Nog eens van een brandweerhond.
FEUILLETON.
In de kt van den Kluizenaar.
Twee kroemde horlogemakers.
Verwaandheid gestraft.
jee' blank," is een oude' schippersregel.
'„Eten de kraanvogels gerst, dan komt er.
regen," gelpoven beiden, schipper en land
man. „Walnecr de koekoek roept, regent
het den derden dag," zegt de landman
£n hij is den koekoek dankbaar, dat die
hem bewaart voor overijld binnenhalen van
den oogst. Dat de kraanvogels verstandige;
vogels zijn, weet ieder, en wie liet soms nog
piet mocht weten, leest maar eens de sage.
yari „de Kraanvogels van Ibykus."
Bob", de Londensche brandweer-hond
onderscheidde zich op vele wijzen, die wel
een vermelding waard zijn. Hij hoorde
thuis op een van de stations in het zuide
lijk deel van Londen en evenals Trip was hij
altijd gereed, mee uit te rijden. Op de plek
.des onheils aangekomen voerde hij dan
allerlei bevelen uit, sprong door ramen, be
gaf zich in het brandende vertrek en dat'
'alles nog vlugger dan eenige brandweer-:
iinan. Op ieen goeden dag wérden zij ge
alarmeerd bij een brand en de vlammen
hadden daar zoo snel om zich heen ge
grepen, dat het gebouw al dreigde in té
storten toen Bob nog een levend wezen
van den .vuurdood redde, want opeens
Jcwam hij met de kat in zijn bek uit
pen brandend venster springen. Bij oen
andere gelegenheid was de brandweer in
'de vaste overtuiging, dat er niemand meer,
in het brandend perceel was, toen Bob'
als gewoonlijk nog eens 1de ronde deed.
en voor een smal deurtje' bleef stilstaan
;'Hy werd gecommandeerd zich koest te
•houden maar het hielp niet, steeds harder,
i.begon hij te blaffen, als wilde hij zeggen:
„Gauw 1 doe open de deur, écr het te laat
isi" Dé mannen .waren een beetje hui
lerig lervan, omdat idoor den tocht die'
hierdoor veroorzaakt zou worden de vlam-
pien weer aangewakkerd werden. Maar
daar; !Bob' maar steeds aanhield vonden
2e het toch maar, beter, het onderzoek
in ie stellen, In die' kamer 'ent zie toen
zé de deur geopend hadden, zagen zé daar
een klein kind op den grond liggen, dat
haast verstikt was van den rook. Hiermee
had hij alweer een menschenleven gered,
[hij jde yele .weldaden, die hij reeds bewees 1
24)
>,Wilt gij mij volgen?" sprak de jager
Jverder, ,,ik weet een beter onderkomen dan
'dit hier, waar grij zekerder zdjt tegen derge
lijke overvallen." Toen vertelde hij verder,
dat hiji al eenige dagen dit dier op het
Spoor was, maar dat het hem heden eerst
gelukt was, zich voorgoed van hem te ont-
ldoen, maar dat hij nu nog vergeten had,
de huid/ van het ondier te bemachtigen. We
gingen dus weer even terug en ik hielp hem
hij die minder aangename bezigheid, terwijl
ik hem ondertusschen op de hoogte bracht
Van mijn laatste wederwaardigheden.
„Hm, ja!" zeide de oude, „je mag met
recht blij zijn, dat je er zoo afgekomen
Dent, dat had wel heel anders kunnen gaan."
Nu trokken wij verder langs den zoom van
het bosoh en daar het donkere maan was,
leek de heele streek in een mat duister ge
huld. Het was hier niet slechts heuvelig,
maar weldra stonden wij zelfs voor een hoo-
ge n, vrij steil en berg, maar juist doordat
die zoo steenachtig was, konden wij langs
die oneffenheden met niet te veel moeite
naar boven klimmen, zonder eenig spoor
achter te laten. Zoowat op een derde van
de hoogte aangekomen, vonden we daar een
gemakkelijk hol, met mos en droog gras, en
nadat de jager den ingang met een zwaar
6teenblok versperd had, legden we ons rus
tig neder en sliepen tot den volgenden mor
gen. Toen zouden we weer verder trekken,
maar nog waren we maar 'n heel klein eindje
gevorderd of mijn metgezel stiet een kreet
yan verrassing uit en trok mij mee, achter
«en dichte groep dennen, waar wij bevei-
Hij kreeg voortaan 'een halsband ban
met de inscriptiei
„Laat roe overal jdoo'r. .én houdt rn'é niet;
tegen,
[Want ik wijs jde 'door 'dé brandweer
vergeten wegen."
'Met' feëri handspuit kan hij zoo goéd
férecht lals de bestehij ging op zijn achter-:
pooten zitten -en met dé voorpooten be
woog hij de machine op én neer. met" dé
grootste regelmatigheid.
En op een allerongelukkigste' manier is
dat nuttige lieve dier nog om het leven
gekomen; in zijn ijver om voor de paar
den uit te springen, bij gelegenheid van een
rit naar den brand, gingen de hoeven over
hem heen jen .vermorzelden zijn lichaam
totaal.
Hoé 'gaarne haddén wij 'den goeden Bob"
jeen ander pinde gegund!
In de" vorige eeuw woonde ér fé Londen
'een beroemd horlogemaker Tampion ge-
heeten, wiens uurwerken als de beste van
de wereld beschouwd werden, zoodat iéder,
die het maar eenigszins missen kon, zich
een horloge aanschafte door Tampion ver
vaardigd. Het gevolg^ hiervan was, dat an
dere horlogemakers zijn naam op hun uur
werken graveerden en ze dan tegen een
hoogeren prijs verkochten, dart waard,
waren.
Op zekeren dag kwam ér 'een vréëmdé-
ling bij Tampion en verzocht hem pen
bpjlpge të repareeren, waarop de naam van
den beroemden man te lezen stond. Deze'
nam het horloge in de hand, bekeek het
éven en sloeg het 'toen met 'een hamei;
stuk. De eigenaar was niet weinig verbaasd,
zyn horloge zoo te zien vernielen, maar,
voordal liij eenige aanmerking kon maken,
bood de winkelier hem een nieuw aan,
zeggende: „Dit is een horloge, mijnheer,
dat ik zelf gemaakt (heb; ik kan ér voor,
instaan, dat het goed is; met het andere;
heeft men u bedrogen."
Dit kleine voorval bewijst dus, hoe na
ijverig de kundige werkman was op zijn
goeden naam, en hoe trotsch op zijn werk.
Dat hij door zijn voorbeeld grooten in-
ligd waren tegen eiken spiedenden blik. Te
gelijk wees hij in de laagte naar den zoom
van het bosch, waar zich plotseling een ge
daante vertoond had.
„De Estacado!" riep ik verbaasd.
„Estacado^" herhaalde de jager verwon
derd. En nu vertelde ik hem zco kort mo
gelijk, dat dit naar alle waarschijnlijkheid:
de blanke roover was, die in het hotel te
Akron dien diefstal gepleegd had. „Dan
zullen wiji op onze hoede zijn voor hem,"
bromde de oude. „Naar ik hoop, zal hij zich
hier niet lang ophouden en mocht hij het
ons lastig maken, welnu, dan zal hij er zelf
nog het slechtst aan toe zijn.'' „Hij ver
moedt onze aanwezigheid hier in het geheel
niet", antwoordde ik. „Nu of hij I kijk maar
eens hoe hij ons spoor nagaat, d&dr aan den
zoom van het bosch." En zoo was het ook
inderdaad. Toen hij eenmaal uitgevonden
had, dat wij verder den berg beklommen wa.
ren, bleef hij een oogenblik spiedend naar
boven staan kijken en verdween toen blik
semsnel in het bosch. Wij stegen intusschen
nog steeds hooger tot we eindelijk zoowat
halfweg den berg stand hielden, want de
jager meende onraad te bespeuren. We had-
den nu een ruim uitzicht over de prairieën
rondom en werkelijk, zijn scherp geoefend
oog had goed gezien: daarginds in de verte
waren roodhuiden te bespeuren. „Die Esta-
cado mag wel op zijn tellen pa-ssen, want
dat kon nog wel eens gevaarlijk worden
voor hem
Voorzichtig stegen we steeds hooger en'
hooger. Toen we op drievierde gevorderd
waren, sloeg er plotseling een hond aan.
„Koost, Gesarriep de oude. „Het is een
vriend dien ik meebreng." En het volgend
oogenblik kwam een grfl^ jachthond ons
tegemoet, die met alle kenteekenen van
vreugde zijn heer groette. Achter het dikke
struikgewas bevond cich nu een spleet
vloed had op zyn leerlingen, blijkt' uit hef
volgende: Een van hen, de beroemd^
.George Graham, die verscheidene belang
rijke uitvindingen deed, stond eens achter;
de toonbank in zijn winkel, toen ér een
heer binnenkwam, die een horlogé wildé
koopen. De winkelier haalde; 'er een voor
den dag én zei, dat hij dit kon aanbevelen.)
'„Loopt het nauwkeurig?" vroeg dé koo-,
per. „Daar, kunt u op rekenen," antwoordt
de Graham. „Ik verkoop alleen uurwerken,
die door mijzelf gemaakt zijn. Neemt u het'
mede, waarheen u maar wilt, als u na ze-.
ven jaar terugkomt en zeggen kunt, dat het
vijf minuten vóór of na heeft geloopen, dan
geef ik u uw geld terug."
Zeven jaar later, toen déze' héér' uit In-
dië terugkwam, ging hij naar. den horloge-
pmker en zei:
•„Mynheer Graham, ik" kom u mijn hor
loge terugbrengen."
„Ik herinner mij onze afspraak zeer
goed," merkte Graham op. „Laat het mij
eens zien. ,Wat mankeert er aan?"
„Wel," antwoordde de man. „Ik heb' hef
horloge nu zeven jaar en het verschil met
den waren tijd is al grooter. geweest dan
vijf minuten."
„Zoo? In dat' geval krijgt u nafuurlyk
uw geld terug I"
„Neen, dat is mijn bedoeling niet. Ik
'zou het horloge niet willen missen voor
tienmaal de som, die ik er. voor. betaald,
heb," zei de ander haastig.
•„Dat kan wel zyn, maar ik zou voot,
geen geld ter, wereld, püj.n woord willen
breken."
Dit zeggende, betaalde 'de horlogemaker
het geld en nam het horloge terug.
In het jaar 1S48 begaf zich de beroemde
Duitsche geleerdeAlexander von Humbold,
naar Potsdam, waar hij op een schitterend
hoffeest was genoodigd. Hij reisde, zooals
zijn gewoonte was, tweede klasse en zocht
een coupé, waarin nog een hoekplaats vrij
was. Nauwelijks had hij die gevonden en
was gezeten, toen een jong tweede luite
nant, geheel buiten adem kwam aangeloo-
pen, het gezelschap met hoogmoedige blik
ken opnam, en toen zonder te groeten de
in de rotsen, waar de jager zich doorheen
werkte. Ik volgde hem en daarna de hond.
Toen moest ik de vaardigheid bewonderen,
waarmee dë oude de grot gesloten had, en
naderhand heb ik ze hier in praktijk ge
bracht: het steenblok kon er van den bin
nenkant af, zóó handig weer voorgeschoven
worden, dat geen mensch hier eenigen na
tuurlijken ingang zou vermoeden. Toen ston
den we in een hol, dat op andere plaatsen
bobt kreeg, door gaten in den wand, waar
weer een sohuin afhangende rots overheen
liep. Van hier uit kon men het door ons af
gelegen eind berg overzien, en nog een goed
stuk van de prairie.
„Dit is nu mijn huis", sprak de jager.
„Hier twee gemakkelijke legersteden van
droog gras, met huiden bedekt, daar mijn
tafel, die was van steen en hier mijn
stoelen eenvoudige boomstronken. „Dit
is mijn haard wees hij verder, „hier de
schoorsteen en daar het gat in de rots waar
de rook door moet wegtrekken. In die klei-
nere ruimten hiernaast, staat mijn voor
raad opgestapeld. „Gij ziet, er is voor al
les goed gezorgd", en zoo was 't ook inder
daad. Daarop trad de oude aan het
venster en wierp een vorschenden
blik op de prairie. „Ze gaan naar het
bosoh, sprak hij* ,,Nu ik gun den Roodhui
den een strijd met den Estacado, dat is al
een aangename afwisseling in hun bloedig
bestaan. Wat minder aangenaam is, we heb
ben ze ook in minder dan geen tijd hier!
We zullen maar vast onze maatregelen ne
men, ten minste 1" Hierop ging hij naar
den ingang terug en rolde een tweede rots
blok achter het eerste, zoodat aan een ge
welddadig indringen niet te dekken viel.
Manarel, zoo heette de oude, trad weer aan
het venster, waar hij op den uitkijk stond.,
De Roodhuiden, twaalf in getal, bevonden;
na tusschen berg en dal en schenen,