ZOMERREIS. „Leve de Koningin 1" En onmiddellijk volg de er een afschuwelijk gekraak van beende ren, dat mij huiverend deed vluchten. De korporaal vertelde mij, toen we veilig binnen waren, dat hij de gioote kat in 't struikgewas zag verdwijnen met zijn slacht offer in den bek. Den volgenden morgen bevrijdde ons Ha- velook. Onze „fat" was een held, een edel man, zooals ik er niet velen in Harer Ma* jesteits gelederen zag. Is deze een gewenschte en voldoende ver meerdering van levensgenot, of is ze een verwerpelijke en schadelijke uiting van de toenemende zucht naar weelde? Indien men over deze vraag een volks stemming zou kunnen uitlokken, zou men tweeerlei antwoord krijgen, al naarmate men liet stemmen vóór en tijdens de zo merreis of daarna. In het eerste geval zou men een voor de zomerreizen zeer gunstig resultaat krijgen, in het laatste zou de kans op een minder vroolijk antwoord niet ge ring zijn. In het eerste geval toch zou de groote meerderheid gevoelen de groote be hoefte aan ontspanning en het verfrisschen- de gonot van de ontspanning zelve, in het tweede zouden wellicht de herinnering aan de op reis opgedane ongesteldheden en het feit, dat wat meer was uitgegeven dan van te voren geraamd was, het oordeel over het nut van zulke reizen benevelen. Op zichzelf is voor een onder normale omstandigheden levend individu een zomer reis niet noodzakelijk. Indien men niet in een stad woont, geregeld' rust en frissehe buitenlucht krijgt, de gelegenheid heeft wat in de open lucht te werken en zijn maag, zenuwen of gevoel niet bederft door veel partijen, diners, enz., enz., dan is een zo merreis zeer zeker voor het materieele wel zijn onnoodig. Doch hoe weinigen leven onder zulke gun stige omstandigheden, zelfs in de kleinere steden Voor hoe talloozen zijn die drie, vier we ken 's zomers buiten de eenige herinnering, dat er buiten de kamers, waar men zit te werken, nog een natuur is, die toch feite- 'lijk de normale omgeving behoorde te zijn I Nu*is het gelukkig een feit, dat wij de ergste tijden van de stads-onnatuur al heb ben doorgemaakt, en dat er een reactie aan het komen is, waarvan de verre strekking nu nog niet is te overzien. Wij hooren van tuinsteden en wij zien, dat dwepende pro feten spreken van zulk een verbetering van het kleine verkeer dat dit ten slotte na de muren der steden nu ook de muren d'.r 'stadshuizen zal omverhalen en alle steden zal veranderen in heel groote dorpen wijd uit elkaar gebouwd. Intusschen wij zijn nog lang zoo ver niet. Wij leven nog in stadskamertjes en het. is voor ons waarlijk geen overbodige weelde dat wij eens enkele weken per jaar in een natuurlijker omgeving komen. Er komt nog iets bij Niet alleen voor de gezondheid van ïfen mensch, maar ook voor zijn normale ontwik keling komt ons zulk een zomer-buitenver- blijf hoogst gewenscht voor. Hij leert een oogenblik verder kijken dan de straten zijner stad lang zijn; hij komt eens in directe aanraking met wat buiten cijn omgeving is. Nu zal men zeggen: Maar er wordt te genwoordig toch zooveel gedrukt, Men kan eiken dag in de couranten lezen hoe groot de wereld is. Op zoo'n oppervlakkige zo merreis krijgt men toch niet werkelijk een goed beeld van het vreemde land. Men ziet daarvan niet veel meer dan het buitenste kantje, spreekt niet veel meer dan een paar kellners en in de kleinere hotels met ta bles d'hote een paar tafelburen. Dat-alles is niet onwaar. En töch is de onmiddellijke aanraking met dat ongewone leerzaam. Men ga eens een uurtje zitten op een groot station als Keulen of Frankfort. Kan men zich een betere les denken over de grootte van de aarde en de kleinheid van hat eigen persoontje en het eigen omge- vinkje dan zoo'n uurtje stil zitten turen naar die duizenden geheel onbekende men- schen? Men krijgt wel eens de gedachte: ,,Hè, hoe is het mogelijk, dat al die duizenden lijden en werken zonder dat ik van één ook maar het minste weetl" Is die gedachte al niet het bewijs, dat het heilzaam is zoo eens in de menigte on der te gaan, zoo eens aan eigen lijf de grootte der mensehenrnassa's te voelen, zoo'n les in bescheidenheid te krijgen? Het is dan ook onze vaste overtuiging, dat een zomerreis in vele gevallen hoogst nuttig kan werken en dat men haar niet zonder meer kortweg weefde kan noemen. Wèl echter wordt de reis dikwijls te groot opgezet, wèl gaat men vaak te ver en stelt men eischen, die niet onder normale ver mogensomstandigheden kunnen worden be vredigd wèl verdoet men op reis veel geld. dat men nuttiger zou kunnen besteden, wèl is vaak het „er geweest te zijn" meer doel dan het er te zijn, te genieten, gezonder en beter te worden. Er is te weinig organisatie in dit deel van ons leven. Men vereenigt zich niet tegen vreemdelingen-uitzuigende exploitanten en doet geen moeite om door samenwerking de hoteltoestanden te verbeteren en de prijzen laag te houden, men heeft geen organen om te kunnen vaststellen waar in binnen- en buitenland de geschikte streek, de beste hotels, de beste reisgelegenheid, het goed koopste verblijf is. En gelijk men weinig of niets in die rich ting doet, wordt er ook te weinig voor de minder welgestelden gedaan, voor wie zulk een buitenverblijf zoo goed zou zijn. Het is waar, velen van dezen zouden zulk een ver blijf niet waardeeren. Doch anderen zouden dit toch wèl doen. Indien zij botje bij botje legden en evenmin eischen van weelde stel den als in het dagelijksoh leven, zouden zij voor een uiterst gering bedrag buiten kun nen zijD. Wij hebben bijv maar te herinne ren aan de we-rkliedentuinen buiten enkele groote steden in Duitschland en Frankrijk. Niets daarvan bij ons. Het scbijnt, dat men hier die behoefte niet gevoelt. Even min heeft men hier als in Duitschland, het instituut van de scholierenherbergenin richtingen, die door een centrale vereeni- ging over het geheele land worden onder houden en waar jongelui, leerlingen van burgerscholen, gymnasia of hoogescholen, voor niets of voor buitengewoon kleine be dragen tijdens hun zomervoetreis nachtlo- gies en ontbijt kunnen vinden, indien zij voorzien zijn van een bijzondere legitimatie- kaart, door den directeur van hun inrich ting van onderwijs af te geven. Ondanks het feit, dat er door Nederlan ders in de vacantie vrij wat gereisd wordt, treft het altijd weer, dat er zoo weinig ge daan wordt, om voor weinig geld goede waar te krijgen, om de reizen zoo in te richten, dat zij werkelijk in elk opricht pro fijt opleveren en om ook minder welgestel den in staat te stellen om den neus eens flink buiten de stadskamertjes te steken. Wie in deze richting iets zou willen doen, zou een grooten dienst bewijzen aan ons volk, èn uit een oogpunt van gezondheid èn uit een oogpunt van karakter- en verstands ontwikkeling. De snelheid van den wind. Door de schippers wordt een n'ind frisch genoemd, als hij zich met een snelheid van 15 meter per seconde beweegt. Bij krachti- gen wind van 25 meter per seconde begint men te reven; wordt de krachtige wind een storm en van storm tot orkaan met een snel heid van 40 meter per seconde, dan worden de zeilen niet meer gebruikt. Op het land is een storm met een snelheid van 29 meter voldoende om takken en dunne stammen te breken en kleine boomen te ontwortelen. Ook in onze landen komen windsnelheden van 144 K.M. per uur, cat is dus 40 meter per seconde, voor. Volgens de aanteekeningen bedroeg de snelheid van den sterksten aan de Noord zee sedert 1876 voorgekomen storm tusschen 23 en 32 meter p©- aeoonde. Bij de tropi sche orkahen wast hij dikwijls tot 60 en meer meters. Van het geweld van zulk een radenden wind kan men zich bij ons moei-' lijk een voorstelling maken en nog minder' van de vreeselijke verwoestingskracht van) de tropische wervelstormen, welker snel- heid in spiraalvormige baan op 150 metfer» per seconde is berekend. De grootste tot, nu toe waargenomen luchtdruk is die, wel-1 ken een tornado te St.-Louis ontwikkelde,1 nl. 500 K.G. per vierk. M.; daarbij moet) een locomotief zijn omgewaaid. De Eiffel- toren te Parjjs is voor een winddruk van 400 K.G. per vk. M. gebouwd, in Amerika rekent men met een winddruk van 344 K.G. per vk. M., wat met het oog op de groote hoogte der zoogenaamde „wolkenkrabbers"' ook niet te veel is. Wat den zoogenaamden bovenwind aan gaat, daarvan is gebleken, dat in de omge ving der onderste wolkenlaag, ongeveer 500 M. hoog, de snelheid van den wind onge veer dubbel zoo groot is als die van den luchtstroom in de nabijheid van de aarde. Voor de berekening van de windsnelheid op tamelijk groote hoogte zijn de dage'.ijksche waarnemingen op den Eiffeltoren te Parijs van niet geringe beteekenis. Op een hoogte van 303 M. boven de aarde heerscht al naar gelang van het uur van den dag twee- tot vijfmaal grootere windsnelheid dan op den 21.5 M. beogen toren van het meteorologisch centraal-b ft re au te Parijs, terwijl in door snede de getallen van deze beide plaatsen rich verhouden als 1 tot 4. Men heeft van den Eiffeltoren kleine ballons opgelaten, met den datum van/oplating voorzien, en met het verzoek den tijd van aankomst te melden. Eenige daarvan hebben een af stand van 700 K.M. in 10 uren afgelegd, en hebben dus met een snelheid van 70 K.M. gemiddeld per uur gevlogen. Voor de bo-, venste luchtlagen kan men deze snelheid als de gewone beschouwen. Zooveel schijnt wel vast te staan, dat op een hoogte van 3U0 M. boven de aarde de lucht een belangrijk machtiger en bestendi ger krachtbron is, dan op de hoogte van onzen tegénwoordigen windmolen. Mis schien gelukt het nog wel eens deze kracht naar de aarde te geleiden, om op deze wijze den wind van die hoogte op elke plaats der aard© direct in electricateit om te zetten. IJS. Het gebruik van ijs brengt ernstige ge varen met zioh, waarop dient gewezen te worden. Bijna altijd bevat het bacteriën. In het kunstijs zijn het gewoonlijk slechts wei nige en dan nog onschadelijke kiemen. Daar entegen is het een bewezen feit, dat natuur-1 ijs zeer dikwijls vele en ziekteverwekkende bacteriën insluit. Welke beteekenis de in- ackt-neming ten opzichte van dit gevaar voor de volksgezondheid uitmaakt, toonde dr. Conradi, uit Neukirchen, in de „Mün- chener Medizinischen Wochensdhrift" aan met betrekking tot de vleeechvergiftiging. Er hebben zich gevallen voorgedaan, waar bij de kiemen van para-typhus, zooals d0( door een dergelijk*? vergiftiging ontstane ziekte genoemd wordt, daardoor in het, vleesch gekomen waren, doordat dit ter ooru 8erveering gewoon op een stuk ijs was ge legd. Zal reeds elke huisvrouw deze gewoon te als gevaarlijk afleggen, de aanwending van natuur-ijs in onmiddellijke aanraking met voedingsmiddelen in groote magazijnen mag in geen geval geduld worden. Dr. Con radi bewijst, dat op dezelfde wijze zelfs worstvergiftiging ontstaan kan. Het is na melijk door veeartsen geoonstateerd, dat ve le slagers des romers in het voor de worst bestemde hakvleesoh kleine stukjes ijs doen, wat eveneens ten strengste zal worden ver boden. Aan do met ijs toebereide dranken moet groote aandacht geschonken worden, daar zij begrijpelijkerwijs even schadelijk kunnen zijn, wanneer te hunner verkoeling natuur-ijs wordt, gebezigd. Men moet zich. bepaald tot regel stellen, voor alle doelein den, die met de toebereiding of conservee ring van voedings- en genotmiddelen in ver- nd staan, eenig en alleen kunstijs te ge bruiken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 16