Een motor-sproeiwagen. Mergelgroeven. A an ,,De Ingenieur" ontleenen wij de volgende beschrijving van den electrischen motor-sproeiwagen, door de Openbare Rei niging in Den Haag aldaar dezer dagen in dienst gesteld: De motor-sproeiwagen is, behoudens en kele uitzonderingen, in hoofdzaak symme trisch gebouwd, heeft een lengte van onge veer 11.5 M., een tank van 10,000 L. in houd en een dienstgewicht van circa 28,000 K.G. De wagen rust op twee gelijkvormige draaistellen en wordt gedreven door twee electro-motoren, elk van 30 paardekrachten. Deze motoren bevinden zich aan die zijde der draaistellen, welke naar het midden van den wagen is gekeerd, zoodat slechts twee der vier assen van den wagen aange dreven worden Het sproeien geschiedt door middel van vier sproeiers, waarvan de twee kleinste geplaatst zijn in het midden onder de bal kons. terwijl de twee grootste aan weerszij den van den wagen zijn aangebracht. Deze vier sproeiers worden door een samenstel van hefboomen en trekslangen van uit de gesloten balkons door twee man bediend en wel met dien verstande, dat de bediening van den balkonsproeier en van de zij sproeiers van uit het achterbalkon ge schiedt de gesloten balkons zijn daartoe aan de eene zijde van de tank voorzien van uitkijkramen, van waar uit men den weg aan weerszijden van den wagen voldoende kan overzien. Yoor de bediening der sproeiers zijn op elk balkon aan de zijde van de tank handels aangebracht, waarvan twee stuks geplaatst zijn aan de eene en vier stuks aan de andere langszijde. De twee handels aan de eene zijde dienen voor den zijsproeier aan die rijde, de twee handels aan de andere zijde voor den zijsproeier aan die zijde, en eindelijk de twee over blijvende handels voor de balkonsproeiers. Daze balkonsproeiers, welke den weg tus- schen en buiten de rails tot een gezamen lijke breedte van 2 k 2.5 M. besproeien, rijn direct door een buis verbonden met de tank, terwijl de rijsproeiers, welke den weg aan weerszijden van den vragen bedienen, daar mede zijn verbonden door een buis en de centrifugaalpomp. Is nu deze pomp, welke door den electro-motor aangedreven wordt, buiten werking, dan bereiken de zij sproeiers een gezamenlijke sproeiwiidte van 5 tot 9 meter, al naarmate van de hoeveel heid water, welke zich 'n de tank bevindt. Wordt de pomp aangezet en daardoor de druk van het water in de buis opgevoerd, dan kan een gezamenli^e sproeiwijdte van circa 16 M. worden bereikt. Behalve van een gewone handrem is de wagen voorzien van een luchtdruk-Tem, welke met behulp van 8 remblokken op de 8 wagenwielen werkt. Ingeval de luchtrem defect is, kan men gebruik maken van de electrisohe kortslui- tingsrem. Irdien de rails glad zijn, kan gebruik worden gemaakt van den zandstrooier, waarvan de bak in elk der onderstellen en wel aan de buitenzijde is ondergebracht, 't Openen van de schuif onder aan den zand bak geschiedt door middel van een voetpen op elk der balkons, terwijl een stel hefboo men en stangen de beweging overbrengt en het zand op de rails valt. In geval zeer snel moeit worden geremd en het te vreezen is, dat de wielen over de rails zullen slip pen, kan door den bestuurder nog een twee de voetpen, welke achter de eerstgenoem- jde is aangebracht, tegelijkertijd met deze j omlaag worden gedrukt, waardoor een tweede zandschuif geopend wordt, welke bet zand op de andere rails doet vallen. Om een denkbeeld te verkrijgen van de capaciteit van den wagen, zij nog vermeld, dat bij een snelheid van circa 12 K.M. per juur en een sproeiwijdte van 16 M., elke vierkante M. besproeide oppervlakte met fcirca 0.3. L water gedrenkt ban worden; voor een weg lang 1000 M. en breed 16 M. 'wordt dan circa 16 maal 1000 maal 0.3 L. of 4800 L. water gebruikt en wel in een tijdsverloop van ongeveer 6 minuten. Na tuurlijk zal de watervoorraad gewoonlijk veel langer strekken, daar de wegen slechts over korte afstanden zoo breed zijn. De vul ling geschiedt in een tijdsverloop van 7 tot 12 minuten, al naar gelang van den druk, welke in de buizen der gemeentelijke waterleiding heerscht. Met uitzondering van de electrische en luchtrem-inrichtingen, welke door de •Sie mens-Schuckert-Werke te Berlijn, en de sproeiers en centrifugaalpomp, welke door de firma Herm. J. Hellmers te Hamburg geleverd werden, is de geheele wagen ge bouwd in de werkplaatsen der Nederland- sche Fabriek van Werktuigen en Spoor wegmateriaal te Amterdam. DE STALEN PEN. Dikwijls wordt beweerd, dat de stalen pen is uitgevonden door Joseph Gillot te Birmingham. Deze, een goudsmid, was, naar men verhaalt, aan zijn werk en ge bruikte daarbij een stalen gereedschap je, dat ongelukkig aan de punt in tweeën spleet. Hij wierp het op den grond en ging voort met zijn werk. Toen hij plotseling iets moest schrijven, kon hij zijn ganzeveer niet vinden en rondkijkende, zag hij het gesple ten stalen pennetje "op den grond liggen. Hij beproefde daarmee te schrijven en het gelukte boven verwachting. Zoo zou Gillot bij toeval de stalen pennen hebben uitge vonden. Deze geschiedenis klinkt wel wat onwaar schijnlijk. Wel heeft Gillot sedert het jaar 1828 de fabriekmatige vervaardiging van stalen pennen verbeterd en rijn zaak werd weldra zoo uitgebreid, dat hij in* 1845 nit 100 ton staal 150 millioen stalen pennen fa briceerde. De stalen schrijfpen is, volgens een schrij ven in „Yr. v. d. Dag", niet bij toeval uit gevonden, maar ten gevolge van de behoefte aan een harder e-i deugdzamer schrijfwerk tuig dan de ganzeveer. Reeds in de tweede eeuw na Christus werden te Rome bronzen schrijfpennen ge bruikt. Gedurende de middeleeuwen gebruikte men de veer van een gans of van andere vogels als schrijfgereedschap. Tot ir de 19de eeuw bleef de ganzeveer in gebruik en nog zijn er misschien onder de ouden van da gen, die gaarne met een ganzepen schrij ven. Toch moeten reeds in de 16de eeuw ook metalen schrijfpennen in gebruik zijn ge weest, blijkens een geschrift van Johar.n Neudörfer, te Neurenberg, grondlegger van de Duitsdbe schoonschrijflamst, dat in 1544 verscheen en waarin van koperen en ijzeren schrijfpennen melding wordt gemaakt. De eerste vervaardiger van de stalen pen in haar tegenwoordige gedaante moet een Duitscher zijn geweest, een zekere Jo hannes Janssen, te Aken, die in 1739 zich de uitvinder van de stalen pennen noemde De uitvinder roemde zeer haar verspreiding naar alle landen c wereld. Het vredesverdrag te Aken, dat in 1748 een einde maakte aan den Oostenrijkschen successie-oorlog, v rd met stalen pennen on derteekend, en Janssen schijnt aan de hoo- ge beeren afgevaardigden die pennen wel te hebben verkocht. De verhalen over de groote verspreiding van de pennen van Janssen schijnen even wel sterk overdreven te rijn. Eerst in het begin der 19de eenw werden in Engeland pogingen gedaan, om stalen pennen machinaal te vervaardigen, in plaats van met de hand. De Engelsche fabrikant Wisse moet het reeds in 1803 hebben be proefd, doch eerst in 1828 gelukte het aan den reeds genoemden Joseph Gillot sta len pennen machinaal te maken. James Perry, te Londen, dreef in 1830 de fabri cage op groote schaal en hem beschouwt men daarom als den grondlecrger van de pen- nen-industrie. In 1856 volgde de firma Heintze Blanckertz, te Berlijn, zijn voor beeld en na dien tijd nam de fabricage van stalen pennen een groote vlucht. De Limburgsche mergelgroeven I Aan hoeveel Limburgera zelfs zijn ze on bekend Wie van hen heeft de grotten van Valken burg en Geulem, ^an Bemelen en Kadier bezochtwie rondgedoold in den beroemden St.-Pietersberg bij Maastricht? En toch, zij zijn een bezoek overwaard. D» hooge oudheid en de merkwaardigheid dezor groeven verdienen inderdaad onze le vendigste belangstelling. Onder het water ontstaan, behooren zij tot de Neptunische aardvorming. De vele en velerlei overblijfselen van die ren, dhAr gevonden, en die alléén in zee konden leven, geven volkomen zekerheid om trent de wijze, waarop deze rotsen zich ge vormd hebben. Het grof korrelig krijt, wan ruit haar kalk- gesteente bestaat, is niets anders dan een verwording der vroegere visscben en schelp dieren, schaal- en straaldieren, polypen en mosdieren. De koolzure kalk met koolzure magnesia en ijzeroxydhydraat zijn de resultaten eener scheikundige ontleding van dit gesteente. Hoe werden deze steenmassa's als het wa re omgeschapen tot onderaardsche steden? Hoe is dat net van tallooze straten en straatjes, van ga-gen en gangetjes, die in elkander kruisen, ontstaan? Sedert onheuglijke tijden is er dag in dag uit met beitel en zaag in dat rotsgevaarte gewerkt en gezwoegd, om er de mergel uit te halen, die als bouwsteen gebruikt wordt. Hier stootte men op mursteenbanken en moest de werkman, wilde hij zijn arbeid loonend maken, de eens begonnen opening naar links of rechts voortzetten. Daar liet hij, op lijfsbehoud bedacht, van afstand tot afstand een deel van het gesteente in den vorm van zware pilaren of'zuilen onaangeroerd staan om het instor ten van den bovengrond te voorkomen. Zoo ontstonden de ruim honderd duizend gangen van den St.-Pietersberg; zoo ont stonden eveneens al de andere groeven met haar niet te ontwarren gang^nnetzoo ont staan ze nog heden en worden ze gestadig vergroot en uitgebreid. Wee den roekelooze, die er zich zonder gids en zonder voorzorgsmaatregelen in wa- gen zou! Gelijk de slachtoffers in het labyrint van Daedalus, op Kreta, ware hij reddeloos ver loren en zou hij, geen uitweg vindend in dien stikdonkere® nacht, ellendig omkomen. Toch hebbpn deze groeven een eigenaar dige bekoorlijkheid. Reeds haar ingangen, dikwijls gedeelte lijk verborgen onder afhangende Clematis vitalba of Boschduif, waartusschen in Mei en Juni de gele bloemtrossen en 1 Ter de langwerpige, scharlakenroode bessen van Berberis vnlgaris te voorschijn treden, noodigen tot een bezoek uit. Men aanschouwt den harden arbeid1 van den bergwerker, die, van alle daglicht ver stoken. bij het schijnsel van een walmende toorts of sombere lantaarn onvermoeid zijn scherpe zaag door de steenblokken trekt. Yoor den beoefenaar van geologie en pa leontologie is dit bezoek nog des te aantrek kelijker, wijl die krijtlagen de overblijfselen bevatten eener reeks van dieren, die zijn kennis van de voorwereldrijke schepping niet weinig verrijken. Hoe dikwijls heb ik, zegt de weTeerw. heek Jos. Cremers, van Rolduc, in ,,De Katho liek", als kind reeds mijn schreden naar die grotten gericht 1 De ruim zevenhonderd diersoorten, 'die men in Limburgs groeven gevonden heeft: de vertebraten en crustaceeën, de mollusca's en echïnodermen, waren mij onbekend. En toch trokken die grotten mij aan. Als ik 's Zaterdags na schooltijd met eeni- ge kornuiten van mijn leeftijd naar de Gen* lemergrotten mocht gaan, vergat ik alles, tot zelfs de gezelligste ravotpartijtjes in de naburige Meersener weide. De dicht over schaduwde weg, die zich daar in grillige bochten langs het water slingert, viel mij dan te lang.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 17