be
schaamd moest de leeperd aftrekken. Hij
begreep eohter zeer goed, dat de ekster,
die dichtbij op een hoogen struik, met de
grootste aandacht naar dit laatste gesprek
had geluisterd,; de onnoozele dieren ge
waarschuwd had.
Woedend was hij daarom, kon hij zich
maar op die ellendige bemoeial wreken!
Met vleiende stem begon hij: „Wat zijt gij
eksters todh gelukkige vogels, gij kunt vrij
rond vliegen en hebt niets van den boo zen
jager te vreezen, jammer alleen maar, dat
gij u niet beter tegen den wind kunt be
schutten." „O," antwoordde de ekster, die
met deze laffe vleitaal zeer ingenomen
was, „zelfs de felste wind doet ons niet het
geringste kwaad, komt hij van den recht-
terkant, dan steken wij den kop onder den
linkervleugel en omgekeerd." Maar de slim
me vos hield zich, of hij de ekster niet ver
stond on beleefd, maar dringend noodigde hij
haar, daarom uit toch beneden te kómen.
De domme vogel deed het want nu had zij
op haar beurt totaal geen achterdocht.
Vriendelijk herhaalde zij dus nog eens haar
uitleg en de vos luisterde met de groot
ste aandacht.
Toen ze uitgepraat had, vxctóg de vos haar,
boe ze dan wel deed als de wind van voren
iwoei?
verblijf alhier, maar ik bevind er mij goed
en zal niet weer veranderen van woon
plaats."
„En zou u dan niet eens graag die Zigeu
ners in het dorp zien? Misschien zijn het
wel dezelfden, die het geld gestolen heb
ben." „Dat is heelemaal niet zeker en bo
vendien, wat zou ik er nu aan hebben, of ik
het geld al had 1 Het bosoh geeft mij al wat
ik nooddg heb en hier hoop ik te sterven."
Een luid geroep deed allen tegelijk opkij
ken. „Dat was een menschelijke stem en
"Hans en Fizzi twijfelden daar ook niet aan.''
Walter ging verder in de grot waar hij
nil kon zien.
Hoofdstuk XII L,
Hen Zigeuners treek. Manna en
Manelle. Schmohe en hize. Het
waagstuk van den blanken jongen.
Nóch in het dal, nóch daar dicht baj den
berg zag de kluizenaar mensohen, wel kwa
men er onmiddellijkvier wolven op hem
af, waarmee hij een langdurigen en gevaar
lijken strijd had. Toen hij weer den ingang
binnenkwam viel het hem op, dat het hout,
'dat daar altijd dichtbij het vuur lag, overal
.verspreid was. Hans en Fizzi waren niet in
de groote ruimte. Dan waren ze zeker naar
!de kijkgaten gegaan, maar ook daar waren
ze niet te zien en evenmin in de kleinere
Tuimtem Walter werd hoe langer hoe on
geruster en besteeg een kleine hoogte, van
iwaaraf hij de geheele omgeving kon over
een. Hard riep hdj hun namen, maar nie
mand antwoordde en ze moesten dus ge
stolen zijn. En dat er menschen in de na-
rbijheid waren geweest, dat was ook zeker.
Nog eens ging Walter alles na en in het
'dal vond hij ook werkelijk afdrukken van
Hierop stak de ekster den kop tusschen
de pooten door, in de dichte veeren. Maar
nu was haar laatste oogenbük ook geslagen,
de vos greep haar en at haar op Zoo stierf
de ekster, die slechte goeden raad voor ande
ren en niet voor zichzelf had.
KOQGMOEÜ GESTRAFT.
De eerste maal, dat de Oostenrijksche ge
zant Thugut bij den koning van Polen op
audiëntie kwam, leidde men hem in een zaal,
waar hij ?en man zag zitten omringd door
verscheidene Poolsche edellieden, die eerbie
dig om zijn stoel stonden.
Thugut meende den koning voor zich te
zien en was zijn aanspraak reeds begonnen
toen hij merkte, dat hij den Russischen ge
zant, graaf Hackelberg, voor den koning ge-
gehouden had. Hij voelde zich geërgerd en be-
leedigd, maar het gelukte hem, zich nog dien
zelfden dag op dien hoogmoedigen Rus te
wreken, 's Avonds, toen hij kaart speelde met
den koning en Hackelberg, wierp hij een
kaart op tafel en riep uit:
„Schoppenheer."
„Mis," riep de koning, het is schoppen-
hoer.
De Oostenrijker hield zioh alsof hij een
vergissing begaan had, sloeg zich met de
hand voor 't hoofd en zei:
„Ach, Sire, ik bid u om vergeving, dat
is vandaag nu al de tweede maal, dat ik 'n
boer voor een koning aanzie."
Eens, in het jaar 1837, kwam er in een
Engelsche boerenherberg een brievenbestel
ler met een brief, waar hij 2 shillings, dus
ruim 60 cent port, voor vroeg.
De herbergierster draaide den brief om en
om, bekeek hem aan alle kanten en wei
gerde hem eindelijk aan te nemen.
„Ik hen niet zoo rijk, dat ik 2 shillings
voor een brief kan betalen," zei ze tegen
den besteller; „neem'm. dus gerust maar weer
jnee."
Een' reiziger, Rowland Hill, was getuige
van dit tooneel. Hij gaf onmiddellijk gehoor
aan een opwelling van edelmoedigheid en be
taalde de twee shillings voor den brief. Maar;
tot zijn groote verwondering liet de vrouw
het epistel heel vergeten op tafel slingeren.
Toen hij haar ondervroeg, wat de reden
hiervan was, zei ze eenvoudig:
„Wel, waarom zou ik den, brief open ma-
voetstappen, maar van mannen klaarblijke
lijk, de kinderen waren dus zeker wegge
dragen. Ontzettend was hetl Een gevoel
van maohtelooze woede maakte zich van
den kluizenaar meester, het eenige wat hij
doen kon, was naar het naaste dorp gaan,
dit was echter nog eeU goed eind af, en
toen hij daar kwam, hoorde hij, dat de
Zigeuners al een acht dagen geleden de
plaats verlaten hadden, ofschoon er altijd
nog enkelen in de buurt rondzwierven, en nu
werd het hem ineens duidelijk, dat dit ver
raderlijke donkere volk, al dien tijd op de
kinderen geloerd had, een gunstig
ocgenblik afwachtend, om zijn slag te slaan.
Walter begTeep, dat er geld noodig was,
veel geld, om de kleinen weer in zijn macht
te krijgen, en hij zelf bezat dat niet.
Maar in het dorp woonde de rijke
gi ondeigenaar Muller wien hij eens een
grooten dienst Had bewezen, en die hem
nu ook zeker wilde helpen.
Inderdaad waren Hans en Fizzi den Zi
geuners weer in handen gevallen.
Gitano en Manus, die dus weer verzoend
waren, hadden gezamenlijk het zaakje
klaar gespeeld. Ergens in de nabijheid van
het dorp waren twee paarden verstopt en
zoo reden ze een heel eind ver, tot ze hun
wagen bereikten, en daar werd de last toen
opgeborgen. De kinderen zagen elkander
eenige dagen niet en toen er eindelijk weer
een ontmoeting plaats had, tusschen hen,
w-'sten ze elkaar niets te vertellen, maar
lieten beiden de hoofdjes Rangen. De réis
ging heel ver ditmaaldoor Hongarije over
den Donau, zonder ophouden, tot ze einde
lijk. even halt hielden aan een onooglijk
klein herbergje, waar een kreupele waard
hen ontving. Die jonge man we zullen
't onzen lezers maar dadelijk verraden was
ken. Ik weet nu genoeg. Mijn zoon is in
Schotland getrouwd, en wij hadden afge
sproken, dat hij bij wijze van aankondiging
als dit plaats had, een enkele, leege enveloppe
zou schrijven met het adres er op; er zit dus
heelemaal geen brief in."
Dit geval trof Rowland Hill zeer. Hij zag
in, dat de dure frankeering in hooge mate
een beletsel was voor verdere uitbreiding
van briefverkeèr en dat het den posterijen'
veel moeite en kosten gaf, dat het port
vrijwillig op de plaats van afzending of
aankomst kon worden betaald. Hij stelde
dus het parlement voor, port te eischen van'
eiken brief, onmiddellijk hij afzending en,
ter vergemakkelijking van publiek en poste
rijen zou dit bedrag niet meer in geld be
hoeven gestort te worden, maar in den vorm.
van een klein vierkant papiertje, met rijks-
stempel, den postzegel kon dan huiten op
den brief geplakt worden. Voor en na gingen,
do verschillende Europeesche staten ook tot
dezen maatregel over.
Een kattenraadsel.
Het is bekend, dat katten een bijzondere
voorkeur aan den dag leggen voor son>
mige planten, zooals Valeriaan en Katten-
kruid. De reuk van deze planten schijnt haar
bijzonder aan te trekken, andere verklaring
daarvoor weet men tenminste niet.
Een zeer zonderling geval echter omtrent
de verhouding van katten tot een bepaalde
plant, vermeldde een Amerika an sch profes
sor:
Hij had een paar exemplaren van een nieu
we, uit China ingevoerde klimplant- Van
wege haar zeldzaamheid werd deze plant,
in een kas opgekweekt en daar hijzonder ver
zorgd. Spoedig merkte men, dat een of an
der dier van de bladeren en stampers at en
weldra ontdekte men, dat een kat de schul
dige was. Niet alleen, de jonge, sappige twijg
jes werden afgevreten, maar ook de grootere,
zelfs houtige takken. Men heeft nu de plan->
ten door draadwerk aan alle zijden tegen
de katten moeten vrijwaren. Toch wordt nog
ieder blad, of iedere twijg, die in de nabij
heid van het draadwerk komt, onmiddellijk
door de katten opgepeuzeld. En men kan zich
de voorliefde voor deze plant geheel nic-t,
begrijpen, daar zij geen voor menschen waar
neembaren reuk of smaak bezitten. Of zou
den de katten er een bijzondere geur aan
vinden, die we niet kunnen waarnemen? Dit
blijft patuurlijk een raadsel.
de zoon van Manus en Manelle. Schmohe
zoo heette hij, was echter bij kunsten op
het koord gevallen en had toen op twee
plaatsen zijn been zoo leelijk gebroken, dat
het nooit weer geheel terecht gekomen was,
en dit had hem zoo bitter gestemd, dat hij;
hoogst onaangenaam voor zijn-omgeving
was, maar anders nog altijd een trouw hel
per voor zijn vader, wiens schatbwaarder!
hij was, en er viel nog al wat te beware»
zoo af en toe.
Gitano en Zinga hadden intusschen verlof
gekregen, om hun eigen geboorteplaats eens;
op te zoeken, die weer wat verderaf lag.;
De kinderen werden natuurlijk geheel alq
gevangenen behandeld en ten strengste be
waakt, hun huid was weer flink bruin ge
maakt. Hans had zijn kamertje, of liever
hokje, net aan het meer, waar de herberg
aan den achterkant op uitkwam en den
eersten nacht, dat zij er waren kon hij toch
niet slapen en stond treurig naar het hel
dere water te kijken, waar de sterren,
zioh zoo schoon in weerspiegelden, toen hij
van den oever een boot naar het nabij zijn-'
de eilandje zag sturen waar twee personen,
inzaten, die vele zakken bij zich schenen
te hebben. Nader gekomen bleken het Ma-
rus en Schmohe te zijn, en een oogenblik'
kwam de gedachte op bij den knaap om te,
ontvluchten, maar hoe en waarheen? Zijn
kamer was afgesloten en hij wist nergens;
een schuilhoek. Treurig volgde hij dus het
bootje en daar zag hij vader en zoon op het'
rotsige eiland verdwijnen, te midden van.
de steenblokken. Na uren waren ze nog
niet weer te voorschijn gekomen.
(Wordt vervolgd).