VOOR DE JEUGD
BOSCH DAGB1AD
«8
Ivasko en de Zeemeermin.
?Jo. 3.5188. Woensdag* 25 Augustus.
Anno 190®.
o>
v^'v^'v
„EBUIDJE-BQEB-ME-MET."
I o a 2 J 5 i o
0.*.
•••••««••••«000A0
Wie kent niet zoo'n teergevoelig schepseltje
in zijn omgeving; wel niet kwaad, maar zóó
moeilijk om mee om te gaan, dat we nooit
recht op ons gemak zijn in haar gezelschap,
want zelden weten we maar, wat we aan
haar hebben. Haar karakter is vol tegen
strijdigheden: soms is zij heel vriendelijk,
edelmoedig of zelfverloochenend, maar dan
ook weer onuitstaanbaar brommig en neer
slachtig, waardoor ze haar vriendinnetjes in
gestadigen angst houdt, om iets te zeggen,
wat haar zal kwetsen. Yan een molshoop
maakt ze een berg: over een enkel schert
send woord wat onbedachtzaam maar geens
zins met een kwade bedoeling geuit, kan zo
soms dagen lang mokken, ja, wat erger is,
een jaren lange vriendschap kan er door
vernietigd worden! Daar zal ik eens een
treurig staaltje van vertellen uit mijn kin
derjaren. In hoeverre nu de schuld aan mij
lag weet ik niet, maar ik had een school
vriendin, die ook wel tot de kruidje-roer-
me-niet" soort behoorde. Toch kon ik het
best met haar vinden, wij waren altijd sa
men en werden daarom de onaf scheidba
ren" genoemd. Wij zaten in dezelfde klasse
en streden samen om al de anderen vóór te
blijven, maar wie van ons beiden nummer I
zat was ons hetzelfde. Mijn huis lag juist
tusschen het hare en de school, zoodat zij
mij altijd kwam afhalen en terugkeerend
hadden we altijd zooveel te bepraten, dat
we meestal te laat aan tafel kwamen. Maar
©p zekeren dag waren we het heelemaal on
eens. Overtuigd zelf gelijk te hebben, gaven
we geen van beiden t-oe. We liepen koeltjes
van elkaar weg, na elkaar verzekerd te heb
ben, dat we geen woord meer zouden wis
selen, en ik was veel te vroeg aan tafel,
maar de eetlust ontbrak geheel.
O, wat had ik toch het land en ik hoopte
maar, dat Louise ook het land zou hebben
bou ze me 's middags afhalen! Ik zou zor
gen, VTCeg klaar te staanmaar, als ze voor
bij, durfde looren zonder'aanschellen, neen
hoor, dan was 't voor altijd tusschen ons ge
daan; en ik zou nu nooit meer naar haar
omkijkennooitIk wachtte helaas vruchte
loos. Maar er liep nog een weg naar
school I Dien kon ze immers ook genomen
hebben, om mij te ontvluchten. Ik was vol
verontwaardiging, want ik had nog altijd
gehoopten was daaidoor zelfs te laat
op 6chool gekomen. Mijn vriendin bleef ech
ter zwijgen dien middag; en nog een paar
dagen ging dat voort; en misschien had ik
toen ook wel de eerste moeten zijn om haar
opheldering te vragen vin 't woord, dat haar
^oo pijn had gedaan, maar zij was even goed
onvriendelijk geweest jegens mij, ja zelfs
heel kattig en hatelijk; en dus kon ik het
niet over mijn hart verkrijgen. En zoo gaf
deze kleine kibbelpartij een vriendsehaps-
breuk voor altijd.
Aan welken kant nu ook de fout ligt,
'denk nooit, dat gij u vernedert, door het
eerst een woord van toenadering te spre
ken. Ziji gij u werkelijk geen boos opzet
bewust, treedt dan de beleedigde partij
vriendelijk tegemoet, met een: „vergeef
't me maar; 't heeft heusch niet in mijn
bedoeling gelegen je te kwetsen," of een
dergelijk verzoenend woord. En vooral
wacht niet te lang, want dan kan de slag
boom blijvend gevallen zijn tusschen u bei
den en dat, om wie weet wat een beuzelach
tige nietigheid I
EenRussisohspxookje,
Ivasko was de eenige zoon van arme boe
ren luitjes en zijn ouders hielden zóó veel
van hem, zóó veel, dat de liefde voor hun
kind met recht onbeschrijflijk was. Iwan's
vader ging ook veel uit visschen, om in de
behoeften van zijn gezin te voorzien.
Maar op een goeden «dag werd hij nog al
erg ziek en kon dus niet op zee gaan.
„Heb maar geen zorg, moeder", sprak
Iwan fier: „Ik zal wel gaan vissohen in
plaats van vader."
„Wat?" wou jij uit visschen gaan, zoo'ri
kleine bengel als jij? De visschen trokken
jou nog in het water, in plaats van jij ze er
uit."
„Ik ben veel sterker dan u denkt, moe
der; toen ik eens met vader mee ben ge
gaan, heb ik een heel© massa viseh gevan
gen."
„Hier heb je een koekje. Dat is betere
waar voor jou en maak nou maar dat je
wegkomt, want ik kan je missen als kies
pijn
Of moeder dat laatste nu wel meende, dat
weet ik niet
Ivasko ging naar het strand en hield zich
daar een tijdje bezig met schelpjes zoeken
en platte steentjes die hij dan in het water
gooide. En zoo dwaalde hij al verder en
verder af van huis en kwam ten laatste
daar, waar het zeewater tegen de booge rot
sen aanklotste. Een daarvan werd omvat
door een paar sneeuwwitte armen, die aan
een zeemeermin toebehoorden. Zij had vlech
ten van prachtig getint zeewier, met glan
zende schelpjes er tusschen door en van
haar middel af was haar lichaam van sma
ragd en eindigde in een staart.
„O, ben je een zeemeermin?" vroeg Ivas
ko verrukt.
„Ja, en ben jij een menschenkind?" vroeg
de meermin. „Wat een grappig, klein schep
seltje nog
„Kom mee op het strand", noodigde
Ivasko.
..Neen", antwoordde de meermin zacht.
„Ik ben bang voor je."
„Wat een mooi haar en een aardigen
staart heb je", zei Ivasko weer.
„En wat een mooi rood lint draag jij om
je middel", zei de meermin.
„Dat is geen lint, het is een gordel."
„Hè, wat zou ik dien graag hebben. Kan
je 'n mij niet geven?"
Ivasko schudde het hoofd.
„Moeder zou zoo boos zijn", antwoordde
hij.
„Toe geef 'm mij maar, „je mag me dan
vragen, wat je maar wilt," vleide het be
koorlijke wezentje nu weer.
„Maar je heb er niets aan", zei Ivasko.
„Dat denk je maarl Al was het alleen
maar, om de andere zeemeerminnen wat ja-
loersch te maken op mij."
Ivasko daoht een oogenblik na.
„Nu goed, je zult 'm hebben. Maar dan
moet je mij ook een bootje en een net geven,
want ik moet uit visschen gaan."
„Best. Doe je gordel maai vast af."
En het meerminnetje dook onder water
en was in een oogenblik uit het gezicht.
Ivasko deed, zooals hem gezegd was en
toen hij weer opkeek, zag hij de meermin
weer en tegelijk een klein bootje met een
wit zeih
„Gooi me nu je gordel maar toe", zei de
meermin.
Ivasko deed het, ze ving 'm op en gat
tegelijk de boot een duwtje. Ivasko nam 'n
eindje, touw uit 2ijn wijze van een*
tuur.
„Wat je de boot dok maar beveelt, fK
zal altdjd gehoorzamen", sprak dé meermin.
„Goeden dag, nul"
En Ivasko sprong in het bootje en zoOg:
„Bootje, bootje, steek' in zee
En voer straks veel vischjes mee.*
En of het bootje 'die uitnoodiging geheel
verstond, zwom het ver weg in het water,'
en daar Ivasko ook een net had gevonden,
begon hij te visschen. En zoo was al een heel
tijdje voorbijgegaan en zijn moeder begon
ongerust te worden over haar kleinen jon
gen en liep naar het strand. En daar zag
ze toen Ivasko in het bootje een heel eind
op zee en ze zong;
„Ivasko, Ivasko, wat ben je ver van
den bant.
Zeil terug, mijn kind, terug naar hef
strand."
En vlug kwam het bootje nu aangeeèild,
de visschersvrouw gaf haar kind het voed
sel, dat ze voor hem had meegebracht, pakte
de visch in haar schort en keerde terug
naar huis.
Zoodra Ivasko zijn maal geëindigd had,.
zong hij weer zijn vorig rijmpje en stak op
nieuw in' zee, waar hij weer een goede
vangst deed.
Toen nu zijn moeder hem weer was komen
bezoeken en hij voor de tweede maal in zee
stak, had een oude, nijdige tooveTheks hen
beiden gadegeslagen en de woorden der moe-»
der beluisterd, toen ze haar zoontje naar
het strand lokte en ze besloot zich op die
manier van het ventje meester te maken eïi
dan met hem weg te vluchten. Na een tijdje
riep ze dus ook:
„Ivasko, Ivasko, wat ben je ver van
den k
Zeil terug, mijn kind, terug naar bei
strand."'
Maar Ivasko hoorde best, dat het niet de
stem van zijn moeder was, die hem Altijd