De gondels in Venetië. ABjIHSESBISIBS» In de oude Lagunenstad rullen de gon dels, die bij honderden door de kanalen varen en zonder welke iederen bezoeker van Italië Venetië ondenkbaar schijnt, wel haast verdwijnen. De aanleiding hiertoe is het volgende. De eigenaar van een groot hotel kwam op het denkbeeld uitsluitend tot gemak van zijn gasten zich motorbootjes aan te schaffen. Daar echter de gondeliers het monopolie voor het vervoer van personen in de binnenstad bezitten of vermeenen te bezitten, wist Mj van de politie vergun ning voor zijn moderne vaartuigen te ver krijgen, als reden opgevend, dat zijn motor bootjes voor langere tochtjes dienst zou den doen, böjv. het bezichtigen der havens, hetgeen ook ten deele. waar was. Hierdoor ontstond grooto onrust onder de gondeliers, die wel bemerkten, dat de motorbootjes van den hotelhouder de gas ten ook in de kanalen rondvoeren en hun bagage naar het station brachten. Eerst ontstond er slechts een gemor; ten slotte echter kwamen zij in opstand en op zeke ren dag dwongen zij eenige reizigers, die door een motorboot naar het station ge bracht werden, in hun gondels over te stappen. Toen de vreemdelingen bij het einde van den tocht betalen moesten, wa ren zij daar niets over gesticht, want zij hadden reeds voor de motorboot moeten betalen. Nu was bewezen, dat de hotelhouder zijn bootjes den gasten niet voor niets ter be schikking stelde, maar de gondeliers in hun bedrijf onderkropen had, dat tooh al geen groote winst opleverde: in Venetië toch zijn over de vijfhonderd gondels voor het ver voer van personen, waarvan de helft ruim voldoende zon zijn. De zaak kwam voor het stadsbestuur en toen werd ook de vraag gesteld, met welk recht de gondeliers aanspraak maakten op het monopolie. Venetië, zoo werd gezegd, is wat het verkeer in de stad betreft, ver bij alle groote steden ten achter; een hervor ming in den bestaanden toestand is onver mijdelijk. Een koetsier, die zulke bewerin gen tegenover de automobielen zou willen doen gelden, zou uitgelachen worden, zelfs in Venetië. Niettegenstaande dit blijven dé gonde liers zeggen, dat de motonbooten ingaan tegen de oude gewoonte van het gondel- vervoer. Wel moet men toegeven, dat de motor booten geen verfraaiing zullen zijn voor de kanalen en deze veel van de poëzie, zul len doen verdwijnen. Daar staat echter te genover, dat de vooruitgang der moderne techniek en de uitbreiding der havens snel vervoer eischen, Eenigen töjd zullen de gondeliers met hun wachtwoord: „Redt de gondels" den vooruitgang tegenhouden, maar spoedig toch zal de motorboot ook in Venetië over winnen. De cfaoBera in Rusfiand. De cholera, clie in Rusland door de barre wintervorst niet op de vlucht is ge jaagd, maar zich heeft gehandhaafd en ei ken 'dag de noodige slachtoffers heeft ge maakt, herinnert aan het feit, dat nog geen zee eeuwen geleden (560 jaar) geheel Europa bijkans tot de helft ontvolkt werd door een besmettelijke ziekte, te dien tij de aangeduid met den naam „pest". Een aardbeving, die 14 dagen duurde, kondigde als het ware deze pest aan. Ita lië werd het eerst aangetast. Alleen de stad Florence bad 60,000 dooden, de meeste kloosters stonden ledig en op de dorpen bleef sohier geen inwoner meer over. Duitschland kwam toen aan de beurt; te Bazel werden 14,000 menschen wegge maaid: te Erfurt konden de kerkhoven de lijken niet meer bergen en in elf groote kuilen werden 12,000 dooden geworpen. Lübeck verloor op één dag 1COO menschen en in één jaar 90,000. Deze voorbeelden kunnen volstaan, om er indruk van te geven hoe in die daffltn de menschen stierven als ratten en mui zen. Een waanzin greep de lieden aan en men zag jongelui stervenlachend en joelend en in de handen klappend. Anderen weer begonnen zich op straat tot bloedens toe te geeselen om het kwaad te bezweren. De geneeskunde waa totaal machteloos. Onder de monniken woedde de ziekte dermate, dat er alleen onder de „barre- voetöroeders" 125,000 stierven. Om iets te doen begon men de Joden als de bewerkers dezer epidemie te beschuldi gen en op het allerwreedst te vervolgen. Toenmaals maakte men er een vers op: Peatis regnairt, plebds quoque millia [stravit, Insolitus populns fLageüat se eeminudras. Oontremuit tellus; populus cremator He- [brams. Hetgeen wil zeggen: De pest woedde en raJapte duizenden weg. Zonderlinge men schen geeselden zich half naakt. De aarde beefde, het Jodenvolk werd verbrand. STOFGOUD. Onze meeningen zijn slechts aanvullingen voor ons bestaan. Zooals iemand denkt, daaraan kan men zien, wat hem ontbreekt. De onbeduidende menschen zijn erg met zichzelf ingenomen, de voortreffelijke zijn wantrouwend, de lasteraars zijn laf, de goeden angstig. Zoo wordt alles in het even wicht gehoudenieder wil een geheel zijn, of het voor zichzelf schijnen. Goethe. v De slaap is een edelmoedige cfief, die aan krachten teruggeeft, wat hij aan tijd ontneemt., Carmen Sylva. Tweelingen. De vriendelijke oude heer bleef staan, toen hij in den kinderwagen twee klein tjes zag, die precies op elkaar geleken, en minzaam zei hij tegen het kindermeisje: „A, zeker tweelingen?" „Ja, mijnheer antwoordde het meisje. „Allebei jongens". „Zoo?" zei de oude heer. „En hoe houdt je ze uit elkaar?" „Dit is de een", zei het meisje, er een aanwijzend, „en dat is de ander". „Goede hemel!" zei de oude heer, „hoe eenvoudig. Maar," voegde hij er aan toe en wees naar nummer twee, „kan deze ook niet de een zijn?" „Dat kan wel", hernam het meisje na een korte pauze, „maar dan is natuurlijk die de ander." „Goed dan," zei de oude heer. „Maar hoe doe je nu, als je ze van elkaar wilt scheiden?" ,,Dat doen we zelden; maar als het noo- cEg is, zetten we er een in de eene kamer en den ander in een andere." „Hoe weet je dan, welke je in elke ka mer zet?" „Wij kijken goed, welken we in de eene kamer zetten en dan weten we, dat de an der in de andere kamer is." „Goed", zei de oude heer, het vraagstuk warm houdend, „maar als de een nn eens thuis was en de ander buitenshuis, zou je dan kunnen zeggen welke er thuis was?" „O ja, mijnheer," hernam het meisje ernstig; „dan hoefden we alleen maar naar hem te kijken en dan zouden we weten, dat degeen, dien we zagen, degeen was, die in huis was, en dan was natuurlijk diegeen, die ergens anders was, de ander. Er zijn er maar twee niet u, en dat maakt het heel gemakkelijk De vriendelijke oude heer liep toen maar door. Inden hoek gezet. De bekende Italiaans che astronoom Schiapareli vertoefde eens als jonge man als gast bij een Siciliaansch grondbezitfcef en daar hij er altijd op uit was om de re« sultaten van zijn wetenschap aan den volk^ bekend te maken, bood hij aan om voor dq dorpelingen een voordracht over de maaqj te houden. De brave boeren sperden mond en neus open over al die merkwaardige dingen, die de man dér wetenschap hun over het he mellichaam vertelde, minder echter omdat, het hen imponeerde, dan omdat zij het voor opsnijderij hielden. Hoe kon de Trmn dft4l alles weten? Hield hij hen nu voor zóó dom dat zij dat alles ongezien op zijn woord ge- looven zouden? Dan kende hij hen niet.' Toen de astronoom had meegedeeld, de maan precies 390,000 EL M. verwijderd was, kuchte de schout, viel den geleerde in de rede en vroeg of hij wel eens een vraag mocht doen. „O zeker, zeer gaarne, vraag maar ge rust," antwoordde Schiapareli, verheugd over dit teeken van belangstelling. „Wilt u me dan eens even zeggen, hov ver het van hier naar Novino is?" „Van hier naar Novino? Het spijt mij; maar dat kan ik u niet zeggen. Ik ben nog nooit in Novino geweest". „Wat u zegtNu, maar djt u d»-Ti reeds zoo vaak op de maan geweest, da.t u daar zoo goed thuis is en den afstand zoo goed kent?" Alles lachte en met de voordracht over de maan was het uit. Hij en zij hadden ruzie gemaakt. Dat deden ze gewoonlijk aan tafeL Dat was een goede beweging voor het digestie-uurtje. Maar dezen avond duurde het hem te lang. Hij wilde vrede sluiten. Hij achtte het daartoe het beste het gesprek te brengen op een onderworp, waarover zijn vrouw zoo gauw nog niet uitgepraat zou zijn. „Heb je geden," begon hij, „dat dezen zomer de japonnen weer langer zullen ge dragen worden dan gewoonlijk „Zoo," merkte zdj bitter op. „Maar als ze nög langer moeten gedragen worden dan ik de mijne gewoonlijk draag, dan mogen ze wel van blik zijn!" En toen begon de rude weer. „Kapitein," vroeg de vervelende passa gier, „waarom laat u nu in open zee het anker uitgooien?" „Mijnheer," was het antwoord van den zeerob, „dat doen we om de zee vast te leggen, die zou anders in dien mist wel eens kunnen wegloop en." Beleedinging „Die Meijer beeft me één keer voor beleediging 26 boete la ten betalen, maar nu ben ik hem toch te slim af geweest. Ik heb hem een brief geschre ven, onderteekend: „Achtend, J. Jansen"; en toen heb ik „Achtend" doorgeschrapt. Hoe is-ie? Laat hij me nu eens vervolgen, als hij kan I" Iemand vroeg Mark Twain eens of hij 't aardig vond boeken op zijn verjaardag te krijgen. „Dat hangt er van af, wat het voor boe ken zijn," antwoordde de groote humorist. „Als het boek een leer en band heeft, dan kan het goed dienst doen om ex je scheer mes op aan te zetten. Als het een klein deeltje is, dan kun je het gebruiken on der den poot van een wiebelende tafel, een ouderwetsoh dik boek kun je zoo lekker naar een hond, die je verveelt, smijten, en een groot album kun je zoo handig onder een dichtvallend raam zetten." „Wat rook jij daar een onzinnig lange sigaar?" „Ja, de je, dat doe ik, omdat mijn dok ter mij verbood meer dan één sigaar per dag te rooken!" CORRESPONDENTIE. X. Wij willen, vooral om u genoegen te doen, uw bijdra ge plaatsen, niet echter voordat wij weten met wien wij te doen hebben. Uw initialen Zijn ons met genoeg. Voorts: do opneming alleen zij u voldoende ba- loont sg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 18