RECEPT.
Het bliksemgevaar voor menschen.
Hoogstens had ik een kinderlijk nieuwsgie
rigen blik voor de rotswoningen, die nog
heden de belangstelling van zoo menig toe
rist opwekken. Mijn eenig doel, mijn eenige
gedachte was de groeve. Wat waren wij
bang, dat onze gewoné gids ,,de heks van
Geulem" want zoo noemden wij het klei
ne, schrale, rimpelige en door jaren krom
gebogen vrouwke, dat ons tot Mentor
diende afwezig zou zijn.
En als wij haar dan gevonden hadden,
hoe VTeesden wij, dat haar fakkel eens te
kort wezen mocht, niet lang genoeg in die
dikke duisternis haar licht verspreiden zoul
Met welk diep ontzag en geheimzinnigen
eerbied schreden wij achter haar aan in de
grootsche, lange, breede, stemmige hallen
van dien reusachtigen tempel met zijn mach
tige, sombere en spookachtige gewelven
Nog bevangt mij een soort huivering bij de
gedachte aan de verschrikkelijke tafereelen,
die ons het goede vrouwtje ophing van de
tragische gebeurtenissen, welke daar plaats
vonden; van de woeste jacht, door Fran-
eohe soldaten gemaakt op weerlooze geloo-
vigen, die er samenkwamen om hun gods
dienstoefeningen te houden; van de bloedige
avonturen der Bokkenrijders, die daar hun
nachtelijke vergadering hielden.
Thans trekken mij die grotten evenzeer
aan, doch om een andere reden, n.l. om den
rijkdom van haar paleontologische schatten
en meer nog en bijzonder om den overvloed
der „Chiroptera", die zij in haar schoot
bergen.
Velen, die weten, dat de Kalongs of Vlie
gende honden in de warme gewesten der
oude wereld thuis behooren en de vampiers
boven Brazilië en Guyana rondfladderen,
hebben nooit gehoord, dat in de Limburg-
fiche mergelgroeven Hoefijzerneuzen, Groot-
doren en Vale vleermuizen, Mee-, Baard- en
Watervleermuizen, Franjestaarten en Inge
korven vleermuizen „massenweise" gevon
den worden.
Frambozengelei.
Deze kan men op twee manieren maken:
met of zonder de pitjes.
Wil men geen pitjes, dan wrijft men de
vruchten door een zeef en doet de pulp
met evenveel gewicht aan suiker in een pan
en laat een en ander onder aanhoudend
roeren flink koken. Wil men pitjes, dan
doet men de frambozen in de pan met drie
vierde van haar gewicht in suiker, maakt
men de vruchten met een lepel fijn en kookt
een en ander onder gestadig roeren.. In
potten doen en, koud geworden, afsluiten.
In het algemeen is dit gevaar zeer ge
ring, en in de steden natuurlijk veel min
der dan op het vlakke land.
Volgens een statistiek van Hellm-ann dood
de de bliksem in een tijdruimte van vijftig
jaar gemiddeld in Pruisen 4.4, in Baden 3.8,
in Frankrijk 3, in de Nederlanden eveneens
3, in Zweden 3.1, in Engeland slechts 1, in
Hongarije daarentegen 16 op een millioen
menschen. Binnen in een huis, in het bij
zonder in de grootere steden, staat de angst,
waardoor velen zich bi: ©en hevig onweer
laten beheerschen, in geen verhouding tot
het nauwelijks noemenswaardige gevaar.
Anders is het gesteld op het vrije veld,
waar, niettegenstaande alle waarschuwin
gen, door het onweer verraste personen
steeds weer bescherming onder boomen zoe
ken. Wie r.p een paard of wagen zit, staat,
doordat hij boven zijn omgeving uitsteekt,
in hoogere mate aan gevaar bloot. Verza
melingen van menschen en marcheerende
troepen schijnen aan het inslaan van den
bliksem veel meer te zdjn blootgesteld dan
enkele j^rsonen. De warme, vochtige lucht-
zuil, die zich ten gevolge van het ademha-
lingsproces boven verzamelingen van men
schen vormt, moet als vrij goede geleider
den bliksem in zekere mate aantrekken.
Uitwendige verwondingen van ernstigen
%rd behooren bij door den bliksem getrof
fenen tot de zeldzaamheden; in verreweg 'de
meeste gevallen wordt de dood door een
verlamming van het zenuwstelsel te voor
schijn geroepen. De bewusteloosheid treedt
terstond in.
Volgens hetgeen professor Gockel over
't onweer schrijft, konden van de vele door
den bliksem getroffen personen, die later
weer tot het bewustzijn kwamen, slechts
zeer weinigen zich rekenschap geven van
hun gevoelens in het noodlottige oogenblik;
verreweg de meesten merkten noch bliksem
noch donder op, slechts enkelen wisten van
vuurkogels te vertellen, die op hen losspron
gen.
Van een zuinigen dominee.
Voor eenigen tijd gebeurde het in het
„land van hei en struiken," dat een dorps
predikant in een verafgelegen dorp moest
preeken. Hij ging naar den kastelein-
rijtuigverhuurder, om diens rijtuig te hu
ren. De kastelein is wel genegen, maar
vraagt voor de lange reis tien gulden. Dat
is dominee te veel. Tien guldenDat schreit
ten hemel. Zooveel reisgeld is hij niet ge
woon te verteren. Als hij naar de naastbij-
zijnde stad gaat, doet hij zulks te voet,
met een paar stevige boterhammen in den
zak. Daar koopt hij onderweg voor 5 cents
koffie bij. En als hij terugkomt, heeft hij
een pakje onder den arm. Daar zitten een
paar koepooten in, die hij in de stad voor
weinige stuivers gekocht heeft. Thuis geko
men, begeeft hij zich naar den smid, die de
koepooten voor dominee op het aambeeld
verbrijzelt. En dan gaat het gezin van den
predikant de volgende dagen te gast op
soep, heerlijke soep. Zie, zoo leeft domi
nee. En nu zal hij tien gulden voor een
rijtuig betalen. Neen hoorIn geen tien
jaren.
Dominee gaat nu naar een rijtuigver
huurder in een naburig dorp, die hem ech
ter ook tien gulden vraagt, en even on
verbiddelijk is als zijn confrater. Nu
wendt dominee zich tot een der „hokkelin-
gen", een eenvoudig boertje. Deze „broe
der" is wel graag bereid, om dominee te
rijden,... maar hij heeft geen ander voer
tuig, dan den wagen, waarmee de mest
naar het land gereden wordt.
Enfin, dominee stapt over dat bezwaar
heen, en zal daar wel een mouw aan pas
sen.
Zondagmorgen, bij het eerste hanenge
kraai, staat de boerenwagen voor de pas
torie en neemt dominee naast het boertje
plaats op de plank, die voor zitbank dient.
Even later loopt het paard al in een suk
keldrafje en hotst en ratelt het voertuig
over de keien. Maar dominee is niet kiesch-
keurig en schikt zich in zijn lot.
Als zij echter een naburig dorp naderen,
vindt dominee het toch wel wat mal, om
op een mestwagen uit preeken te gaan. Er
wordt krijgsraad gehouden en dominee ver
dwijnt tijdelijk van het tooneel. Hij ligt
languit op den wagen en is geheel overdekt
met het schootkleed. Zoodoende zullen
nieuwsgierige oogen misschien gissen, dat
er een dood kalf of iets dergelijks wordt
vervoerd. Maar het fijne van de zaak zullen
zij niet vernemen.
Ook in de andere dorpen, die men pas
seert, onttrekt de passagier zich op dezelf
de snuggere wijze aan de Drentsche nieuws
gierigheid en komt zonder ongeval ter be
stemder plaatse.
Na de preek wordt weldra de terugreis
aangenomen, die even voorspoedig is en
waarop dominee ook weer af en toe van
bet tooneel verdwijnt.
Thuis aangeland, brengt dominee het
boertje zijn hartgrondigen dank en over
laadt hem met zegenwenschen.
„Jao doomde," zegt de voerman, „"dat ie
nou hail best, maor doomie mus mie bé-
taolen."
,,En Hoeveel is het wel, vriend?"
,,Tien gulden, doonüe
Dat was Hëm al të bar! „En
hier zijn we," zei de gids, „aan de beroem
de spelonk met 24 echo's, waarvan verle
den jaar een Engelschman plotseling gek
geworden ia."
„Groote goedheid 1" riep een oude
uit, „hoe vreeselijkl Hoe kwam dat?"
„Zijn schoonmoeder was er bij, en die
riep hem," legde de gids uit; „en toen de
arme, ongelukkige man door 24 schoon
moeders te gelijk geroepen werd, toen is hij
gek geworden. Daar kon hij niet tegen."
Om in één adem uit te spreken: „Yier-
waldstadterseedamipfschiffahrtaktien-
gesellschaftoberverwaltungirathbureau-
dienersuniformsknopfpolitur"
Een stille wenk. Oberkei I-'
n e r (tot den portier)„Geef meneer de
gulden-kamer."
Reiziger: „Kost die kamer maar eea
gulden
Ober kellnen: „Neen, meneer, ze
koet f 2.50maar we noemen haar zoo, om
dat aJle heeren, die er logeeren, bij hun
vertrek een gulden fooi geven."
Welteverstaan'! „Ik stel er eea
eer in met hard werken het aanzienlijk for
tuin verworven te hebben, dat ik thans be
zit."
„Met hard werken? Man} je hebt nooit
een hand uitgestoken l"
„Nu ja; met hard werken van anderen."
Yan grootbelang. „Noem mij
eens", zei de onderwijzer, „twee voortbreng
selen van onzen tijd, die voor ona van het
grootste belang zijn en honderd jaar geleden
niet bekend waren."
„U en ik", antwoordde de leerling.
De hoed. Ons dienstmeisje sollici
teerde naar een andere betrekking en kwam
eenigszins verlegen bij mijn vrouw:
„Mevrouw, ik moet op een nieuwen dienst
uit. Mag ik uw hoed even te leen, de mijne
is wat te sjiek."
Een mislukt huwelijksaan-
z o e k. „Maar, hemel, wat is er met
jou gebeurd)? Wat zie jij er uit?"
„Ik maakte kennis met de vuist van de
moeder, den voet van den vader, toen ik
om de hand van de dochter kwam."
Bij den barbier.-— „Kort, mijn
heer
„Mijn Haar, neen; je praatjes, ja."
„Wat een vervelende historie, dat ik
zoo'n rooden neus bebl"
„Och, ik zie niet in waarom?"
„Zoo, dat is zeker zoo lollig, dat iedereen
je vraagt of je geen kurketrekker bij j©
hebt
Aan boord werd een matroos door den
„hooge" beloond voor een daad van »--«x+on-
moed.
„Het is voor mij een genosgen en een
eer," zeide hij, den man en de kameraden
met vriendelijken blik monsterende, „dit
eeremetaal op de borst te bevestigen van
den dapperen Jan Pieterzen en een brief
je van veertig gulden voor hem te zetten op
de spaarbank."
Jan kreeg een kleur, keek den chef even
aan en zeide: „Als 't u hetzelfde is, och,
zou u dan dat briefie maar op mijn borst
spelden en dan dat blikkif op de spaar
bank doen?"
Een buitenman zou het museum van oud
heden te Leiden bezichtigen, maar vond
de deur gesloten.
Hij belde, belde nog eens tot hem werd
opengedaan.
„Wat moet u?'' luidde de vraag.
,,'k Wotf het museum zien."
,,'t Is vandaag gesloten."
„Maar ik dacht, dat het hier een; open-
bare verzameling gold, hoe kan het dan ge
sloten zijn?"
„Ja ziet u, er is vandaag een van' de
mummies gestorven en daarom..."
„Neem me niet kwalijk", zeide de onder
verlegen, „dan - <1 ik csr niet vevder óp aan
dringen 1''-