No. 15159. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag- 24 JuU. Anno 1909. PERSOVERZICHT. Ingezonden. ZIJN PLICHT. Onder het hoofd B e d n k e 1 k' lazën Iwij in „H et Volk": De Koningin-Moeder is öp dé n o o n- !stelling van huisindustrie ge weest, en zij vond den toestand bedenkelijk. iWij laten hier volgen wat het „H andels- blad" er van vertelt: ;,Met de intense belangstelling, 'die H. !M. steeds aan den dag legt, wanneer Zij 'tentoonstellingen bezoekt, nam Zij ook hier van alle onderdeden kennis. De loonlijsten, bij de verschillende groepen van voorwer pen neergelegd, ging H. M. na, en gaf herhaaldelijk te kennen, hoe bedenkelijk haar de lage" loonen voorkwamen, die in verschillende bedrijven door de huisarbei ders worden verdiend. Waar een betrekke lijk goed weekloon stond genoteerd, ont ging het nimmer haar aandacht, hoeveel uren van arbeid daaraan door de verschil lende leden van het gezin werden besteed. Op het terrein werden alle huisjes en bedrijven in werking door de Koningin be zichtigd. Met verschillende van de arbei ders en arbeidsters onderhield H. M. zich kortelijk, hen ondervragende naar de om standigheden, waaronder zij werkten. Het zien van al deze dingen ontlokte Haar de opmerking, dat Zij daardoor nog meer dan 'door kennis te nemen van wat geschreven is over de huisindustrie, overtuigd werd van. haar slechten invloed voor de arbei ders, en ook voor de volksgezondheid, voor zoover voedingsmiddelen in huisindustrie worden vervaardigd. Bij het afscheid sprak de Koningin dan bok den wensch uit, dat de tentoonstelling feen druk bezoek mocht hebben, opdat daar door algemeen de indruk mocht gevestigd .worden welk een bedenkelijke arbeid de huisindustrie is." Inderdaad, wanneer men de dingen ëens yan nabij ziet, en met de menschen zelf eens spreekt, krijgt" men nog beter dan uit boeken een kijk er op. Ook de Koningin- [Moeder ondervond nu deze waarheid; en rij sprak ze uit. En haar nieuw inzicht deed haar den slechten invloed der huis industrie beseffen, niet alleen op de ar beiders zelf, die er in werken, maar ook pp de volksgezondheid in het algemeen, ;,voor zoover voedingsmiddelen in huisin dustrie worden vervaardigd." Bjj eenig langer vertoef dan anderhalf iuur had de. Koningin ongetwijfeld, dank rij haar intense belangstelling, nog meer waarheden ontdekt. Voedingsmiddelen, die ben verblijf in het gezin van den huisar beider hebben doorgemaakt, waar allerlei ziekte kan heerschen, kunnen besmetting door het land dragen. Gelukkig worden •erwten goed gekookt, vóór zij worden opge diend, anders zou men 's winters zijn oud- Hollandsch bord snert niet onbezorgd kun nen verorberen. Aan het garnalen-eten, dit weef men reeds lang, is het gevaar van een koliek verbonden. Zij pleegt te worden ge steld op rekening van de natuurlijke gif tigheid van het beestje zelf. Maar veel grooter gevaar voor dé volks gezondheid schuilt in de textiel- en de kleeding-industrie, voor zoover zij door huis arbeiders wordt uitgeoefend. Dit is een zeer 'groot deel van de huisindustrie. Brabant alleen telt een duizendtal huiswevers, die behangsellinnen en gonjezakken maken, maar ook lijfgoed. Veelal is hetzelfde ver trek, waar de wever werkt, het eenige van het gezin. Daarnaast vindt men in Neder land verspreid zeker niet minder dan twee fciuizend thuis werkende kleermakers jen naaisters van alle mogelijke branches, Idie voor bitter lage loonen ondergoed en bovenkleeren maken, voor mannen, vrou wen en kinderen van de arbeidersklasse, Imaar ook van de rijksten. Een pelsjas, een bïnazone-kostuum, een gouvemeurskos- ïuuni en een galapak van een Kamerlid, piet de bokjas van een heerenkoetsier, staan op de tentoonstelling onder één vi trine; wel verdient de snijder van den ama- fcone-mantcl, waarin straks een dame uit de hofkringen gaat paardrijden, f 18.50 per Week, maar hij werkt in zijn huiskamer, die fe gelijk zijn keuken is. En de kleermaker, 'die den gouverneursrok, het galakleed van iden Commissaris der Koningin maakte, .Verdient bij een 15-urigen werkdag "een Weekloon van f 12.50. Ook op hofbals dus kan velerlei besmet ting uit de armeluis-krotten worden binnen gedragen. Had de Koningin-Moeder tijd gehad om dit te beseffen, het zou haar nog duidelijker zijn geworden, welk een beden kelijke arbeid de huisindustrie is. Bjj het verslag van het bezoek van dë Vorstin aan de Amsterdamsche "tentoon stelling komt ons weer voor den geest een tooneel op de tentoonstelling van huisin dustrie te Berlijn. Daar was de Keizerin op bezoek, en vooral onder den indruk van de gruwelijke vrouwen- en kinder-uit- buiting in de kleedingindustrie riep zij hartstochtelijk uit: Is daar niets aan te doen? Onze Vorstinnen zijn Hollanders, zoo niet van geboorte, dan toch door aanpassing; zij zijn bedachtzamer in haar uitingen. De Koningin-Moeder fronst alleen de wenk brauwen, en spreekt het woord „bedenke lijk" uit. Leeft ook in haar de herinne ring aan den kreet, die de Duitsche kei zerin ontsnapte? Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. Heeft de Koningin, met haar verwijzing naar het gevaar voor de volksgezondheid, dat de huisindustrie meebrengt, begrijpende, dat deernis alleen de wetgevingsmachine niet in beweging kan brengen, de vrees voor eigen huid willen wakker roepen bij de machtigen van Nederland? Heeft zij, aan de tentoonstelling een druk bezoek toewen- schend, daarmee een aansporing willen ge ven aan de achterlijke, behoudzuchtige, egoïstische, maar invloedrijke kringen, waar haar woord bijzonder gezag heeft, om zich den huisarbeid aan te trekken, niet alleen door het geven van een aalmoes hier en daar, niet alleen om eenigen nood te lenigen, maar om ze uit te roeien door de de politieke macht, waarover zij beschikken, ter wille van hun eigen lieve lijf? Laat ons geen verdere commentaren ma ken op het woord der Koningin. In de hoogste en machtigste kringen van ons land is nu de huisindustrie bekend, niet alleen door studie in rapporten en boeken, maar ook door aanschouwelijk onderricht. Beseft wordt, welk een bedenkelijke arbeid de huisindustrie is, en ook, dat men met fra ses en algemeenheden zich van deze zaak niet afmaakt. Bedenkelijk zou het zijn, in dien desondanks ook deze arbeidersellende Minister en Vorstin tot geen andere dan parade-daden aanleiding gaf, die slechts de strekking hebben, hun eigen populari teit te verhoogen. Bedenkelijk voor hun machtspositie. Want dan zou eindelijk ook bij dit meest ellendige deel van het prole tariaat, dat voor de groote meerderheid in de gelatenheid der versuffing en ontaarding voortleeft, de overtuiging baan breken, dat de hoop op een beter leven, hun thans door deze bemoeienis der machtigsten voorge spiegeld, een ijdele hoop is, en dat alleen van eigen kracht, van eigen zelfvertrouwen, van eigen organisatie en machtsvorming tegenover die van de grooten der aarde voor hen een menschenleven is te wachten I V. schrijft in hef ;,Katholiek Soci aal Weekblad": Te Amsterdam is onlangs ten overstaan van den notaris Ch. Miseroy een stichting tot stand gebracht, genaamdP r o p a g a n- d a f o n d s van belanghebbenden bij uitvoe ring en toepassing van Woningwet en Bouwverordening te Amsterdam. Het doel dezer stichting is uitsluitend de bestrijding der onkosten, verbonden aan de propa ganda der verkiezingen, en wel in den volgenden geest: a. Bij verkiezingen voor dén Gemeen teraad van Amsterdam ten behoeve van die candidaten, die de belangen der bur gerij zoodanig opvatten, dat daaronder be grepen zijn ook de belangen van huiseige naren en van allen, die bij het bouwvak betrokken zijn, en van welke candidaten het bekend kan zijn, dat de thans gebruikelijke wijze van uitvoering en toepassing van Wo ningwet en Bouwverordening niet is in het algemeen belang der burgerij; b. zoo mogelijk en mettertijd bij verkie- ringen voor de Provinciale Staten van Noord-Holland en voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal met hetzelfde doel. De bedoeling ^an deze instelling komt dus hierop neer, dat men uit zijn bedrijf gelden afzondert, ten einde bij verkiezin gen de benoeming te bewerken van zulke candidaten, waarvan men voor zich per soonlijk hef meeste voordeel verwacht. Over dit verschijnsel, dat gelukkig in ons land minder voorkomt dan in andere landen, Duitschland bijv., willen wij hier ons afkeurend oordeel uitspreken, omdat hef op een verkeerde richting in de; poli tiek wijst. De staatkunde toch, d. i. de handelwijze der overheid in de richting van het alge meen welzijn, moet beoordeeld worden naar algemeene beginselen, niet naar de be langen van enkele groepen der burgers. Van dit laatste geeft de Duitsche politiek dikwijls teekenende voorbeeldenmen den- ke slechts aan den jongsten strijd tusschen de agrariërs en de industrieelen. De be ginselen, waarnaar de staatkunde beoor deeld moet worden, kunnen zijn van zede lijken aard, economische, diplomatieke, al naar gelang het voorwerp, waarop de handeling der overheid betrekking heeft. Nu in onzen tijd de Staat in zoo nauw verband staat tot het zedelijk en gods dienstig leven op het gebied van on derwijs, huwelijkswetgeving, bestrijding der onzedelijkheid, enz. is het bijv. ge- wenscht een christelijke politiek te voe ren en kan dus het christelijk beginsel tot staatkundig criterium worden. Zoo zal ook in de meeste staatkundige vraagstukken een economisch element meespreken en moet de staatkunde getoetst worden aan algemeene economische beginselen; bij het vraagstuk van vrijhandel of protectie bij voorbeeld. Omtrent die beginselen kan men niettemin in de war gebracht worden door zijn belangen. Zoo vindt misschien de land- bouwstand, dat het heil van den Staat het best bevorderd wordt door een krachtige landbouwende bevolking; iets, dat in agra rische politiek tot uitdrukking kan komen. De industrieelen of handelaars verwachten misschien meer van handel of industrie en zullen in die richting met den Staat trach ten te werken. Hun dwaling is dan te goe der trouw. Hier in dit geval wordt echter het slech te beginsel openlijk geprezen. Het bestuur zegt o.a. in een schrijven aan het „Han delsblad": Voor die propaganda zal nimmer gevraagd worden en zal ook nim mer van invloed zijn de zoogenaamde „po litieke kleur of richting" van den candi-* daat of de candidatenwij bevelen geen beginselen aan, alleen personen, van wie wij weten, hoe zij over onze belangen, zoo als wij die opvatten, denken. Aldus het onderscheidingsteeken, waar naar deze lieden het bestuur van den Staat beoordeeld willen zien, vinden zij niet in eenig algemeen beginsel van godsdienstig- zedelijken of economischen aard, doch al leen in de reactie, die het bedrijf van een bepaalde regeering op hun beurs zal uit oefenen. Dit alles afgezien van 'dë vraag of de Woningwet, waartegen de actie der hee- ren gaande is, al of niet goed werkt. Het kan gebeuren, dat ter wille van algemeene belangen bijzondere belangen moeten wor den ter zijde gesteld. En daarbij kan het voorkomen, dat deze belangen noodeloos worden benadeeld, wat wij op het oogen- blik voor dit geval niet beoordeelen kun nen. Doch de weg, waarlangs daartegen op gekomen moet worden, is een andere. Wanneer dergelijke verschijnselen, die in strijd zijn met den geest van het parle mentair regeerstelsel, veelvuldiger voor kwamen, zou dat een oorzaak zyn van po litiek bederf. Moge daarom dit anti-maatschappelijk voorbeeld geen navolging vinden. Dr. Nolens schrijft in de „Nieuwe Venloosche Oourant": Nu is het voldoende bekend, welke de plannen rijn van het Kabinet, vooral wat de blijvende versterking voor de middelen aangaat. In de openingsrede, door den Minister van Binnenlandfcche Zaken 12 Sept. 1908 uitgesproken, werd' medegedeeld, dat de toestand van 's Lands financiën zooveel mo gelijk beperking bij de voorstellen tot uit gaven eischte. Zoo het al niet herhaald wordt in de troonrede voor 1910, de toe stand der financiën is er niet beter op ge worden. Verder werd gezegd, dat die toestand der financiën vordert: „afgezien nog van het geen later zal noodig rijn voor de uitvoering van sociale hervormingen, duurzame ver sterking der middelen tot behoud van het financieel evenwicht." Daartoe werden wetsontwerpen in uit zicht gesteld tot herziening en verhooging van het recht van successie en tot invoe ring van een algemeene inkomstenbelas ting met een kapitaalbelasting als aanvul ling ter vervanging der vermogens- en be drijfsbelasting. Vermoedelijk zijn deze thans te wachten. In de millioenonnota werd verklaard, wat wel ieder vermoedde, dat voor do uitvoe ring der sociale hervormingen in de eerste plaats een tariefsherziening zon in aanmerking komen. Belastingen uitdenken, voorstellen verde digen en aannemen is toch al geen gemak kelijke en aangename herigheid. De ervaring hier en elders bewijst, dat men niet te veel op den opofferingsrin der contribuabelen mag rekenen. Maar een tariefsherziening is dubbel moeilijk, vooral als die herziening onderno men wordt om tot een hoogere opbrengst te komen. Ter bestrijding do-t de leer van den zoó- genaamden vrijhandel dienst. De zwaarste argumenten, die tegen iedere herziening worden aangevoerd, rijn wel schijn-argumenten, zooals dat van de dure klompen, maar ze werken op het gemoed. Verschillende echte of vermeende groeps belangen rijn er bij betrokken, en het alge meen belang loopt dus gevaar uit het oog verloren te worden. Maar de concrete voorstellen dienen in ieder geval afgewacht te worden. En inmiddels is het opmerkenswaard, dat. in „D e Gids" de tariefsverhooging, ook als een proefneming, wordt bepleit. „De G e 1 d e r 1 a n d r" schrijft: Een Fransehe commissie, aan wier hoofd dr. Lachand stond, heeft een onderzoek in gesteld naar onze kazernes. De nieuwe kazernes, die haar getoond werden, vond dr. Lachand heel goed. Maar één ding is merkwaardig: dr. Lachand schrijft in rijn rapport, dat devoedin g onzer soldaten aanmerkelijk min der rijkelijk is dan in Frankrijk en België. Nu is de Nederlandscho soldaat de duur ste soldaat van heel de wereld. Toch wordt hij véél korter geoefend dan de soldaten der meeste andere landen, toch zijn de dure wapens van cavalerie en artil lerie slecht vertegenwoordigd in ons leger, vergeleken bij andere legers. En nu blijkt óók nog, dat onze soldaten slechter gevoo I worden. Vrage: Hoe is het dan mogelijk, dat wij per soldaat toch het meest betalen van alle landen? Deze sprekende feiten, die een verplette rende voroordeeling rijn van ons tegenwoor dig legerstelsel, ten spijt, blijft Nederland maar sukkelen met de slechte naaperij van Duitschland, waarmede onze militaire voor mannen de veiligheid des lands willen ver zekeren. En de Volksvertegenwoordiging is afkeerig van een forsch ingrijpen. Welke krachtige figuur maakt hier eens schoon schip? Fietsen kunnen niet in onze Vestibule worden toe gelaten, maar me~ vindt buiten ons gebouw fietsrekken met ketting en slot. Bij het binnenkomen waarschuwt men den portier en bij het weggaan vraagt men het slot to willen openen. Geachte Redactie 1 In uw blad van 21 dezer erkent de heer H. W. Spendel geweten te hebben, dat de door hem bedoelde briefjes van Lotisico waren. Deze erkenmg bevestigt mijn ver klaring, dat de heer H. W. Spendel de lezers van uw blad zeer onvolledig heeft ingelicht, omdat m zijn oorspronkelijk stukje de naam mijner onderneming in het geheel niet werd genoemd. Ware dit wel het geval geweest, dan zouden vele lezers van uw blad, die tevens cliënten van Loti sico zijn, onmiddellijk begrepen hebben, dat de bij herhaling door den heer H. W. Spendel gebruikte uitdrukking er in g e- 1 o o p e n niets anders dan een verdacht making van bcdenkeiijken aard was. Im mers, vele lezers van uw blad weten, dat Lotisico niemand er in laat loopen. De heer H. W. Spendel schijnt daarvan even eens overtuigd te rijn, anders had hij rijn verdachtmaking niet aan het adres van tusschenpersonen, doch rechtstreeks aan het adres van Lotisico gepubliceerd. On- omstootelijk staat het thans bij mij vast, dat de heer H. W. Spendel in zijn oorspron- kelijken aanval, zij het dan ook langs eeni omweg, de eer en goeden naam ran Lotisioo heeft willen treffen. Het verheugt mij zeer, dat ik tijdig ingegrepen heb, omdat dé lezers van uw blad. die zich voor deze kwestie interesseeren en zich een zelfstan dige opinie willen vormen, na mijn toelich ting ongetwijfeld de zijde van Lotisioo zullen kiezen. De heer H. W. Spendel heeft geen enkele reden om do uitdrukking er in geloc- p e n bij herhaling te bezigen, vooral niet in uw blad van 21 dezer, omdat het hem uit mijn verdediging in uw blad van 20 de zer bekend was, dat uw lezers, die meen den er in gcloopen te zijn, het volle bedrag van hun inzet, zegge f 3.50 voor elk doorgefourneerd en 0.75 voor elk klas sikaal lot, tot en met 24 dezer weder kun nen opeischen ten hoofdkantore van Loti sico aan het Juliana van Stolhergplein No. 11 te 's-Gravenhage. Het herhalen dezer uitdrukking beschouw ik als een on gemotiveerde ver daolit making aan het adres mijner onderneming. Gaarne laat 'k de beslissing aan uw lezers over. Yan mijn bereidverklaring tot terugbeta ling van den inzet heeft tot en met. heden nog niemand gebruik gemaakt. Hieruit meen ik voorloopig te mogen concludeeren, dat de waarschuwing van den heer H. W. Spendel onder uw lezers geen uitwerking heeft gehad, integendeel: gisteren vervoeg de zich iemand uit Leiden te mijnen kanto re, die, naar aanleiding mijner verdediging in uw blad van 20 dezer, tien doorgefour neerde briefjes bestelde en betaalde. Hoeveel personen zich Vrijdag en Zater dag voor bet terugbetalen van hun inzet zullen hebben aangemeld, zal ik u, goaebto Redactie, misschien nog Zaterdagavond en anders Maandagmorgen nauwkeurig mede- deelen, onder opgave van de namen on adressen der betreffende personen, ten ein de uwe Redactie in de gelegenheid te stel len dio opgave door den heer H. W. Spen del te laten oontroleeren. Ik zal uwe Re dactie dan tevens uitnoodigen deze mede- deeling, desverkiecend met of zonder opga ve van namen en adressen, in uw hln«l (o willen publiceeren. Deze publicatie znl on getwijfeld een waardig slot rijn van hot do- bat tusschen den heer H. W. Spendel en mij. Om niet to veel van uwe gastvrijheid te vergen en het debat niet te langdradig te maken, zal ik verdachtmakingen van den heer H. W. Spendel in den vorm ven uit drukkingen als t e g o n v a 1 1 e r en ver. sohalken onbeantwoord laten, althans voorloopig. Zelfs de uitdrukking mislei ding laat ik om dezelfde redenen sti1 zwijgend passeer en. Ik hoop, dat de heT H. W. Spondel mij vroeg of laat nogmaals in de gelegenheid zal stellen kostelooze pro paganda voor Lotisioo te maken doov met hem in uw blad te debatteer en. Menschen, die over de soliditeit van Lotisioo bij een collecteur der Nederland- sohe Staatsloterij informeeren, zijn aan het verkeerde kantoor. Voor zoover oio men schen niet in staat zijn zich over de solidi teit van Lotisioo een zelfstandig oordeel te vellen, dienen zij rich tot informatiebu- reau's of andere onpartajdigen te wenden. De soliditeit der Nederlandscho Scaatslo terij kan buiten beschouwing blijven, om dat het publiek daaraan elk jaar ruim één millioen Hollandsche guldens méér offert, dan aan prijzen cn premiën wordt terugbe taald. Concurr en tic-angst heb ik den heer H. W. Spendel niet toegeschreven en een aan val op hem persoonlijk heb ik niet gedaan. Ik heb geschreven, dat van een collecteur der Nederlandsche Staatsloterij geen on partijdig oordeel over eon concurrent te verwachten is en dat houd ik vol. De aan valler is de heer H. W. Spendel en ik be perk mij tot het verdedigen der aangetaste belangen van Lotisioo. Aangezien de heer H. W. Spendel in bet slot van zijn ingezonden stuk volmondig erkent, dat hij onbevoegd is te oordeeleu over de rechtsgeldigheid van de briefjes, welke door Lotisico worden uitgegeven, valt op dit punt niets andere te ant woorden, dan dat iedere schoenmaker zich bij rijn eigen leest moet houden. Hoogachtend, J. G. HAIGHTON, Directeur van Lotisioo. 's-Hage. 22 Juli 1909. Reeds waren de groote kerkvaandels van den Heiligen Gonzalves naar buiten op het plein gebracht, zwaar in do lucht zwaaiend, gedragen door mannen met Hercules-gestal ten, met warm gericht, den nek gezwollen van inspanning, maar die er een genot in vonden se te dragen. De bevolking van Mascalino vierde het Septemberfeest met nieuwe pracht De gemoederen gloeiden van geloofsijver. De heele landstreek bractt hulde aan den be schermheilige voor den rijkdom van den laatsten oogst. Op straat hadden de vrou wen van het eene venster naar het andere haar bruids-spreien gespannen. De mannen hadden de deuren omhangen met slingers groen en den drempel der huizen met bloe men versierd. Daar de wind woei, was er in de straten een voortdurende golving, die 'de menigte bedwelmde en ia een roes braoht. De processie begon zich te ontrollen van uit de kerkdeur en verlengde zich op het plein. Vóór het altaar wachtten acht mannen, de bevoorrechten, op het oogenblik om het beeld van den Heiligen Gonzalves op te ne- Jnen. Zij heetten Giovanni Curo, l'Umma- lido, Mattala, Vinzenrio Guano, Rocco de Céuzo, Benedetto Galanti, Biagio de Clisci, Giovanni Senzapaura Zij stonden overeind, zwijgend, gestreeld door de waardigheid van hun ambt, met eenigszins verwarde ge dachten in hun boofd. Het waren krachtige kerels; rij droegen in hun ooren twee gouden ringetjes als de vrouwen. Van tijd tot tijd zetten zij hun biceps op, als om er de kracht van te me ten, of wel zij wisselden onder elkaar ter sluiks een glimlach. Het beeld van den Heilige, van brons, zwart, met hoofd en handen van zilver, was groot en zeer zwaar. Eindelijk zei Mattala: „Ben jullie klaar?" Om hen heen verdrong de menigte rioh om het te zien. De ramen van de kerk ram melden bij iederen windstoot. De ruimte vulde rich met een geur van wierook. Af wisselend klonken en verdwenen de tonen van de muziek. In dat rumoer maakte rich verrukking van de acht mannen meester. Zij waren gereed; zij strekten de armen uit. Mattala zei: „Eenl Twee! Driel" En zij spanden samen hun krachten in om het beeld van den Heilige van het al taar te nemen. Maar het gewicht er van was enorm en het beeld ware bijna naar links omgeslagen. De mannen hadden him handen nog niet voldoende om het voetstuk van hot beeld kunnen plaatsen, dóó, dat rij bet stevig vast hadden. Zij zetten rich schrap om het tegen te houden. Maar Bia gio de Clisci en Giovanni Ouro, die minder handig waren, lieten los, en het beeld helde eensklaps naar hun zijde over. l'TJmmalido stiet een kreet uit. „Pas op 1 Pas op 1" schreeuwde de menig, te om hen heen, toen zij het gevaar zag. Het rumoer, dat van het plein kwam, be lette de afzonderlijke stemmen te hooren. l'TJmmalido was ct zijn knieën gezonken, rijn rechterhand geklemd onder het brons. In die houding, zonder zich op te richten, staarde hij strak naar zijn gevangen hand, met wijd geopende oogen, vol schrik en pijn; maar hij schreeuwde niet meer, Eeni ge druppels bloed haddeu het altaar bevlekt. Voor de tweede maal spanden rijn kame raden hun krachten in, om de verpletteren de massa op te lichten. Dat was geen ge makkelijk werk. In rijn angst en pijn ver trok l'TJmmalido zijn m.ncf, en bij dien aan blik huiverden de vrouwen. Eindelijk slaag de men er in het beeld op te lichten, en l'TJmmalido kon zijn gebroken, bloedende, vormlooze hand terug trekken. „Ga naar huis! Ga naar huis I" riep men hem toe, hem naar de deur van de kerk du wend. Een vrouw deed haar voorschoot af en bood hem dit aan om er een verband van te maken. l'TJmmalido weigerde. Hij zei niets; hij keek naar een groep mannen, die rond om het beeld stonden te gesticuleeren en te twisten. „Het komt aan mij tool" „Neen, aan mij 1" „Neen, neen, aan mij 1" Cecco Ponno, Mattio Scafarola en Tonv massa de Clisci betwistten elkaar het voor recht om l'TJmmalido te vervangen als acht ste drager. l'TJmmalido naderde de twistende man nen. Zijn verbrijzelde hand hing langs rijn zijde, en met de andere baande hij zich een weg. „De plaats hoort mij toe." En hij hield zijn linkerschouder naar vo ren, om de draagbaar van den bescherm heilige der parochie te ondersteunen. Hij klemde de tanden opeen en onderdrukte zijn pijn met een woeste wilskraoht. Mattala vroeg hem: „Wat wil je doen?" Hij antwoordde: „Ik zal doen wat aan St.-Gonzalves be haagt." En hij begon den tocht met de anderen. De menigte zag hem verbaasd voorbij gaan. Ieder oogenblik vroeg iemand, die do ake lig bebloede en reeds zwartachtig wordende hand zag: „Wat heb je, l'TJmmalido?" Hij antwoordde niet. Hij liep ernstig voort, rijn pas metend naar de maat van de muziek, wat verward in rijn hoofd door het gewapper van de kleedjes in den wind, en to midden van het steeds dichter worden^ de gedrang. Plotseling, op een kruispunt, viel hij. Do Heilige hield een oogenblik stil, wankelde te midden van een kleine opschudding en vervolgde toen rijn weg. Mattio Scafarola nam de leege plaats in. Twee bloedverwanten beurden l'Unima- lido op en droegen hem in een naburig huU Anna de Céuzo, een oude vrouw, die wen den kon verbinden, bekeek de vormlooze, bloedende band, en schudde toen hear, hoofd. „Daar kan ik niets aan doen", zei zo. Haar kunst verschafte haar geen enkel hulpmiddel tegen een dergelijk gevaL l'TJmmalido, die weer tot bewustzijn was gekomen, opende zijn mond niet. Hij zao rustig naar zijn wond te kijken. De hand hing omlaag, de beenderen waren gebroken, verloren zonder kans op herstel. De boeren zeiden hem goeden dag ed gingen naar den vesper. Zwaar klokgelui klonk van de parochie-kerk. De held had zijn pliobt gedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 9