No* 15153.
LE1DS0B DAGBLAD, Baterdag 17 Juli.
Anno 1909.
PERSOVERZICHT.
Om OE EEK.
Omtrent d r. J. Th. d e V is a o r, die als
toekomstig president uer
tweede Kamer wordt genoemd,
•ohrijft „Politicus" in „Uit 's Lands
Raadzaal" in de „O prechte H a a r-
lemsobe Courant":
Mocht het gebeuren de bladen, althans
eommigc, hebben de eigenaardigheid om bij
bestaande vacature-van gewicht-, telkens
maanden voor de vervulling, het belangrijke
nieuws te melden, dat 't nog niet vast
staat...."
Intuasohen, mocht het gebeuren, dat men
den afvaardigde voor Leiden, den oud-
predikant De Visser, tracht over to halen
het voorzitterschap der Kamer op rich ta
nemen, dan krijgen we een 6fcevig, 6ekuur
president je, die bij de leiding zich
zeer waarschijnlijk bepalen zal tot „nuchte-
ren ernst."
In het gewone, dagelijksche leven een
nlet-ongdzellige prater, geheel los van al
iwat naar preektoon of pathotiech-zalvende
.wijze van zich voordoen zweemt, wordt dr.
De Visser, zoodra hij aan het Kamerdebat
deelneemt, stroef; met ietwat-afgebeten zin
nen speechend; pauzotjes loggend tusschen
brokstukken zijner rede. Met een „weet-
't-wèl"-toontje in z'n spreken, dat men ge
neigd b te zeggen: „Tjonge, dat lijkt me
geen gemakkelijk heertje l"
Dan komt er over den kleinen man. met
togelrond hoofdje, de sohrandcre oogen
ioohter do brilleglazen, het gladgeschoren
gelaat en het kleine, fiksdi-durvendc neusje
iets van den docent-, die zijn klasse stevig
„onder appèl" weet te houden. Die dankt:
-„'Jelui zeggen misschien zoo onder elkaar:
„Nou-ja, dat ventje zullen wo wel gauw
Onder do knie krijgen I" Maar wacht even
tjes. Ik zal jelui eens Foonen, hoe datzelfde
Sdetijglijkende vontja do duimschroeven
weet aan te zetten; om den drommel niet
met zich laat mallen l"
Van begin af aan heeft dc heer De Vis
eer, do Chr. -historische man, in het Parle
ment een eigenaardige plaats bekleed.
Reeds van zijn studietijd ging van hem de
roep uit, dat De V, behoorde tot „de kra-
neD," de menechen, die de studie liefhebben,
niet uit ambitie, doch cm haarzelve. Man
van onafhankelijke maatschappelijke posi
tie. Theoloog dus uit „liefhebberij," in
'den beteren zin van het begrip.
Zich vervolgens in de politiek begevend,
eigenlijk daar verder in die richting ge-
drongen. Koud voor de insinuatie, dat het
predikambt voor zijn eerzucht onvoldoen
de bevrediging schonk. Nooit aanleiding,
'de allerminste reden gevend om te veron
derstellen, dat andere dan de beste, zui
verste bedoelingen hem er toe leidden, zich
voor de publieke zaak beschikbaar te stel
len; te pogen haar nuttig te zijn.
Niemand zal kunnen betwisten, dat er in
pnre dagen inderdaad buitengewone zclf-
beheersdhing voor noodig b, om~ waar men
in het diepst van eigen ziels- en gedachtcn-
jeven overtuigd b, dat men niet door „bij
bedoelingen" van lagere soort wordt ge-
'dreven, de zweepslagen van laster, ver-
dadhtmaking, sarcastboüJe verguizing, die
timmert gij aan den openbaren weg
op uw armen rug neerkomen, te verduren
en... toch vol te houden. Ik zeg dit zonder
op iemand, wien ook, hierbij het oog te
hobben. Dooh, in trouwe, wie ontkomt aan
het op hem mikken uit donker, half-
'dubter en op klaarlichten dag van ver
giftige, venijnige pijltjes! Gelukkig, wie
„immuum" b voor dat gift; wie, als Bee-
laert-s van Blokland, toen do heer Domela
Nieuwenhub op smalenden toon tot dezen
president het woord riohtte, met medelij
dend glimlachje kon zeggen: „Uw taal be
reikt de hoogte van mijn hielen nog niet!"
De heer De Visser is, van-hub-uit,
iemand van levendig temperament en za
ken van politiekerij laten hem verre van
koud. Toch behoort hij noch tot de fanatici,
noch tot hen, die het heet© politieke steek
spel liefhebben. Deze theoloog-socioloog
beschouwt de zaken liefst van een objectief
standpunt.
'n Tikje sceptioisme is hem geloof ik
haast niet vreemd. Er zit geen dwepers-
bloed in dr. De V. De hechte trouw aan zijn
geloof openbaart zich bij hem op een zeer
rustige manier. Vandaar dan ook, dat hij
niet bezielend, meesleepend kan zijn. Ik
kan me denken hoe een preek van ds. De
Visser bekoring had door mooi-zuiverc,
kraohtige taal: door heldere logica van ge-
dachtengang. Hoe men gevoelde, onder het
gohoor te zitten van een hoog beschaafd
man met rijke, rijpe kennis van velerlei;
en ook: van een zicleherder, die echt en
waarachtig meende, wat hij aan do Ge
meente verkondigde.
Wiens stevig karakter hom was de
ewijfel.in hem opgegroeid zonder aarze-
len het predikambt dii&roin zou hebben
doen neerleggen, gelijk hij nu zijn ontslag
nam na ernstige overweging der vraag, op
welk gebied lnj thans het nuttigst zou zijn,
op dat van de theologie of van de practi-
sohe politiek.
Voor zoover men lieeit kunnen nagaan,
hield dr. De Visser tot dusver Steeds zoken
van staatsbeleid en -bestuur scherp go-
scheiden van dingen des geloofs. Veilig mag
van mannen als hij is worden aangenomen,
dat ze het al-mee>r versoherpen der anti
these-grenslijn met uiterst-matige vreugde
om geen anderen term te gebruiken
zullen aanzien.
Er is in een parlementaire rede van dr.
De V. geen „pathos"geen poging om door
intonatie of kleurige woorden indruk te ma
ken. Dc Leidsche afgevaardig-
d e dreunt zijn 6peech veeleer op. Hij legt
hevigen klemtoon op allerlei woorden.
Spreekt sommige letters uit met een na
druk, dat ze van tuss Jicn zijn tanden lijken
te worden losgeschroefd. Recht, stijfjes, on
beweeglijk, staat hij in zijn bankje. De ge-
kleede jas gesloten. Het bundeltje notitie
papier vlak vóór dc borst. Zóó spreekt hij,
strak turend in één richting, met iets
stroefs en norsch-ernstigs. De eenige bewe
ging, die hij maakt, is, nu en dan, eventjes
den bril ietsje-steviger op don neus te du
wen. Het kleine figuurtje van den Volks
vertegenwoordiger heeft iets „parmantigs"
over zioh; iets van het stevig- en strijd-
vaardig-doende, dat menschen van nietigen
lichaamsbouw kunnen aannemen, en dat dan
op het gelaat van „goedigen reus" soms een
glimlachje lokt. Men deDkt naar dr. De
V. ih de Kamer luisterend: ook wel aan
een catechisatie, waar dominee wat-woelige
en dartel-vergeetachtige kinderen aan den
band moet houden. Als hij staat te leeren,
dan doet de eerwaarde heer dat met een
krachtig-vóórtduwenmet hevigen nadruk
omklemmen van elk zijner woorden, dat de
jongens of meisjes wel gedwongen worden
tot den diepen indruk. V/at daar gezegd
wordt, is het aandachtig-luisteren-d' driedub
bel waard
Trekt men nu een parallel tussohen een
Harte van Tecklenburg en een De Visser,
dan gevoelt men aanstonds, hoe bij laatst
genoemde geen hinderlijke pedanterie, doch
zeker maniertje, dat met die hebbelijkheid
niets heeft uit te staan, in het spel is.
De Kamer luistert met aandacht naar dr
De V. Hij heeft, ook buiten zijn kring, zeer
stellig gezag. Men vertrouwt hem over 't
algemeen wel en gevoelt eerbied voor den
omvang zijn kennis, waarmee hij nooit „te
koop loopt."
Dat alles neemt niet weg, dat dr. De V.'s
antecedenten als politiekc-figuur vrij jong
zijn en van betrekkelijk geringe beteekenis
ook. Tot nu toe was de man, die numero
een op het lijstje kwam voor het praesi-
dium, een parlementaire veteraan, wiens
staat-van-dienst zoö 't een en ander te le
zen gaf.
Voor het gezag, dat de „speaker" dient
te hebben in alle sferen van parlementaire
wereld en regeeringskringen, is die factor
niet zonder waarde.
Misschien gevoelt dr. Dó V. dat óók, en
zal het voor hem een aanleiding zijn om
moahfc hij worden aangezocht voor de
eer van aan H. M. te worden voorgedragen
tot het hooge ambt, te bedanken.
De vraag blijft dan: waar te vinden an
dere „gegadigde", die tevens beantwoordt
aan de vele en zeer bijzondere cischen,
aan het praesidium verknocht I
Dat een man als dr. De V. de leidsels
stevig in handen zou houden, is wel zeker.
Maar de positie van Komer-praeses brengt
zoo-velerlei van representatieven plicht
mee, dat het, ook wat dat aanbelangt, voor
een, wiens leven tot nu toe grootendeels
dat van Amsterd&mschen theoloog is ge
weest, een „heelen deun" mag heeten,
zioh plots in daarvan zóó onderscheiden
„levenskring"' te verplaatsen.
In een driestar in „D e Sta nd a a r d",
waarboven staat „lionne mine a mauvais
jeu", lezen wij
Wanneer één ding bjj de jongste verkie
zing duidelijk werd, is liet wel dit, dat het
denkbeeld van staatspensionneo-
r i n g ten onzent volkomen fiasoo heeft
gemaakt.
Do gehcele rechterzijde stelde er zioh
tegen te weer.
Aan de linkerzijde werd hot stelsel van
8taatspensionncering door de vrijzinnig-
democraten, die voor het Duitsoho, door de
vrij-liberalen, dio voor het Belgisohe stel
sel kozen, beslist verworpen.
Alléén de Unie-liberalen spraken zich uit,
doe zij in de richting van staatspensionnee-
ring, zegge in de richting, wilden gaan.
En deze fractie der liberalen daalde bij de
jongste stembus van 21 op 21 iedea in de
Kamer.
De Bond van Staatspensionneering, die
6 Juli j.L te Utrecht vergaderde, kwam
derhalve niet onder gunstige Yoorteeke-
nen samen.
Toch heeft hot er niet aan de noodige
fanfares ontbroken.
Door den voorzitter werd gedebiteerd,
dat eerst twee, daarna zes, thans reeds
veertien millioen voor de ouderdomspen-
sionneoring van Rijkswege beschikbaar
werd geacht. Hiermede werd ala bewezen
aangenomen, dat de publieke opinie ten
onzent wol in de richting van staatspen
sionneering gaat. De oprechtheid was in
deze bewering evenwel wat heel erg zoek.
Want het ontwerp-Kuyper, dat zes mil
lioen voor de ouderdom9pensionnecring
noodig keurde, huldigde het stelsel der
verplichte verzekering met premiebeta
ling. En dc Unie-liberalen, die in de rich
ting van staatepensionneering wüden gaan,
verzuimden juist de bronnen aan te geven,
waaruit de veertien millioen daarvoor kon
den worden gevonden.
Ten slotte werd een motie aangenomen,
dat vanwege den bond een volkspetitionne
ment voor staatspensionneering naar En-
gelach of Belgisch model op touw zal wor
den gezet.
Zoo ooit, dan is hier van toepassing:
bonne mine k mauvais jeu.
In een Open Brief van <1 r. D'ë Vi s-
scr aan den redacteur van „Dé Kla
roen," waarin het Kamerlid voor Leiden
vraagt „waardeering voor onze Christelijke
politiek, als zoodanig," lezen wy o.m. be
treffende dé coalitie:
Het is mogelijk, dat gij té 'dézen opziclifé
aarzelt met hcenwyzing naar het zooge
naamde coalitie-verbond. Goed, maar dan
moet gij ook "als lid dér Ned.-Hcrv. Kerk
uw verontwaardiging toonen, wanneer, in
de óóné gemeente zich ethischen mef mo
dernen coaliseëreri om gereformeerden té
weren of in dé andere gemeente gerefor
meerden met ethischen zich verbinden om
té zorgen dat geen modernen worden be
noemd. Dan is elke verceniging, elke ver
gadering zelfs veroordeeld, waarin perso
nen, overigens principieel gescheiden, tij
delijk samengaan ter bereiking van zekec
hoogliggend doel.
Dan gaan by u tal van corporaties, dié
in ons vaderland heilzaam werken, in den
ban. Daarvan echter heb ik by u nooit iets
bespeurd, terwijl gij zeker tc hoog staat
om mij tegen te werpen: „Maar hier geldt
het dc coalitie met Rome." .Want écn van
beidé: óf alle coalitie is uit den booze,
óf elke" coalitie kan onder zekere omstan
digheden geoorloofd zijn. Ook die met
Rome, wanneer wy op eerlijke wijze samen
den kamp voeren voor het behoud van
goederen, dié ons beiden heilzaam voor
komen voor ons volk. Groen, door u te
recht zoo hoog vereerd, ging van dezelfde
gedachte uit. En een ander man, dien gij
hoogacht, schreef in denzelfden geest ja
ren geleden in de Kroniek van de „S t c nr-
men voor Waarheid en Vréde":
„Het is waarheid, dat wij, die het Evange
lie naar dé Schift belijden, veel liefhebben,
dat ook den Roomschcn dierbaar is. Er
bestaat nog altyd een algemeen, ongetwij
feld Christelijk geloof." Weet gij wanneer
dit was? Toen dr. Kuypcr, met behulp
van Roomsche stemmen, tot lid der Tweede
de: Kamer was gekozen en dr. Bronsveld
hem op dit punt verdedigen wou. Ook de
coalitie kan derhalve uw scherp requisi
toir niet rechtvaardigen tegen de Chris
telijke politiek en allerminst uw oproep
wettigen: „Zullen dan nu dé oogen van
het Christelijk Nederland al meer, voor
dit alles opengaan?" Het wezen oiizer
Christelijke' Staatkunde wérd niet getroffen
door den pijl van uw betoog. Maar on
getwijfeld schaadt deze strijd onder broe
ders de zaak, die ons beiden lief is. Uw
pijl deed reeds dienst in het vijandelijk
kamp.
In ;,Dé Arb'cid", Kct" weekblad van
het anarchistisch Nationaal Arbeids-Secre-
tariaat, kwam een hoofdartikel voor, waar
aan het volgende is ontleend
ï.Ook in den tegenwoordigen tijd bevin
den zicli onder de Katholieken een
groot aantal geleerden van den eer
sten rapg, meest priesters. Wat uit het
kerkelijk arsenaal komt, mag gezien wor
den én overtreft in haast elk opzicht hef
werk van protcstanlsche geestelijken. Van
daar ook dc ontzettende macht, die de Ka
tholieke Kerk kan uitoefenen. Haar dié
naren zwerven door alle streken der aarde.
Men vindt hen iu China en in de zuidelijke
landen van Amerika, in Rusland en Indië,
in Australië en in Afrika. Wanneer dé
Katholieke Kerk wil, dan is zij in staat' cn
bij machte om een wereldwoordenboek uit
te geven, doordat haar dienaren en zende
lingen allé talen der wereld verstaan. Na
tuurlijk ieder in zijn streek.
Als een voorbeeld van de vvelenscKap-
pclijkhcid der Katholieken kan dienen, dat
Monseigneur Nolens tot professor is be
noemd aan dc Hoogeschool te Amsterdam,
dus wederom een priester. Wat jonge Ka
tholieke Kamerleden als Van Nispen in
hun mars hebben, behoeft niet gezegd: Ook
Aalbersé is in zijn soort ten kraan. De
Duitschc Jezuïeten geven sinds jaren een
wetenschappelijk maandschrift uit: -„Stiin-
men aus Maria Laach." Zij tellen reeds
den 35sten jaargang cn hebben dit tijd
schrift op een wetenschappelijke hoogte
gebracht, waarnaar, andere geleerden te
vergeefs snakken.
Wanneer wij nagaan waf dé Katholieke'
Sociale Actie in ons land doet, wat zij
uitgeeft en met hoeveel bekwaamheid haar
boeken en brochures geschreven zijn, dan
ook moeten wij daarin een vermaning zien
om voorzichtig te zijn met" onze woorden
keus tegen de priesters of hun gelijken.
Inderdaad wordt daaraan té weinig aam
dacht geschonken. En toch bestrydt me ui
écn zoo machtige, maar vooral ccn wetens
schappelijk zoo sterke instelling niet metj
het woord „dompers" of met spot. Spot?
kan vaak treffen, maar wordt bij hcrha,4
ling vervelend en treft dan den spotte^
Spot trouwens bewijst nooit iets."
,,D e Maasbode" zegt zioh bij ded
huidigen stand van zaken nog met aan eon
beslissend oordeel te durven wagen „noofc
ten gunste noch ten ongunste van dr. Kuy-
per". Het blad komt echter op tegen dé
vrijzinnige pers die, vooral sedert dr. Kuy-
per's Fwoede briefje in „D e Stand
aard" don oud-minister te lijf gegaan
is en schrijft dit toe aan spijt over de ge-
leden stembus-nederlaag.
Dan zegt „De M a a s b o d o" dat heb
verband tu&sólïen Lohmann's ridderorde en
het ontvangen verkiezingsgcld niet bowe-
zen is en dat het aan dr. Kuy per*s tegen
standers ia dat verband te bewijzen. „Hot
is een der eerste rechtsregelen, dat men
aan de goede trouw gelooft van don ba-
sobuldigde, zoolang zijn schuld niet posi
tief is aangetoond."
De „N ie uwe Couran t", die niet
aanstonds over do hoofdvraag een oordeel
heeft uitgesproken, veroorlooft zich hierbij
een opmerking. Het is deze, dat „het ver
band", menschel ijkorwijze gesproken, kan
vaststaan, voor oen ieder duidelijk kart
zijn, zonder dat dit met stukken cn getui
genissen te bowijzon is. Het blad gaat niet
zoo vor van to zeggen, dat het op dib
oogenblik al vaststaat. Maar na dr. Kuy-
por's eerste „verdediging", dio ineer dan éóit
vraag onboantwoord liet en er nicuwo op
wierp, na het verbazingwekkende verlo-
genhoidsbriefje van een paar dagen gele
den cn voorts na eiken dag zwijgens dio
eóbij komt, nu uit zijn eigen verklaring is
gebleken dat dr. Kuypcr inziet niet zijü
oerstc antwoord niet to kunnen volstaan en
dat hij nog iets te zeggen heeft, groeit do
overtuiging van „het verhand" on
weerstaanbaar aan en zal voor dc open
bare meening tot zekerheid worden, inuion
er niet spoedig en afdoend verder gespro-
kon wordt.
Do „N ieuwe Courant" sclirijfb
verder l
„Do redactie van „Do Maasbode'*
is overigons blijkbaar onbevoegd om in de
zen eischen te stellen van bewijsvoering,
laat staan om verwijten tc doen hooron.
Zjj schrijft toch:
„Vast staat wel dat dr. Kuyper, minis
ter zijnde, van den heer E. A. Lehmand
gold in ontvangst nam voor de verkiczings-
kas der ant-irevolutionnaire partij. Vaat
staat ook, dat den heer E. A. Lchmnnn op
voordracht van dr. Kuypcr een kon nklijko
onderscheiding werd verleend.
En nu gnat hot er slechts om. of tus-
Bohen beide feiten verband is gelegd.
En dan vervolgt ,,D e Nieuw o Cou
ran t"
Wanneer men nu bedenkt, dat hoofdper
soon in dit geding is de Gricksche consul-
generaal R. Lehmann, dat dezo werd ge
decoreerd en geld gaf voor do verkiczing»-
kaa, terwijl E. A Lehmann een bijpersoon
is, die nog wel eens tot lioofdoersoon zou
kunnon worden, maar die in elk gcvnl niet
gedeooreerd werd cn van wien tot nog toé
in verband met deze zaak slechts zeer wei
nig „vaststaat", dan ziet men wol in dat
dezo schiijnbaar kleine voorletter-vergissing
bij iemand die in deze zaak oen oordeel
over anderer oordeel uitsnreekt, onve^
geef lijk is. Zii bewijst dat „Do M a a s b oj
d o" wel aan de vrijzinnige pers en aan dé
politieke zijde van het geval, maar niet
aan dc zaak zelf haar aandacht schenkt.
„Do T ij d" vindt het meest juist dé
meening van ,,D e Nedcrlando r'\,
waar deze schrijft:
„Wij mogen derhalve verwachten, dab
Er heerBchte spanning in hot stadje R.
Groote biljetten hadden al sedert weken
aangekondigd, dat er een worstelwedstrijd
teou plaats hebben tussohen den athleet Jan
■Flesner, uit Holland, en den lieveling van
het in sport belang stellende publiek der
plaats, Fritz Bronneoke. Men wedde, men
zweepto elkaar op tot enthusiasm© en zetto
hoogere sommen dan vroeger op Fritz
Brennecke.
Begrijpelijkerwijze was niemand zoo op
gewonden als Grefco Schwa*z, do stille ver
loofde van Fritz. Zij was een in sportkr n-
gen grootgebracht meisje, voor wie er, be
halve Fritrz, worstel- en wielerwedstrijden,
én soms ook voetbalspel, niets ter worcld
was, wat haar belang inboezemde.
Greto'8 vader leidde dat onoplosbare be
staan, dat menschen, die van het wedden
fcfij wedstrijden léven, voeren. Eigenlijk
deed hij niet veel anders dan het bookma-
kersbedrijf uitoefenen; zóó, dat de politie
hem nog nooit te pakken had kunnen krij
gen.
Hoe duister zijn maatschappelijk bestaan
echter mocht" wezen, als vader was er wei
nig op hem te zeggen. De goede verhou
ding tusscheü hem en rijn dochter was
nooit verstoord geworden en Grete had ook
nooit iets voor haar vader geheim gehou
den, behalve dan die verloving, waarvan
niemand iets wist.
Toen vader Sohwarz vandaag thuis
kwam, kwam Grete hem met stralende
'oogen te gemoet: „Vader, ora wat wedt je
toet mij, dat Fritz Brennecke morgen wint?
Morgen zal hij den Hollander overwinnen;
ÜQ heeft het mij beloofd/'
De oude keek Zijn doohter verwonderd
aan.
„Beloofd? Jou? Heb je dan wat met
Fritz, mijn kind?"
„.Ja," zeido zij, een kleur krijgend. „Wij
houden van elkaar. Maar wat scheelt u,
vader?"
„Wat mij scheelt?" zeide hij op doffen
toon. „Als Fiitz morgen wint, ben ik ge
ruïneerd."
Nu was de beurt aan Grete om te schrik
ken.
„Vader 1"
„Geruïneerd," herhaalde. „Er is bij mij
veel gewed op den ander. Jij moet er voor
zorgen, dat hij verliest."
„Nooit," antwoordde Grete.
„Overleg eens góed. Zeg aau Fritz, dat
ik hem duizend mark zal betalen, als hij
zich laat. leggen."
„Hij moot zich verkoopen? En ik, ik moet
hem dat aanraden? Nooit, nooit zal hij dat'
doen."
De oude man keek zijn kind met treuiigo
oogen aan, legdo rijn hand op haar hoofd
en zei: „Je lijkt op je moedor, Grete. Dio
kon ook met mij doen wat zij wilde. Breng
jij Fritz er toe, dat hij verliest, en mijntwe-
ge kunnen jullie trouwen."
Grete liop de kamer uit on liet zioh de
rest van don dag niet meor zien. Maar
's nachts hoorde rij door den dunnen wand,
dio haar kamer van die van haar vador
scheidde, hoe de oude man zuchtte en steun
de. Uur na uur hoorde zij dat en eindelijk
hield zij het niet meer uit. Zij klopte aan
de deur van zijn kamer en zei: „Ga maar
slapen, vader, en wees gerust. Ik zal het
Frita zeggen."
En toen drukte zij haar betraand gezicht
in het kussen, maar bleef wakker liggen
tot den volgenden morgen.
Toen de avond van den wedstrijd was ge
komen, was «de groote zaal tot de laatste
plaats gevuld: een opgewonden menschen-
maasa was aanwezig. De kleinste helft had
op den Hollander gewed, do grootste op
Fritz, cn onder do laatsteh wekte het
groot opzien, toen, nadat het teeken tot
aanvang van den strijd gegeven was, Fritz
met een bleek en ernstig gezicht te voor
schijn kwam.
Do beide tegenstanders gingen naar el
kaar toé, drukten elkaar de hand en do
strijd begon.
En reeds bij de eerste ronde zakte de
Brennecke-parbij de moed in de schoenen.
Wat was er tooh met Fritz aan de hand?
Waar was de handigheid gebleven, die hem
zoo beroemd had gemaakt en waarop lüj zoo
vaak gepocht had? Hij liet zioh door den
Holland-er aanpaJtken als een beginneling.
Zijn bewegingen waren mat en bij de viende
rondo liet hij zioh door zijn tegenstander
leggen.
Vlak bij het podium, onmiddellijk achter
de muziek, zat Grete.
Haar vader was er niet, maar naast haar
zat haar broertje, een fiksche jongen van
tien jaar met heldere oogen, die heel ver
baasd naar Fritz keek.
Grete trilde over haar geheele lichaam.
Owat had zij gedaanHet bloed joeg haar
door de aderen en zij durfde van schaamte
bijna niet kijken naar wat op het podium
gebeurde. Zij begreep maar al te goed welk
een heldhaftigheid van Frits geëischt werd,
om zich zoo te laten overwinnen. Dat ge
beurde alleen uit liefde voor haar; alleen
omdat hij had toegegeven aan haar innig
smcekon. Daarom moest hij nu zoo'n erbar
melijke rol spelen
Eindelijk hield zij het niet langer uit'.
„Willy", fluisterde rij tot haar broertje.
„Jij moet naar Fritz gaan. Laat je door nie
mand tegenhouden. Zorg, dat je op hot too-
neel komt, en roep Fritz toe, dat ik hom
laat zeggen, dat ik alles terugneem. Hij
moet overwinnen, voor mij."
Willy keek rijn zuster een oogenblik heel
verbaasd aan. Had rij haar veratand vea:-
loren? Wat zag zij er opgewonden en zon
derling uit! Maar rij liet hem niet de gele
genheid wat te vragen.
„Ik meen het, ga dan toch. Maak voort.
De strijd kan in een oogenblik beslist rijn."
Toen sprong de jongen op en verdween
uit de zaal.
Drie minuten later drong een vlug ke
reltje tusschen den kring van op heb too-
neel staande juryleden en ofschoon men
hem van alle konten trachtte tegen te hou
den, kwam hij op hot oogenblik, dat de bei
de strijdenden even uitrustten, in Fritz*
nabijheid.
„Ik moest je uit naam van Grete zeggen,
dat zij alles terugneemt en dat je overwin
nen moet om haar."
Een vroolijko trek kwam óp het bloek'é
gericht van den jongen man. Hij beduidde
den jongen weg te gaan, dio zioh nu gewil
lig liet wogleiden, en wierp, toen de pauz*
voorbij was, een vragenden blik naar de
plek, waar Grete zat.
Niet alleen rij, maar 'de gTOótste helft
van het publiek was nu opgestaan en koek
in ademlooze spanning naar het tooneel,
waar de beslissende kamp moest worden
gestreden.
Reeds dadelijk bij den aanvang ging er
iets als een electrisohe schok door de me
nigte.
„Aha", mompelde men, „nu begint het.
Nu is hij weer de oude Fritz Brennecke. Nu
sal hij wel overwinnen,'*
Enj opwekkend ét aanmoedigende kHetea
weerklonken: „Vooruit, Brennecke, sla er
opzoo is het good. Geef hem op zijn kop,
oude jongen; vooruit, vooruit!"
Grote was tót vlak voor het podium ge
komen en wuifde hem met den zakdoek toe#
Fritz zag dat en hoorde het, maar het drong
niet tot hem door. Elke zenuw in hem waa
gespannon. Met koele berekrning overdacht,
bij olken groep cn de verdediging van clkca
aanval. En ioo, onder het stormachtigo ap
plaus van zijn bewonderaars, wierp hij tont
slotte zijn tegenstander zoo vierkant togen
den grond, dat een eenstemmig „bravo"1
van de lippen der juryleden woerklonk ooi
tevens het teeken werd gegeven, dat da
strijd geëindigd was.
Zoo'n lawaai was er nog zelden gehoord*
Nadat do strijders elkaar dc hand haddort'
geschud, verdween Fritz zoo spoedig mo
gelijk in zijn kleedkamer.
Do menschen, die hem daar afwreven,;
wa8dhten en de verder noodigo behande
ling deden ondergaan, verwonderden zicU
er over, dat hij zoo'n haast had cn dat hij
zioh ton slotte aan allo huldebetuigingen
onttrok en zoo spoedig mogelijk wegging.
Vlug liep hij langs den weg, d e naar de
straat voerde, waar Grete woonde, en hier
vond hij het meisje, dat naar huis ging..
Grote weende.
„Natuurlijk wil hij nu niets meer van mij
weten," zeide zij tot Willy. „Het was dan'
ook aleoht van mij."
„Geloof je dat werkelijk, kleine dommé
Gretef" vroeg een stem achter haar, ter
wijl twee krachtige armen haar omvatten*
„Fritz!" riep zij. „Maar wat zal vader,
zoggen; hij is geruïneerd."
„Dat is niets. Want ik heb op mezelf zoé
boog gewed, dat we hét wel zullen kunnen
redden. Over veertien dagen trouwen wt.
En daar bleef Kgt brij*