No, 15185.
tiElSSCn DAGBLAD, Saterdag1 31 JTuli.
Anno 1909.
PERSOVERZICHT.
;gy rit.
In de,.Provinciale Drentsche
n Asser Courant" lazen wij over
iltraatscb en dor ij het volgende
Het is een heel leelijke fout van ons volk,
wij zijn het daarover wel eens dat
het zoo'n groot gebrek aan tucht heeft. El-
ken zomer komt die fout weer duidelijk aan
het licht en eiken zomer maken wij ons er
weer boos over, vooral omdat dit gemis aan
tucht het verblijf voor vreemdelingen ten
onzent zoo onaangenaam maakt, 's Win
ters, als wij alleen of nagenoeg alleen
bij ens in Nederland thuis zijn, dan dragen
wij het kruis der verdwaalde sneeuwballen
en der ijsschollen bespringende en politie
tartende jeugd met gelatenheid. Doch 's zo
mers, als het eerste ingezonden stuk van de
een of andere verontwaardigde vreemdelin
ge ons weer heeft opgeschrikt, vliegen wij te
wapen. Dan beredeneeren wij de middelen,
welke aan het euvel een einde zouden kun
nen maken. En als wij udtgeredeneerd zijn,
is het weer winter en dragen wij het kruis,
totdat na het smelten der sneeuw ook de
tongen weer los komen. Enz., enz.
Dc middelen, welke ons volgens de des
kundigen van die kwaal moeten afhelpen,
zijn vele en velerlei. De een verwacht al
lee van de sch- il, de ander van het rietje
van den politierechter, een derde wil kin
derspeeltuinen, een vierde avondschool, een
■vijfde algemoen-making van de sport, een
zesde...maar wat zullen wij weer al de
middelen ophalen. Men kent ze en weet ten
slotte wol vaag, waarde schoen hem wringt.
Men weet wel, dat niet de arme straat
jongen alleen, maar dat het heele Neder-
laixlsche volk, van den 'deftigstcn hoogge
houden palei&bewoner tot den eenvoudig
ste n landjongen toe, voor kennismaking mot
het rietje in aanmerking zou moeten ko
men, zou de kuur werkelijk helpen. Want
1de allervervelendste straatsohenderij, die
bns jeugdig straatpubliek zoo vlijtig be
ioef ent, is zij in den grond iets andera dan
het gemis aan sociaal gevoel, aan sociale
beleefdheid, aan gemeenschapszin, die den
iNedcrlandsehen werkman evenzeer karak
teriseert als den hooger gehoeden Neder
lander?
Di Nederlander is onbeleefd, daaruit
irlocit alle ellende voort. En niet onbeleefd
In dien zin, dat hij niet voldoende plichtple
gingen maakt of niet fijngemauierd ge
noeg ia, de hier werkelijk bestaande be
swaren worden alléén in de salons gevoeld
doch onbeleefd in dien zin, dat hij voor
ide werkelijke, niet uitsluitend vormelijke,
beleefdheid geen zintuig of althans een
onvoldoend ontwikkeld zintuig faedft.
De Nederlander begrijpt niet voldoende,
dat een geordende samenleving alléén dkn
mogelijk is, wanneer men bij z^jn handelin
gten rekent met het gemak, de veiligheid,
den csthetisohen zin van zdjn medeburgers.
Dat weet de Engolsbhman wel. En als dc
Duitöohea- hot al niet weet, de overheid
weet het voor hem en zorgt wel, dat zij zioh
naar die wetenschap gedraagt. Doch de
Nederlander kent eenerzijds niet dat hoo
gtere egoïsme, dat beleefdheid presteert
öm te zijner tijd van anderer beleefdheid te
profitecren. En anderzijds zou hij rijn
overheid aan zien kom an als die hem ©eni
germate hardliandig aan dat verstandige
egoïsme zou willen berinneren.
Wil men staaltjes van dat gemis aan die
beleefdheid, van die tuchteloosheid, die
meer voorname straatsohenderij bij oude
ren, zij zijn iederon dag voor het grijpen.
De man mot een handkar in een smalle
straat, welke die kar precies zoo neerzet,
idat men er niet langs kan, ia een voor
beeld. De meneer, die niet voor vrouwen
wan „lageren stated" op zaj gaat en niet
begrijpt, dat het zijn plicht ia een voorbeeld
te geven böj het reohtshouden, ia een
Iwee; le voorbeeld. Een derde voorbeeld
wij aarzelen het aan te halen, maar waar
heid bovenal in zoo'n ernstige zaak is
ii mevrouw, mejuffrouw, wanneer u, fiet-
Bend, niet altijd rechts uitwijkt en dikwijls
niet voldoende uitwijkt Hier zijn mannen,
die aan den weg timmeren, gaan schaften.
Waarom hebben zij nu die lat juist net
voor dien doorgang laten liggen? Uit oo-
beleefdhoid, uit gemis aan socialen zin.
Dateelfdo gemis vindt gij bij dezen, juist
i door do nieuwste radicale leer bekoorden
jongeling, die oude „bourgeois" van het
1 trottoir loopt, en gij vindt het bij gdndschen
winkelier, die met zdjn étalages het straat
verkeer hindert of den geheelen dag on-
noodig duwwagaos voor zijn deur laat
staan. Zaken, die met baar reclames straten
entsieren, cn heer en, die niet in de queue
blijven staan, omdat zij zichzelf voor ge
wichtiger houden dan vooraanstaanden,
idem sterk. De dames, die een vollen
trein laten staan wachten, omdat zij niet
precies de ooupés vinden, welke zij wen-
sohen, zijn even onbeleefd, als de handige
reizigers, die voor den trein net zoo lang
heen en weer blijven loopen totdat men hen
in een hoogere klasse doet instappen dan
waarop zij volgens hun biljet recht heb
ben, Wie rookt, waar niet gerookt mag wor
den, handelt even onsocdaal en onbeleefd
als de Bedien, die met auto's over drukbe-
gane wegen jakkeren, cn als de straatjon
gen, die zich onhebbelijk gedraagt tegen
iemand, die anders gekleed is- dan hij,
straatjongen, normaal vindt.
Daar zijn wij weer bij onzen vriend, don
straatjongen, aangekomen. Wij zullen hem
niet verdedigen. Hij is in Nederland wer
kelijk soms onuitstaanbaar, of hij dan tot
de min8tbemiddelden behoort dan of hij
van titulatuur een „jongeheer" is. En door
zijn onhebbelijkheden berokkent hij ons niet
weinig schade. Hij bonadeelt het vreemde
lingenverkeer. En dat is dubbel ergerlijk,
omdat dit verkeer in Nederland nog zoo in
zijn begin is en onder de tegenwoordige mo
de op esthetisch gebied toch kans heeft op
vrij wat ontwikkeling.
Met de bestrijders van de bandeloosheid
van het straatpubliek willen wij dus gaar
ne naar middelen zoeken om aan die nare
straatsohenderij een einde te maken of om
daarin althans eenige verbetering te bren
gen. Doch het is naar het ons voorkomt j
volmaakt onbillijk den straatjongen al
léén dö schuld te geven en niet te erkennen.
dat. wij allen schuld hebben, dat de tuch
teloosheid een algemeene kwaal is, die eerst 1
dan met kans op succes bestroden zal kun- i
nen wordon, als zij in haar geheel onder
kend zal zijn, en als wij de hand in eigen i
boec.em hebben gestoken.
Met instemming zegt „D e Neder
lander" lazen wij een artikeltje in
„D e Hervorming" van 24 Juli j.L,
waarin de politieke termmologisoho ver
warring wordt gebrandmerkt, on titaan door
het gebruik van de woorden „ohriste-
lijkepart ij" en ,,k e r k o 1 ij k e p a r-
t ij."
Dat mem ieohts zoo wordt gezegd die
terminologie er op na houdt, is te begrij
pen. fcij is t o dikwijls voor hén een be
proefd strijdmiddel gebleken maar dat
men tor linkerzijde zich die antithese in de
sahoenen laat aobuiven en het spraakge
bruik in deze overneemt, heeft den schrij
ver (iK.) steedss ten zeerste verwonderd.
We beamen dit ten volle. Hoo verschoon
baar het ook mag worden genoemd, dat per3
en spraakmakende menigte deze zoo vaak
gesproken en geschreven uitdrukkingen ge
dachteloos overnemen, bij eenig nadenken
zal moetan worden erkend, dat hierin zeer
onjuist en ten eigen schade wordt gehan
deld. Talloos velen laten zich zoodoende
door rechbsche arrogantie zonder protest
een door niets te motiveeren beleediging
welgevallen. Nog onwaardiger is het, te
spreken van een christelijke regeering, een
christelijk kabinet, en dat ten aanzien van
een land, in overgroote inato bewoond door
mensoken, die de christelijke geloofsleer
omhelzen. Het gemeen goed van allen mag
niet door een zich uitverkoren wanend deel
ten eigen behoeve worden opgevorderd.
Zeker, hier wordt herhaald wat reeds
meermalen is gezegd. Doch herhaling zoo nu
en dan is noodig, ten einde een algemeen
stroven naar zuivering van dit vals oh be
grip aan te wakkeren.
Hoe slecht velen op de hoogte zijn van
namen en cuderaabeiddngen op kerkelijk en
godsdienstig gebied, blijkt uit een in gezegd
artikel'aangehaald voorbeeld.
We lezen daar:
»,De kerkelijke n," ik heb er de proef
mee genomen in kringen van politieke vrien
den de „kerkelijken".... dat zijn rij, die
nog naar de kerk gaan. (Dat n o g is hier tee
kenend 1). En toen ik hun vertelde, dat een
zeer groot deel der Ned.-Hervormden, zoo
goed als alle Doopsgezinden, Remonstran
ten en Luthersohen onder de laats ton
ook de meeste orthodoxen steeds links
stemmen, zette men groot© oogen op I Men
had altijd gemeend, aan rijn politieke be
ginselen verplicht te zijn geen kerk 'e be
zoeken 1"
Niet „christelijk" dus, of „kerkelijk"
maar rechts, dat zij do geijkte bena
ming.
Onder het opschrift Beroepskeuze
bovat het „N ieuwsblad van het
Noorden" een artikel, waaraan het
volgende is ontleend;
De maatschappij heeft behoefte niet
menechen, die geen vak verstaan, maar wel
aan degelijke vaklui, en er zijn zooveel be
drijven, waarin een ontwikkeld jongmeneoh,
juist omdat hij ontwikkeld is, promotie zou
kunnen maken als hij da moeite zou willen
nemen bij zijn schoolkennis een vak grondig
te leeren. 't Is waar, als de jongen van do
3-jarige Burgerschool komt, lijkt hij al een
heele piet, maar er is, dunkt ons, toch geen
enkele reden om hem in die gedachte te
stijven, en het is voordeeliger om hem dan
nog een paar jaren op een goede vakschool
te doen, zoodat hij goed toegerust liet leven
ingaat als practicus, dan dat hij als aan
hangsel van het „geleend proletariaat" een
maatschappelijk euvel gaiat worden.
Voordeeliger voor hom zelf en voordeeli
ger voor de maatschappij. Voor hem zelf,
omdat hij dan na volbrachte vakstudie
spoedig meer kon verdienen dan op een
kantoorkruk en voordeoligor voor de maat-
eahappij, omdat de arbeidsmarkt in do
branche van soliciteerende klerken don wat
minder overvoerd zou zijn.
Een vakman,, die in zijn jeugd middel
baar onderwijs genoot, is later meer waard
dan iemand, die van de gewone lagere
6chool in hot vak is gekomen. Hij zal later
in den regel uitmunten door oordeel, nlge-
meeno ontwikkeling, manieren, en al spoe
dig uit don groeten hoop naar voren ko
men. Menige zaak is verlegen om zoo
iemand als werkmeester, voorman, meester
knecht en menig patroon zal zoo iemand
gaarne goed willen solarieeren, vaak heel
wat beter dan zijn klerken, dio Fransoh,
Duit sch of Engclsch moot on kunnon oorree-
pondeeren.
In „H efc Vaderland" kwam voor
een beschouwing van ds. K. Vos, te Wouds
end, over den eedsdwang. Wij ont-
leenen daaraan bet volgende:
Het geval-Kriller voor do roohtbonk te
Amsterdam heeft aanleiding gegeven tot
protest-meetingen en geschrijf in do bla
den. Daarin is de mcening uitgesproken,
dat door verandering der jurisprudentie ge
tuigen, die verklaarden niet in God te ge-
looven, van den eed konden worden rijgo-
steld en toegelaten tot de belofte. Want
zoo redeneorde men in art. 161 Wetboek
van Strafvordering staat; „De getuige
doet hierna op straffe van nietigheid,
naar de wijze zijner godsdieustigo gezind
heid, den eed of de belofte van de geheele
waarhoid en niets dan de waarheid te zul
len zeggen". Nu legde men dit uit, alsof
hier stond „godsdienstige opvatting" cn
men dus al, naar mate zijn persoonlijke
meening was al of niet, met een belofte
kon volstaan. Zelfs een reohtsgeleerde
(mr. P.) meende dit in een ingezonden
stuk in het „H andelsbla d".
Toch is niets onjuister. Gezindheid botee-
kent hier: „Kerkgenootschap of Christe
lijke broederschap". Dit blijkt reeds uit de
woorden, die or aan voorafgaan: „naar de
wijze van", doch men heeft de Grondwet
maar op te si an om in art. 1*71 te inden:
„door de ondcr-oheidcne godsdienstige ge
zindheden of derzei ver leeraars". H eruit,
wordt zeker, dat bedoeld wordt: „zooals ge
bruikelijk ia bij rijn Kerkgenootschap".
Derhalve laat de wet vrij, dat personen,
die behooren tot een genootschap, dat den
eed ongeoorloofd acht, tot een belofte wor
den toegelaten.
Hier is dus geen verandering der juris
prudentie mogelijk. Immers, dan zou men
een averechtsche interpretatie moeten ge
ven aan het woord „gezindheid" en het
woord „godsdienstig" lezen alsof er stond
„ongodsdienstig."
Iets anders is, dat onlangs een te be
perkte uitlegging van art. 101 plaats vond,
toen de kantonrechter te Deventer van een
Baptist eischto, dat hij den eed zou doen,
omdat, volgons dien kantonrechter, alleen
Doopsgezinden waren vrijgesteld. Deze uit
legging was om twee redenen verkeerd:
le. de wet stelt vrij ieder, dio tot een ge
zindheid behoort, die een eed ongeoor
loofd acht. Onder die gezindheden komen
ook de Baptisten voor. 2o. De Baptisten
stijn eigenlijk een onderdeel der „Doop-ge
zinden". Zij zijn van hen feitelijk alleen
onderscheiden door den doopvorm (onder
dompeling in plaats van overgietiDg). En
waar bij do stichting der Algemeeno Doops
gezinde Sociëteit in 1811 door haar is gege
ven een omschrijving van het kenmerk
eener Doopsgezinde gemeente, behoort de
overheid aan te nemen, dat elke gemeente,
die aan deze omsokrijving voldoet, behoort
tot de Doopsgezinde. Deze omschrijving
luidt: „Voor een Doopsgezinde gemeente
wordt gehouden de zoodanige, bij welke de
Doop alleen aan bejaarden op belijdenis
des geloofs wordt toebediend". Welnu, zoo
geschiedt het ook bij de Baptisten. Daarom
was do meening van den Deventorschen
kantonrechter onjuist en had hij moeten
zeggen: „De Doopsgezinden, onder wie do
Baptisten behooren, zijn van den eed vrij
gesteld", en had hij dienvolgens den Bap
tist moeten toelaten, een belofte af te log
gen.
Generaal Van Dnnlcn.
Zooals men weet, besloten do ingezetenen
van Atjek verleden jaar na het ontslag vaQ
generaal Van Daaien als gouverneur van <iit
gewest, hem een eoredegen aan to bieden,
als huldeblijk, en in don geest van die dagen
beschouwd misschien ook als protest tegen
dc wijze, waarop het ontslag werd verleend.
Voor dit dool werd een som bijeenge
bracht, waarvoor een prachtig wapen is
kunnen worden vervaardigd.
Do uitreiking daarvan zal in tegenwoor
digheid van gonood'gdcn in 's-Gravenhage
plaats vinden; de regeling van deze plech
tigheid en het overhandigen van don eore
degen zal geschieden ck»or den kapitein dor
artillerie van liet Nederlandscho log»*
Kompees, cli© tijdens rijn detacheering in
Indië als adjudant van Daalen den tocht
naar de Gajoo- cn Aloslanden mede maak to
en den kapitein Do Loau van het Indische
legor, thans met verlof in Nederland, dio
geruimen tijd op Atjeh onder generaal Voq
Daalen beeft gediend.
Generaal Smots.
Naar de „Z.-Afr. Post" verneemt, Ls ce-
neraal Smuta voornemens ook een bezoek
te brengen aan Holland. Hoogst belang
rijke werkzaamheden zullen hem echter nog
wel een tijd te Londen bezighouden.
Hlioiatei' Cool.
De minister van oorlog brengt ter kennis
van belanghebbenden, dat hij voor degenen,
die hem in rijn betrekking wenschen te
spreken, audiëntie zal geven eiken Donder
dag, des namiddags to halftwee, in het ge
bouw van het departemenet van oorlog.
(St.-Ot.)
Brussel 9 ch o1 tentoonstelling 1910.
Speciaal voor de groepen X en XV, voot
de Brusselsche tentoonstelling, te houden
in 1910, heeft rich een sub-comité gevormd,
I bestaande uit de heerenJhr. mr. H. W,
van Asch van Wijck, te 's-Gravenhage, lid
van de Tweede Kamer dor Statcn-Gen®<
raai, voorzitter M. C. P. Barbe, Amster
dam, directeur van de Weeter-Suikorraffi*
naderij; G. W. Bloemendaal, Worroerveer,,
lid der firma Bloemendaal en Laan; mr.
E. L. Th. Hoogenstraaten, Leiden, direo*
four dor N©d. fobr. van Verd. Levensmid
delen, voorheen W. Hoogenstraaten en Co.
P. L. M. Hoogeweegen, Rotterdam, lid der
firma Hulstkamp en Zn. en Molin; 0. G-
Vattier Krone, Amsterdam, directeur van
do N. V. „Vriesseveem" Bern. J. Veldhuis,
Amsterdam, direotour der N. V. Het Tijd-
eohrift „Eigen Haard", secretaris.
De groepen X en XV betreffen Voe
dingsmiddelen en Bedrijven.
Ncderlandsche Organisten-Vereenl-
ging.
Woensdag l.J. werd te Utredit de twin
tigste jaarlijk8cho algemeene vergadering
der Ned. Organisten-Vereeniging gehou
den. Uit de verslagen bleek de gestadige
toename van leden on donateurs. Do nftro-
dendo bestuursleden, Jos. A. Verheijen,
voorzitter, en J. van Dissel, muziekcomm a
saris, werden herkozen en in plaats van
wijion den heer J. 0. Braspenning werd do
heer J. 0. Dudok te Amsterdam als bo
stuurslid gekozen. Het legaat, groot 250\
door den heer Braspenning der Vereeni
ging vermaakt, werd op voorstel van hel
Bestuur tot een afzonderlijk „Braspen
ning-Fonds" bestemd, om van de rente
daarvan do onkosten te dekken van oven-
tueolo examens door de Vereeniging af te
nemen en een commissie van drie bestnurs-
en twee gewone leden l>enoemd tot regeling
van dit fonds.
De Algemeene Vergadering in 1910 zal te
Amsterdam worden gehouden en dan tevens
hot 20-jarig bestaan der Vorooniging eenigs-
?dns feestelijk herdaoht worden, waarvoor
de Algemeene Vergadering een bedrag
toestond.
Aan alle aanvragen om ondersteuning
kon worden voldaan.
Hot kapitaal der Vereeniging bedraagt,
thans 20.820.67J.
Do jaarlijksohe subsidie aan h'st Maand
blad ,,Het Orcrol" werd wederom toege
staan
Openbare leesznlen eu bibliotheken.
Door het Oentraal Bureau voor do Sta
tistiek wordt op ver7X>ek van den Minister
van Binneulandsche Zaken een onderzoek
ingestold naar aantal en omvang van werk
kring dor hior te lande bestaande openbare
leeszalen en bibliotheken, met ie bodoeling
do gogevons to bewerken en de rosaltaton
te publioeoren. Tot het vorkrijgen van deco
gogovens is een igenlijst gewonden aan rl-1
lo aan hot Bureau bekendo (stellingen. Be
sturen van openbare leeszalen en bibliothe
ken, die geen vragenlijst mochten hebbon
ontvangen, worden uitgonoodigd alsnog zotf
spoedig mogelijk hun adres op to govrn aan
don „Directeur van het Centraal Bureau;
voor de Statistiek te 's-Graverh to, Rijn
straat 28", aan wion portvrij \U ..Dienst"'
kan worden geschreven.
Als „openbare leeszaal )i Dibiiouieek"
wordt aangemerkt een instelling voor hetf
publiek toegankelijk in dien zin, dAt niet
aan bijzondere vercischten behoeft te wor-
den voldaan om van haar gebruik te makon.
Echter doen financieele vereischten, of be
palingen in het belang der openbare orde
of zedelijkheid, of bepalingen met betrek
king tot don leeftijd der bezoekers, een leea
zaal of bibliotheek het karakter van opeu-
baar niet verliezen. Daarentegen zijn niet
openbaar bijv. een bibliotheek of leeszaal uï-
leen voor loden, die zich vooral aan ballo
tage moeten onderwerpen, een schoolbiblid'
theck uitsluitend voor de leerlingen, eon
bibliotheek alleen voor geloofsgcnooten,
vakvoreonigingaleden, enz.
Het was elf uren. Het geheel© huis sliep
jfeeds, toen ik de huisbel hoorde. Het was
jfeen schril, langgerekt geluid. Het scheen,
dat er met heftigheid aan de bel getrokken
iWerd. De honden in den tuin blaften woe
dend.
Ik sprong het bed uit, deed het raam
/xpen
De nacibt was nevelig, voohtig, van on
doordringbare duisternis.
Door het geblaf der honden heen riep
fk: „Wie is daar?"
Een mannenstem antwoordde. Jk hoorde
door het lawaai slechts afgebroken woor
den „Marthó zendt mij, de waard... voor
'Ben zieke... hulp..."
Ongerust kleedde ik mij aan. Iedereen
ki huis was ontwaakt; vrouw, kinderen,
bedienden. Ik stelde hen gerust.
Met een fakkol in de hand liep ik naar
de huisdeur. Een man wadhtte me daar
pp. Hdj was klein, dooh breed gebouwd.
Hij droeg een slappen vilten hoed, een man-
jfol mot Roog opgeslagen kraag. Haastig
liohtle hij mij in, terwijl ik de honden stil
(nciakte:
„Ik heb een vriend in de herberg in het
dorp. Hij is plotseling ziek geworden, zeer
^iek. Hij heeft dadelijk medische hulp noo
dig Een menschenleven staat op het spel.
(Men heeft me verteld, dat u een automo
biel heeft. Zoudt u mij den dienst willen
bewijzen mij naar de stad to rijden om een
HoklerP Ik zal hem het geval uitleggen en
Vdj kunnen hem n?.ee terugnemen."
Het gold hier een goede daad te verrich
ten. Daarom aarzelde ik niet. Ik zeide tot
den onbekende, terwijl ik de huisdeur
opende: „Het is goed. Helpt u mij maar."
Wij sohoven samen de auto uit de schuur.
Toen riep ik mijn vrouw, die voor het open
raam angstig stond te wachten, eenige ge
ruststellende woorden toe.
De man was met de auto en bevoelde de
banden.
„Heeft u genoeg benzine?"
„Ik antwoordde hem: „Ik heb een enorm
groot, geheel vol reservoir en buitendien nog
reserve. Dat is een gewoonte van me; men
kan nooit weten wat er gebeurt."
„Dat is verstandig," zeide hij.
Ik zette den motor in gang, sloot de
huiedeur achter ens en wij gingen weg. De
onbekende zat naast mij. Hij prees den
rus bi gen gang.
Gevleid verteld» ik van mijn groote
tochten, welk pleizier het mij deed over
heuvels en bergen te snellen, en dat ik ge
durende een geheel jaar geen en kal ongeluk
had gehad.
Waj reden over den vlakken grond.
Mijn Ijoht wierp verre schijnsels. Den
weg kende ik uitstekend-
Ik zeide: „Binnen tien minuten rijn wij
te Sens."
Toen, plotseling, keerde de man mij zijn
geedoht toe: „Hoort u eens, mijnheer. Ik heb
geen zieken vriend, geen herberg en geen
dokter I Maar ik moet dezen naoht nog ver
hier van daan zijn- Niemand behoeft het te
weten. U moet mij naar Orleans rijden,
twintig mijlen van hier. Vóór het aanbre
ken van den dag kunt u terug zijn. U hebt
den tijd. Do winternachten zijn lang. En u
behoeft er niet over te spreken."
Ik begreep het niet. Ik dacht: hij is
waanzinnig. Instinctmatig remde ik.
Maar toen de auto langzamer begon te
rijden, legde de man zijn zware, harde
hand op mijn arm en zeide wild: „Nu geon
grappen! Rijd snel, of andersOverigens
mag u wel weten, waar het om gaat: Ik
had vannacht onaangenaamheden met uw
buurman Duport. Ik vilde bij hem inbre
ken, om eenige kleinigheden weg te nemen.
Maar toen ik in het salon bezig was, kwam
de heer des huizes mefc een kaars in de
cene hand, en in de andere een revolver,
in de kamer.
Toen moest ik me toch verdedigen, niet
waar? Ik had mijn mes bij de hand en ge
bruikte het. Basta I Maar daar kwam de
vrouw aan, met loshangende haren; ook
met een kaare. Zij echreouwde. Natuurlijk
maakte ik haar stom. Maar er kwam nog
iemand door dezelfde deur. Het dienst
meisje, dezen keer. Ik verioor mijn geduld.
In 't kort: ik deed mijn plicht. En wilt u
golooven, dat het nog niet gedaan was, en
ik den kleinen jongen, die door rijn gebrul
bijna al de buren gewekt had, nog uit den
weg moest helpen? Ik werd er warm van.
Ik moest hem tot iederen prijs het zwij
gen opleggen." Met de handen aan het
stuurrad luisterde ik huiverend toe. Op
nieuw trachtte ik den gang van den wagen
te verminderen.
Maar de man beval mij op imponeeren
den toon: „Ik verbied u te rcmmeij! Be
grepen! En het is doelloos. Ik ben zelf
chauffeur."
Een mengelmoes van gedachten door
kruiste mijn koortsachtig verhit brein-
Waarom heeft hij dan niet de auto geno
men, terwijl ik do huisdeur sloot?
Hij raadde zeker mijn gedachten, want
hij zeide: „Ik wilde door u gereden wor
den. Want had ik uw auto zelf bestuurd,
dan had ik er bij mijn aankomst last van
gehad, en dan was ik opgevallen. Terwijl
u nu de auto weer mee terugneemt. En u,
u zwijgt."
Toon begon een stille tocht. Wij doorkruis
ten landstreken, waarvan de ondoordring
bare duisternis door onze schijnwerpers
word doorboord, reden door diepdonkere
wouden, over afgevallen takken, door sla
pende dorpen, waar de honden luid be-
gonnon te blaffen.
Voor een politiebureau trachtte ik nog
een keer halt te houden, maar de man dwong
me door to gaan.
„Rijd door I U weet, dat het mij op een
lijk meer of minder niet aankomt."
Daarbij liet hij rijn mes zien. De schrik
verlamde mij. Ik was ongewapend en had
vrouw en kinderen tehuis.
Zou ik mijn loven opofferen, om misschien
den dood van mijn buurman te wreken?
Wij gleden verder.
Opgeschrikte hazen liepen over den weg
In liet licht onzer so hij n werpers.
De man hoonde.
„Mijn idee ia eenvoudig, maar goed. Do
politie rekent slechts met haar Bnelhcid.
Het zal niemand in den zin komen, morgen
middag te Orleans den dader van een den
vorigen avond te Sens plaats gevonden
misdaad te zoeken. Als ik met het spoor
ging, Rad ik moeten wachten, de beambten
hadden me bespionneerd en opgeschreven.
Leve de automobiel I"
Ik had nog slechts één hoop; oen onge
luk. Ja, ik leerde den zieltoestand kcnnon,
waarin men verlangend nnar een ongeluk
uifcziot.
Een simpele dood, on ik kwam misschien
vrij van de vreeselijke medeplichtigheid.
De gummibanden waren nog nieuw. Zou
ik eon ongeluk simuleerent
Maar do man zou zich niets wijs laten
maken: hij was zelf chauffeur.
Wij reden verder.
Tweemaal had ik reeds don looht naar
Orleans gemaakt. Ik kende iedere krom
ming. Ik vond den weg dan ook uitstekend.
De man zette mij aan: „Voorwaarts, snel
ler voorwaarts I"
Bij een steile helling docht ikDe dood I
De vrijwillige dood in don afgrond. Dan*
had ik ook den moordenaar ter dood ver
oordeeld.
Maar me zelf ook. En ik verwensohte
mijn Lafheid. In plaats van den man neex)
te slaan of uit te leveren hielp ik hem onh*
komen.
Hoe hob ik den ellendeling naar do plaatt
van zijn bestemming gebracht? Hoo ben ik
teruggekomen zonder iemand te ontmoe
ten? Hoe kwam het, dat ik in een diepeil
slaap viel, waaruit ik eerst bij helder dag*
licht ontwaakte?
Ik sprong uit mijn bed.
Men zal de misdaad ontdekt hebben, 'dé
ontzettende viervoudige misdaad, waarvan
ik de verachtelijke medeschuldige was go-
worden. Het is vreeeelijk! En het eigenaar
digste is, dst ik eerst naar do schuur moeel
gaan, en mijn buren de Duports wee#
moest tden om mij te overtuigen, dat ailetf
slechts een droom was.
-fcïö...