ZONDAG5BIAD
IÉID5CH DAGblAD
No. 15159.
24 Juli.
Anno 1909.
DE SPELER.
VAN HE.T
ill t i i t t i t i t i t t 111
Eenzaam en verlaten ligt Het park van
Monte-Carlo. De groepen hooge palmen
werpen schaduwen op de kiezelsteenen, die
in het maanlicht zilverwit bij het gras af
steken. Slechts één licht straalt nog, ros
sig geel, schreeuwend, opdringerig, uit de
reusachtige vensters van het wit marmeren
paleis naar buiten, trots de zware purperen
gordijnen, die er voor hangen. Door kie
ren baant zich het licht een uitweg en
schreeuwt in het donker van den nacht uit:
„Goud 1 Goud I"
Zooveel licht daarbinnen, overweldigend,
drukkend, en toch die spookachtige stilte,
trots „de groote menigte menschen, die met
fonkelende oogen om de groene tafel zitten,
terwijl de eentonige roep van de croupiers
klinkt: „Eaites votre jeu, messieurs, riem
ne va plusl" klankloos als de roep van gon
deliers, die over de lagunen varen.
Een jonge man in een elegant zomerpak
drentelt langzaam den tuin rond, zonder
de groote trap, die van de marmeren ves
tibule naar het park voert, uit het oog te
.verliezen.
Een dikke drom menschen komt naar
beneden; lachende, babbelende menschen in
groepjes of twee aan twee, de dames met
kanten kragen, in elegante toiletten, de hee-
ren in rok. Dat zijn personen, die uit de
ppera kwamen.
Droevig ziet de eenzame hen na. Daar
is hij niet. Maar Hij moet toch spoedig
komen. Het Casino zal weldra gesloten
worden.
Nu! Enkele gestalten, bijna allen alleen,
zwijgend en met verfrommelde kleederen,
mannen en vrouwen; dat zijn de spelers, die
het tot 't laatst hebben uitgehouden. Hun
gang is sleepend; zij schijnen doodelijk ver
moeid. Verscheidene van hen vallen achter
een boschje op een bank neer en drukken
het gloeiend voorhoofd tegen de ijskoude
handen.
Onder de laatsten, die do trap afkomen,
zijn er twee samen; den een kent de een-
*°mo man, hij heeft zijn strooien hoed
scheef opgezet en de lichte overjas los over
d«, schouders 'geslagen. Hij lacht zoo vroolijk
als men lachen kan, Kurt von Eggen. De
oude heer naast hem is niet zoo opgewekt.
Hij ziet 'somber vóór zich heen.
De stille In an verdwijnt ijlings, om zijn
meester in „Hötel de Rome" op te wachten.
Hij zou niet gaarne door hem gezien worden.
De oude heer raadt Kurt:
.,Geef mij het geld te bewaren. Veertig
Suizend gulden bij zich te hebban is niet
ponder gevaar."
Eggen lacht eens.
„Och kom, wat kan er gebeuren? Van
nacht laat ik Frans in mjjn kamer pla-
pen."
>rEen vreemde, uw bediende?" vraagt de
oude heer wantrouwend.
,>Een trouwe kerel. Mijn meisje heeft
hem mij aanbevolen. Hij heeft al Weemaal
mijn aanstaanden zwager op reis vergezeld.
Een juweel van een kerel."
Zjin metgezel haalde de schouders op.
„Gij zijt veel te luchthartig. In zulke
zaken is niemand te vertrouwen, zelfs niet
uw beste vriend. "Wat moet gij gaan begin
nen, als de kerel u vannacht bestealt?"
Eggen werd ernstig.
„Ja, dan, die veertig duizend gulden zijn
mijn geheel© vermogen. Mijn vader heeft
mij reeds vaak geholpen. Hij doet dat niet
meer. Ik heb hem eigenlijk moeten belo
ven", kwam het dralend over de lippen
van den jongen man, „niet meer te spelen.
De zucht naar het spel was evenwel ster
ker dan ik. Ik kon niet anders. Ik moest.
Maar morgen ga ik verder."
De ander lachte bitter.
„Als jk alles zoo zeker wist, als dat ik
u morgen bij de roulette weervind l Een
mensch als gij wordt slechts door een groot
verlies, door bittere ondervinding genezen!
Weet uw meisje, dat gij een speler zijt?"
Eggen werd ongeduldig.
„Ik ben in het geheel geen speler. Af
en toe een rijksdaalder wagen, kan men
toch geen spelen noemen. Of mijn meisje
er iets van weet? Neen. Integendeel. An
ders had zij mij niet naar Monte-Carlo ge
zonden, om haar zuster te bezoeken. Want
dat men eens in de speelzaal gaat kijken,
als men toch hier is, spreekt vanzelf. Nu,
tot ziens. Tot morgenavond 1"
Hij ging heen.
„Laat het avondmaal opbrengen, Frans,"
zei Kurt, toen hij kalm in een huisjas in
zijn kamer zat. „Ik ga vroeg naar bed. Van
nacht moet ge hier slapen. Maak dus
maar een bed voor u in orde op de sofa
hier."
Frans ging de bevelen van zijn meester,
die intusschen op het balkon was gegaan
en naar het glinsterende water keek, uit
voeren.
„Het avondmaal is gereed, mijnheer."
„Best. Is de thee er? Hebt gij den brief
aan mijn vader al verzonden?"
„Ja, mijnheer."
Kurt dronk tevreden zijn kop thee en
las de krant. Een zeldzame matheid beving
hem. Dat was zeker de nawerking van het
opwindende spel. Hij kon geen letter meer
onderscheiden. De spijzen had hij bijna niet
aangeroerd. Hij riep Frans, om af te nemen.
Een halfuur later lag Eggen in een diepen
slaap als een dronken man. Frans trad
langzaam naar het bed van zijn meester en
droppelde een waterheldere vloeistof in de
thee, die hij zijn meester liet drinken.
Den volgenden morgen werd Kurt pas
tegen twaalf uren wakker. Hij kon nauwe
lijks zijn oogen openen.
„Frans I"
Geen antwoord-
„Frans!"
Alles bleef stil.
Kurt richt zich Kalf in zijn bed op en
kijkt naai de sofa. Het bed is niet besla
pen. Snel steekt Kurt zijn hand onder de
matras. De portefeuille en de revolver zijn
verdwenen. Dus bestolen. En Frans er van
door.
In het eerste oogenblik voelde hij zich
als verlamd, niet in staat tot denken en
handelen. Het was, of hij een zwaren slag
op het hoofd had ontvangen. Langzamer
hand, ecHter kwam Jiy tot .bezinning. Be
stolen! En niet alleen zijn winst, ook tietj
geld, dat zijn vader hem had toevertrouwd# i
om in Genua af te dragen.
In wilde haast kleedde hij zich en ijld#|
n.iar den portier. Zijn bediende was reed4
te middernacht uitgegaan, zooals hij zei#j
om voor zijn meester een kamer te Gannef
te huren.
Eggen stelde terstond de politie van heÉ
geval in kennis. Werkelijk was met deal,
nachttrein een heer vertrokken, wiens
signalement met dat van Frans overeen
stemde.
In de thee vond men chloralhydra&t. Ter*
stond werd door de telegraaf naar alle rich
tingen geseind. Tevergeefs! De dief werd'
niet gevonden.
Kurt seinde aan zijn vader. Zou deze wel
gelooven, dat hij bestolen was? Toen kwam
het denkbeeld bij hem op, nog eens zijn gov
luk te beproeven daarboven in het speel
hol. Als hij slechts eenige rijksdaalders koni
leenen. Misschien van den ouden heer, den
vriend van zijn vader. Daarboven was nog
het eenige middel, waarvan hij redding kon
hopen.
„Beste vriend", sprak hij, „ik ben in een
allerverschrikkelijksten toestand. Leen mij
tweehonderd gulden, voor u een kleinigheid,
voor mij een groote som. Gij hebt gelijk
gekregen. Frans is er van door. Ik heb
geen oent behouden."
Om de mondhoeken van den ouden heer
gleed een spottende trek.
„Goed! Ik wil u veel meer leenen. Uw,
vader is mijn vriend. Gij moet evenwel daar
voor een paai regels ondorteekenen."
Hij reikte hem een papier over. Kort las:
,Jk beloof op mijn eerewoord, niet meen
te spelen en de geleende som uit eigen ver
diend geld terug te betalen."
Eggen liet het hoofd zakken en keek" naar
den grond. Hij gevoelde, dat de oude heer
naar hem keek. Langzaam vroeg Kurt: „Hoe
veel tijd staat gij mij toe voor de terug
betaling?"
„Zoolang, tot gij mij de geheele som zelf
verdiend terug kunt geven.-'
„En als ik
„Dan is het, of ik u het geld zonden;
formulier heb gegeven. Want dan weet ik,
dat gij het vanavond nog in het Oasinp
zult nebben verspeeld."
Twee dagen later had Kurt een langdu-
rig onderhoud met zijn vader. Hij hM'
dezen slechts één .ding verzocht: het droe
vige voorval niet aan zijn meisje mede bei
deelen.
„Ik bezweer a, vader, met mijn speel
zucht is het gedaan. Gij verwijt mij terecht
mijn .lichtzinnigheid. Maar hebt gij u zelf
ook geen verwijten te doen Gij hebt mij als
heer opgevoed, als een misschien presen
tabel salonmenschmaar in elk geval &l4
een zeer goed misbaar lid der samenleving,
dat van geld absoluut geen begrip heeft
De jongste ondervinding heeft mij eensklaps
gerijpt. Ik zal van nu af aan werken en
mijn eigen brood verdienen. Ik dank dien
schurk Frans, dat hij mij gedwongen
een ander mensch te worden."
De deur ging open. Vóór hem stond
Frans.
De eerste 9£w£Ujjig vaa gujt m dei