No. 15155.
LEXDSCH DAG-BEAD, Dinsdag* 20 Jnli. Tweede Blad.
Anno 1909,
PERSOVERZICHT.
Buitenlandseh Overzieht.
FEUILLETON.
De „<tl r a a, li'?.
Ia zake tie quacstie dr. Kuyper en dé
vacature van commissaris der Koningin in
.Gelderland, ontkent het Handelsblad
naar aanleiding van sommige opmerkingen
van De Tij d, dat er van „persoonlijke yjq-
andschap" sprake kan zijn.
Dé schrijver van het artikel (heeft) nooit
dr. Kuyper ontmoet of (is) zelfs met hem
in correspondentie geweest; met den persoon
van dr. Kuyper heeft de schrijver nooit
iets te maken gehad. Die hoofdredacteur van
Het Handelsblad, die den persoon van
dr. Kuyper wèl kent, geniet sinds een dag
óf acht van de gewone zomervacantie. De
staatsman, of beter gezegd, de partijleider,
de man, die onzachte pressie op een minis
terie kan oefenen, de man, dien velen in
den lande weer minister zouden willen zien,
wordt door ons bestreden. Dat zijn politiek
leven ons niet met achting voor dien partij
leider heeft kunnen vervullen, is volkomen
juist, doch doet niets ter zake.
Dan schrijft het blad verder o. a.
Wanneer bewezen wordt dat door een bur
ger, die door zijn verleden moeilijk als een
ijverig on offervaardig voorstander der
christelijk-politieke beginselen beschouwd
kan worden, reusachtige sommen aan een
partijfonds geschonken worden, wanneer dan
gezien wordt hoe aan dien niet zeer emi neu
ten, niet buitengewoon verdienstelijken bur
ger een koninklijke onderscheiding wordt ge
geven, zoggen de politieke christenen:
B e w ij s het verband tusschen die zaken.
Bewijs het. Ge kunt niet bewijzen dat
er eenig verband tusschen heide feiten is.
En verder: Dr. Kuyper staat zóó hoog, dat
zijn woord voldoende is.
Nu is zulk een volkomen afdoend bewijs
nauwelijks te leveren. B e w ij s oens dat
wanneer iemand een man een stomp in het
oog geeft, het volgende blauwe oog een ge
volg ia van die handtastelijkheid.
Maar ons dunkt, dat er toch wei eenige
verdere aanwijzing is, voor het verband tus-
Bohen de gift aan het partijfonds en de deco
ratie, wanneer bewezen wordt, dat naar aan
leiding van een dergelijke gift dr. Kuyper
in zijn bijzondere positie, met onzachte en
onredelijke pressie op den verantwoordelijken
minister, een paganist in een zeer hooge
betrekking wil plaatsen. Indien dr. Kuyper
als g o v o 1 g van één geldelijke gift een
Koninklijke benoeming heeft willen „op
dringen", wordt de waarschijnlijkheid groo-
ter, dat ook een Koninklijke decoratie ge
volg van een gift in geld kan zijn.
„De Tijd" heeft gezegd in de lintjes-
quaestie een verder onderzoek te wenschen.
Wanneer dat .werkelijk gemeend is kan
„De Tijd" medewerken tot dat onderzoek,
door wat het blad vorder tor oore is geko
men mede te deelen, door te vertellen wat
die onzachte en onredelijke drang was, die
de heer Kuyper uitoefende op minister
Heemskerk. Wil „De Tijd" dat niet, dan
moeten wij wel aannemen, dat het onder
zoek dat „De Tijd" wensckte een stucadoors-
onderzoek was, een onderzoek waarhij van
te voren aan de onderzoekers wordt opge
dragen het geheele geval te bepleisteren met
de algemeenheid dat voor liet allerergste
geen volkomen afdoend en wettelijk bewijs
Aanwezig isen niet te vinden, omdat men
geen getuigen hooren wil.
In verband met de vraag aan de leidende
personen van rechts te stellen, herinnert het
Hande Isblad, dat „De Tijd" in zake
de benoeming van baron Sweerts de Landas
krachtig optrad en schrijft o. a.
Immers, meent „De Tijd" werkelijk zijn
plicht gedaan te hebben nu die ééne benoe
ming verhinderd is, daar liet blad, waar
schijnlijk toevallig, achter het geknoei is
gekomen? Meent het nu rustig en zelfvol
daan op zijn lauweren te mogen rusten, en
een tc^stand te laten voortbestaan, waarbij
dergelijk onzedelijk geknoei steeds weer mo
gelijk kan zijn? Terwijl nogal de redactie
van „De Tijd" overtuigd moet zijn wie,
zijn polemiek gelezen hebbende, kan daar
aan twijfelendat, zonder de pres
sie, door „De Tijd" weer van zijne
zijde uitgeoefend, de onredelijke drang
van dr. van dr. Kuyper zijn uitwerking
niet gemist zou bebben. Terwijl dus juist
„De Tijd" overtuigd moét zijn, dat minister
Heemskerk, zonder hulp van anderen, niet
in staat is weerstand te bieden aan drang
van dx. Kuyper.
De ernstige vragen, hebben wij gezegd,
moeten niet tot dr. Kuyper, maar tot mr.
Heemskerk gerioht worden. En dat blijft
onze meening.
De Nieuwe Courant schrijft:
Hoe weinig het ons aantrekt in deze nieu
we zaak te roeren, moeten wij toch verkla
ren dat wij met de beschouwingen van De
T ij d niet kunnen instemmen.
Ten eerste, omdat de mededeelingen van
hei Handelsblad, indien juist, zouden
strekken ter aanvulling van een oordeel over
minister Kuyper inzake Lehman n, waarmede
zij jfloor dr. Kuyper's persoon in verband
staan.
Ten tweede, omdat fcsr wille van de zui
verheid van het openbare leven voor het
vervolg, dus in het algemeen belang, de
pers J^et meest mogelijke licht moet doen
opgaan over de thans 3tellig uitgesproken
bewering, dat de Regeering van de zijde
van een politiek zeer machtigen en daarom
liefst niet te ontstemmen geestverwant zou
hebben blootgestaan aan pressie om in een
hoog ambt iemand te benoemen, die zijn
aanspraken door stortingen in de kas eencr
politieke partij zou hebben verkregen of ver
sterkt.
Ten derde, omdat te midden van de ge
ruchten, vermoedens en verdenkingen, waarin
we nu eenmaal sinds de eerste onthulling
van 26 Juni verkeeren, de Begeering in
het algemeen belang tegenover de natie ten
stelligste moet doen uitkomen, dat, welke
ook de wegen en middelen van een mét
haar bevrienden, invloedrijken volks- en par
tijleider mogen zijn, zij zelve voor de uit
oefening van het benoemingsrecht der Kroon
de volle en ongerepte verantwoordelijkheid
kan en wil dragen.
Om deze redenen van algemeen belang is
het wenschelijk, zoowel dat de pers over de
mededeelingen van het H b 1. al het licht doe
opgaan dat zij verschaffen kan, als dat de
Regeering worde in staat gesteld omtrent de
voorgeschiedenis der Geldersche Commissa
ris-benoeming al die inlichtingen te open
baren, waarvan (gelijk aTt. 9-1 der Grond
wet £egt) „het verleenen niet strijdig kan
worden geacht met het belang van den
Staat."
„Land en Y o 1 k" citeert uit ,,De
Tijd" o. a. den volgenden volzin:
Evenzeer als wij verlangen, dat de han
delingen van officieele personen, in offi-
cieele qualiteit optredend, aan een nauw
gezette contróle onderworpen zullen zijn
en dat de beschuldigingen, zoodanige han
delingen betreffend streng en nauwgezet
zullen onderzocht wordenevenzeer ver
langen wij, dat niet uit reclamezucht, per
soonlijke vijandschap of wat ook, het par
ticuliere leven van ambtelooze burgers het
onderwerp zal uitmaken van inquisito
riaal onderzoek en openlijke besprekingen
in de pers".
En schrijft dan:
Alsof het daarom gingl ,,De Tijd" schijnt
niet te voeleD, dat het om de moraliteit als
politiek persoon van dr. Kuyper gaat en
niet over diens daden als particulier. Juist
door hetgeen er in de zaak-Lehmann aan
voorafgegaan is, zijn deze nieuwe onthul
lingen van gewicht. Of moet het niet aan
de kaak gesteld worden, dat een man van
den invloed van dr. Kuyper zich interes
seert voor de benoeming van een... liberaal,
als deze maar geld geeft aan de anti-revo-
lutionnaire verkiezingskas
Dit laatste moet opgehelderd worden,
liefst zoo spoedig mogelijk en door den
mede in de zaak betrokken persoon, nl.
door den Haagschen burgemeester.
,,D e Nederlander" schrijft o. a.
Het „Handelsblad" stelt een heele vra
genlijst op, die aan den Minister van bin-
nenlandsche zaken zou moeten worden
voorgelegd. Wij zien niet in, wat dit alles
zou te maken hebben met iemands parti
culiere contributiën aan eenige partijkas.
Klaarblijkelijk is door het „Handelsblad"
gezocht naar verband, ditmaal niet tus
schen eenige benoeming èn gestorte
gelden, maar tusschen aanbeveling
voor een benoeming en die gelden.
Ware bewijsbaar dat eenige benoeming
op zoodanige aanbeveling, on die aanbeve
ling op het storten van gelden voor de
partijkas ware gevolgd, dan zou er reden
zijn voor de vragen, die het „Hbl.': nu
formuleert.
De redenen echter, die een minister kun
nen bewogen hebben een bepaald aangewe
zen persoon, al dan niet voor eenige be
noeming aan H. M. de Koningin voor te
dragen, zullen wel nooit tot onderwerp van
publiek debat kunnen worden gemaakt,
naar het ona voorkomt.
De VTagen, die het „Handelsblad" wil
gestold hebben, zijn inderdaad vermakelijk.
Verbeeld u een minister, die de eerste
vraag „of een partijleider bij hem onzach-
ten en onredelijken dwang kon uitoefenen",
bevestigend beantwoordde, of die op dé
tweede vraag iets anders antwoorden zou
dan dat hij, bij benoemingen voor eenig
ambt met iets anders dan uitsluitend
met 's lands belang gerekend had. Dit is
immers ondenkbaar I
En het allervermakelijkst is, dat het
„Handelsblad" èn dr. Kuyper èn de leiden
de persoonlijkheden der politiek-christelij-
ke partijen", er zijn er nog al wat!
voor zijn vierschaar daagt, om hen te on
derwerpen aan een inquisitoriaal onder
zoek betreffende allerlei zaken die nood-
wendigerwijs binnenskamer en in privó
moeten hebben plaate gehad, b.v. gesprek
ken over politiek e» dergelijke.
Wij begrijpen dat de lauweren, die de
heer Tideman zich, in sommiger oogen, ver
worven hoeft, het „Handelsblad" tot ja-
loerschheid verwekken. Maar op de wijze
waarop dit blad allerlei insinueert en ten
slotte als reeds bewezen aanneemt, kan
iedereen worden verdacht gemaakt. Want
het zal wel in den regel onmogelijk zijn het
niet bestaan van het onderstelde
verband te bewijzen.
Het komt ons dan ook voor, dat achter
die verdachtmaking van den persoon van
dr. K. de bedoeling versoholen ligt om g e-
heel de „rechterzijde" te bemoeilijken en
in verdenking te brengen. Misschien leiden
die aanvallen, denkt men, wel tot splitsing
van het „blok" en in elk geval zal men den
kostbaren tijd in de Kamer kunnen ver
spillen met interpellaties en moties, die
allicht dagen kunnen in beslag nemen.
„H et Huisgezin" beantwoordt de
vraag, wat in deze zaak vaststaat, als volgt:
In geen geval datgene waarop het hier
juist zou aankomen, het verband dat het
„Hbld." legt tusschen de aanbeveling van
den heer Sweerts door dr Kuyper en de
schenking van barön Sweerts aan het ver
kiezingsfonds van dr. Kuyper's partij,
welke schenking naar de vaste overtuiging
van het „Hbld." een feit is.
Dat verband is nooit te bewijzen: alleen
een bekentenis van dr. Kuyper zou het be
wijs kunnen brengen.
Men zal in deze zaak dus niet verder
kunnen komen dan tot een vermoeden.
En met vermoedens, die iemands repu
tatie afbreuk kunnen doen, moet men zeer
voorzichtig zijn.
Of de heer Kuyper niet minister
Kuyper er verstandig aan gedaan heeft,
den heer Sweerts, die algemeen voor libe
raal doorging, voor het Geldersche com
missariaat aan te bevelen, met aandrang
aan te bevelen, zooals het heet, is een
andere vraag.
Maar diens aanbeveling verklaren uit
een geldzending aan de anti-revolutdon-
ïiaire partijkas, tusschen die twee zaken
een oorzakelijk verband leggen, dat nooit
te bewijzen is, lijkt ons, ook tegenover een
tegenstander, vooral tegenover een
tegenstander, geen aanbevelenswaardige
manier van doen.
In herinnering wordt thans gebracht, nu
het paleis van den Rijkskanselier te
B e r 1 ij n een nieuwen bewoner heeft ge
kregen, dat de werkkamer van von Bis
marck door dien opvolgers ongerept is ge
laten. Daarin staat' nog altijd de zware een
voudige mahonie-houten schrijftafel, met
drie groote veeren pennen er op, die Bis-
marok eens gebruikt heeft. Er naast staat
een kleinere schrijftafel, waaraan hij in
latere jaren werkte. Ook daarop ligt nog
eenig schrijfgereedschap, waarvan Bismarck
zich bediend beeft. In het midden ziet men
een groote ronde tafel, waaraan hij den
ministerraad placht te presideerem
De Bülows hadden het paleis met groote
smaak en pracht laten meubelen en inrich
ten.
Het jacht „Hohenzollern" met den Duit-
8chen keizer aan boord is gisteren om half-
zes onder de saluutschoten van het fort en
van het op de reede liggende Noorsche
pantserschip „Norge", te Bergen binnen-
geloopen.
De Engehcke vloot is Zaterdag
zonder noemenswaardige ongelukken de
Theems opgevaren en heeft zich daar
verdeeld. Deze week worden de Londe-
naars aan boord toegelaten. De belang
stelling is gïoot, en de kranten wijden ko
lommen vol beschrijvingen aan de schepen.
De Turksche parlementaire afvaardiging,
die op het oogenblik te Londen vertoeft,
zal ook een bezoek aan boord van de sche
pen brengen. Na een week van pleizier te
Londen zullen de Turken nog een week
besteden aan een hezock van de groote
nijverheids- en handelssteden van Erge-
land.
Meer dan een millioen menschen moet
al naar de schepenmassa gekeken hebben,
's Avonds kijken duizenden naar het wis
selen van lichtseinen tusschen de vaartui
gen.
Het gevecht in Marokko, bij Melilla,
is ernstiger dan men dacht. Gistermorgen
duurde het nog voort. De Spanjaarden ver
loren vijftien dooden, o. w. een luitenant-
kolonel, een majoor en een kapitein, en 22
gewonden.
Het koninklijk besluit, dat de 22-jarige
prins Alfons van Orleans van
den titel en de voorrechten van infant ver
vallen verklaart, ontneemt hem ook alle
eereteekens, o a. het Gulden Vlies cn het
grootkruis van de orde van Karei III.
De Prins moet zijn huwelijk met de 25-
jarige prinses Beatrijs van Saksen-Koburg,
een dochter van wijlen den hertog van
Edinburg, niet alleen gesloten hebben zon
der toestemming van koning Alfonso, m.mr
ook zonder vergunning van de militaire
overheid. Vermoedelijk bijwijze van disci
plinaire straf, is hij daarom ook gepen-
aonneerd als luitenant in het regiment des
Konings, waartoe hij pas enkele dagen ge
leden benoemd was. Van een deelneming
van den Prins aan de Marokkaansohe expe
ditie zal nu natuurlijk niets komen,. Trou
wens, de Prins schijnt daar ook niet over
gedacht to hebben.
Hij zal zich met zijn gemalin in het pa
leis Edinburg te Koburg vestigen. Aan
vankelijk is hij met haar naar Italië ge
reisd.
De „Neue Freie Presse" verneemt over
de redenen, die tot de bestraffing van den
Prins aanleiding hebben gegeven en het
geen er aan het huwelijk vooraf is gegaan,
het volgende:
Prins Alfons van Orleans, de oudste zoon
van prins Anton van Orleans, hertog van
Galliera, en van de infante Eulalia van
Spanje, die sedert zes jaren van haar man
gescheiden is, is te Heidelberg te gelijk
met zijn broeder Lodewijk in het Engelsche
Konvikt opgevoed en heeft daarna in de
filosofie gestudeerd. Zijn moeder, de in
fante Eulalia, is een tante van koning
Alfons van Spanje, en in Parijsche krin
gen, zoo goed als te München, waar haar
zustor, de infant© Paz, de gemalin van
prins Lodewijk. Ferdinand van Beieren,
woont, zeer bekend en bemind.
Prins Alfons heeft al jaren geleden een
innige liefde voor zijn nicht Beatrijs van
Koburg opgevat en koning Alfons, wiens
beste vriend hij tot nu toe geweest is, ge
vraagd, hem toestemming voor zijn huwe
lijk te geven.
Yan zekere zijde uit verzette men zich
echter hevig tegen hot huwelijk, en toen
prins Alfons eenigen tijd geleden te Ma
drid kwam, om bij den Koning weer
moeite te doen, kreeg hij weer een weige
rend antwoord. Toen nam de Prins het be
sluit, om zonder vergunning van den Ko
ning te trouwen.
Men vermoedt, dat prins Alfons na eeni
ge jaren in zijn rangen cn waardigheden
hersteld en dan alles vergeten cn vergevoa
zal worden.
's Prinsen moeder zal beginnen met bij
den Koning vergeving te vragen.-
Het rapport, dat de krijgsraad to A d v
n a heeft uitgebracht, is niet vleiend voos
het bestuur van die streek. In dat stuk
worden nl. de troebelen, di.> aldaar, heb
ben geheerscht en waaraan zooveel Arme
niërs ten slachtoffer zijn gevallen, voor
een groot deel geweten aan de onbekwaam
heid en het gebrek aan energie van dó
valis en andere plaatselijke autoriteiten.
Yijftien schuldigen zijn reods opgehan
gen, zegt het rapport, maar 600 onderen
verdienen den dood, 15,000 behoorden tot
dwangarbeid te worden vorooideeld on
30,000 tot een lichtere straf. Maar men zou,
wilde men allo schuldigen straffen, een
cordon om de stad moeten trekken en niet
groote snelheid te werk gaan. Dit kan ech
ter niet en daarom moet men maar genade
voor recht laten gelden en ter gelegenheid
van den nationalen feestdag een algomeeno
amnestie afkondigen.
Aan de „Kölnische Zeitung", die eon
eigen correspondent in Toheran heeft,
wordt- vandaar geseind: De stad is volko
men rustig. De paardentram rijdt weer.,
De Armeniërs blijven echter nog in de
ambassades en wagen het niet zich op straat
te begeven; zij vertrouwen do zaak nog
niet. Saad-ed-Dauleh is gekozen tot presi
dent der Kamer. Spoedig zal de nieuwé
kieswet uitgevaardigd worden. Do Arme
niër Jefraienz is benoemd tot chef der po
litie en heeft den veiligheidsdienst van de
kozakken overgenomen. De troepen van den
vorigen Sjah hebben 24 uren tijd gekregen
om de wapenen neer te leggendoen zij dit
niet-, dan worden zij onverwijld aangevallen.
Yolgens den coi respondent van de „Ti
mes" te Teheran, is de nieuwe Sjah
met moeit© overreed, zijn ouders te verla
ten. Dezen waren wanhopig bij het denk
beeld, dat zij van hun lievelingszoon af
stand moesten doen, cn boden hun tweeden
zooif als troonopvolger aan. Maar Sablin*
de Russische zaakgelastigde, antwoordde*
dat het volk gekozen had en dat hij nieta
in de zaak t© zéggen had. Do jonge Prins
vergoot dikke tranen en wilde niet van zijn
moeder weg Ten slotte gaven de Sjah on
zijn gemalin hun toestemming. Daarop werd
het manife-st opgesteld en besloten, dat dei
regent cn een nationalistische afvaardi
ging den jongen Vorst zouden ontvangen.,
Kort vóór zijn vertrek kreeg de nieuwe Sjah
opnieuw een huilbui en er waren krachtig®
woorden noodig, om hem tot bedaren ta
brengen. Daarna kwam de kleino man dap-»,
per te voorschijn, ging in een groot rijtuig
zitten en reed alleen weg, met een géleidó
van Russische ko?akken, sowars en Per
zisch© k-oznkken en gevolgd door een heeleö
staart rijtuigen Te Socltanatabad kwamert
de regent en de afvaardiging naar hem to©,
stelden hem in kennis met zijn uitroeping
tot Vorst en spraken de hoop uit, dat hij
een goed regeerder zou zijn.
„Insjallab" (dat zal ik) antwoordde d£
knaap.
De afgetreden Sjah zal óf naar de Krimi
óf naar St.-Petersburg gaan, om zioh er te
vestigen. De Russische regeering zal zich et
niet. togen verzotten. De Russische zaakge
lastigde zou uit naam van zijn Regeering
tot- de Perzisohe regeering het verzoek go-
richt hebben, den Sjah een voldoend j$a/*4
geld too te staan.
Mr. C. baron van Hoeckeron v. Keil.
Men schrijft uit Ruurloo aan de ,,Zutf0
Ct.":
Hr. Ms. gezant voor de drie Noordsche
landen, mr. C. baron van Heeckorcn van
Keil, die om gezondheidsredenen de eerst®
helft van dit jaar hier vertoefde, is vani
plan zich blijvend in deze gemeente te vos-<
tigen en zal daartoe ontslag vragen uit zijrC
tegenwoordige betrekking.
Slot)
„Men moest toch eigenlijk een afreke
ning van haar verlangen", meende Riedin-
ger, „maar daartoe ontbreekt ons beiden,
tegenover deze draak, de moed."
De zeer weinige genegenheid an Riedm-
ger voor Femia ras n.l. langzamerhand in
gloei enden haat overgegaan.
Nooit in zijn leven had de ongelukkige
Bohrijver onder de tirannie van een men
schel ijk wezen zoo zwaar te lijden gehad als
thans onder die van zijn dienstbode, wier
grove handen de heerschappij in 't huis ge
heel en al tot zich schenen te hebben ge
trokken. Zij beschikte naar goedvinden
over de indeeling van den dag, over het
keukenboekje en over honderd andere din
gen, die naar Riedingers opvatting vol
strekt niet tot de sfeer van invloed van een
dienstbode behoorden. Het cgste was ech
ter, dat hij niet meer den moed had, tegen
haar aanmatiging en eigenmachtigheid op
te komen. In het begin had hij zich stil ge
houden wegens zijn dankbare schuld jegens
haar, maar langzamerhand was haar in
vloed zóó aangegroeid, dat er een werke
lijke vrees in zijn hart geslopen was. Zóó
bang was hij voor haar bestraffende blik
ken, dat bij verschrikt van de sofa opsprong
en naar zijn schrijftafel snelde, als hij haar
stap in de gang in de nabijheid van zijn stu
deerkamer hoorde. Sedert jaren was hij
niet zoo vlijtig geweest, als in deze laatste
maanden, en ook zijn avondvermaken wa
ren sterk ingekrompen, sedert Femia eens
op een verbloemde manier haar misnoegen
daarover had geuit.
Wat hem echter met bijzonderen haat je
gens haar vervulde, was de vermeende
waarneming, dat ze zijn vrouw meer en
meer van hem vervreemdde.
Zoo ten minste noemde hij 't, als Herta,
die anders het grootste deel van den dag
in zijn kamer doorbracht, thans meest in
de woonkamer zat om kleeren voor zich of
d::i kleinen Hein te maken. Dat was ook
zoo'n ongelukkig idee van de „draak" ge
weest, dat men het geld voor de kleerma
kersrekeningen kon uitspar-n zich het
noodige met behulp van knippatronen even
goed zelf kon vervaardigen. Riedinger had
wel is waar tegen de „eeuwige naaierij"
bezwaren ingebracht, maar Herta zelf had
na het eerste succes zooveel plezier er in
gekregen, dat hij met zijn verzet jammer
lijk fiasco geleden had.
Het eenige lichtpunt in dit onwaardig
bestaan vormde het feit, dat zijn maat
schappelijke verhoudingen van week tot
week beter werden. Zijn grootere werk
zaamheid had natuurlijk vermeerdering
van inkomsten ten gevolge en het wilde
hem toeschijnen, dit aan den anderen kant
de uitgaven aanmerkelijk verminderden.
Iedere maand bleef er een bedrag over,
dat aan Femia, ter verder Bezorging aan
Eggert, kon worden overhandigd, en bij
haar eerlijkheid was er niet aan te twij
felen, dat zij het eerlijk afdroeg, hoewel zij
nooit een kwitantie meebracht, terwijl ook
het echtpaar niet den moed had haar er
om te vragen.
Niettemin werd de slavernij steeds on
draaglijker. Tn stilte smeedde Riedinger de
avontuurlijkste plannen, om het gehate juk
van zioh af te schudden. Maar zoodra de
robuste gestalte van Femia jn levenden
lijve verscheen, verdwenen zijn plannen
steeds, als onuitvoerbaar, in het niet.
„Als deze Krul haar niet eindelijk eens
trouwt", riep hij dikwijls, als hij met Herta
alleen was, in vertwijfeling uit, „en hij zal
er wel voor oppassen, het te doen, dan zul
len wij de „draak" tot aan het einde onzer
dagen in huis houden.
Maar het einde der mijne is zeker niet
ver meer. Of ik erger mij dood, óf ik hang
mij op"
Zoo heel tragisch nam Herta de zaak niet
op. Zij gevoelde het steeds meer als een
weldaad, dat velo der verdrietelijkheden
van haar vroeger leven, namelijk de zorg
om geld en de ergernis met onbetaalde le
veranciers, thans opgehouden hadden, en
zij was rechtvaardig genoeg, deze verbete
ring aan Femia te danken. Daarom kon
zij haar grofheden en eigenaardigheden be
ter verdragondes te meer, daar z© er in
haar ouderlijk huis reeds eenigermate aan
gewend was. Maar menigmaal zuchtte toch
ook zij oen weinig onder Femia's heer
schappij, zoodat ze ten slotte in haar angst
niet meer durfde zeggen iets misdreven te
hebben.
Toen kwam onverwachts de dag der red
ding.
De kleine Hein had zijn derde levensjaar
voleind en op den morgen van den veelbe-
teekenenden dag verscheen Femïa^ feeste
lijk in haar Zondagsche kleeren uitgedost,
in de woonkamer, waar de ouders de ge
schenken voor het ventje op de tafel had
den uitgespreid.
Zij had in de eene hand een ruiker, in
do andere een boekje. Met een waardig
heid, die bij haar knokige figuur wel wat
zonderling leek, boog zij zich over het kind
en kuste h©t op het voorhoofd. Toen legde
zij den ruiker on het boek op de tafel cn
keerde zich tot het jonge ouderpaar.
„Mijn innigste gelukwenschen op den
dag van heden En om u een bijzonder ple
zier to doenU kunt naar een andere meid
omzien. Ik ga morgen met Willem naar
het stadhuis om ons te laten aanteekenen.
Nu wé het geld weer bij elkaar hebben,
kunnen we trouwen."
Riedingers hart popelde van vreugde. Het
kostte hem werkelijk moeite om een uitroep
van blijde verrassing te onderdrukken.
Nooit was hij zoo vriendelijk tegenover Fe
mia geweest als op dit oogenblik.
„Wij zullen natuurlijk je geluk niet in
den weg staan, lieve Femia," zei hij har
telijk. „Je kunt jo dienst verlaten, wan
neer je wilt. Maar wat is dat met het geld?
Had je het orgens uitgegeven?"
„Ja, dacht u dan, moneer, dat een kerel
als die Eggert u om mijn mooie blauwe
oo^en zoo genadig zou behandelen? Kan je
begrijpen 1 Op denzelfden dag, dat de
deurwaarder hier was, heb ik mijn spaar
geld gehaald en dien kerel zijn geld dub
beltje voor dubbeltje uitbetaald. Mijn Wil
lem had ik daarvoor verder niet noodig,
want als Bet er op aankomt om een schurk
de waarheid te zeggen, dan sta ik zelf wel
mijn mannetje, en ik denk, dat die meneer
Eggert- nog lang in zijn ooren heeft hoo
ren toeten, wat ik hem gezegd heb. Dat ik
mijn geld terug zou krijgen, wist ik wel.
En kijk maar: ik heb het gekregen. Van
het huishoudgeld heb ik op den koop toe
nog wat overgehouden. Ik geef het u hierbij
terug, cn u zal cr wel niets op tegen heb
ben, dat ik net op den naam van den klei'
nen Hein heb gesteld".
Zij wees op het hoekje, en toen mevrouw
Herta het nader bekeek, bleek het een op
den naarn van Hein Riedinger staand
spaarbankboekje van ruim tweehonderd
gulden to zijn.
Riedinger werd door dejfe onverwachte
openbaringen wel wat van zijn stuk ge
bracht. De jonge vrouw echter lag snik*
kond aan den hals van do „huisdraak,"
die er overigens volstrekt niet bewogenr
doch er even knorrig als gewoonlijk uit
zag.
„Nu, nu, bedaar wat, kindWat is er
nu te jammerenDat u en meneer Rie
dinger blij bent van mij af te komen, weet
ik immers wel. Het komt er ook niet veel
op aan, dat meneer me een „draak" heeft
gememd, zoo dikwijls hij dacht, dat ik het
niet hoorde. Hoofdzaak is, dat de „draak"
haar plicht heeft gedaan. En laat me nu
maar weer naar mijn keukcr., andera
brandt mijn chocoladepudding aaD, dien
de kleine Hein vandaag van me zal krij
gen.
Op Fcmia'8 bruiloft bracht Riedinger,
den eersten en eenigen toost uit, een „zij
leven" op het jongo paar, vooral echten
op de jonge vrouw, die zoo lang de trouw©
hoedster van zijn huis was geweest, trouW,
en onomkoopbaar als een
„Als een draak!" vulde de gevierd©
droog aan en Riedingers tegenspraak'
weerklonk in een hel geklink der glazen ed
in de algomeene vroolijkhfrid der gaston.