ZONDAG5BIAD a=a 1E1D5CH DAGB1AD RECEPT. ALLERLEI. No. 15153. V GANZEN. 17 Juli. Anno 1909. i. VAN MET 11> Ti.* jo*••;TTT;«' Schepen van beton. De uitvinding van steonen schepen moge een nieuwe overwinning zijn van de mo derne teohniek, tooh wil de overlevering, dat reeds eenige vrome broeders vóór eeuwen en eeuwen uit Schotland, den Ooeaan overstaken in bakken van steen, om Amerika te evangeliseeren. Het moderne steenen schip zal te dan ken zijn aan de uitvinding van den Ita- liaanschen ingenieur Gabellini, die op dit eigenaardig onderdeel der scheepsbouw- techniek reeds jaren lang experimen teerde. Zijn stelsel ia de zuivere toepassing van het beton. Hij vervaardigde voor zijn proef- schip een geraamte van ijzer en Bpande daarover een rasterwerk van gevlochten jjzerdroad. Evenals <£it geschiedt bij het leggen van betonvloeren, verspreidde de bouwmeester over deze laag zijn beton. De romp van zijn schip was daarmede klaar. Heel dik behoeft dezo romp niet te zijn, wat aan het gewicht ten goede komt. De afwerking is betrekkelijk eenvoudig, aan gezien men de betonlaag overpleisteren en zoo glad polijsten kan als marmer. Dit heeft weer het voordeel, dat geen Behel pen en andere zeedieren zich aan den scheepswand hechten. Het dek en de bruggen zijn volgens de zelfde methode gebouwd. Zoo heeft de ingenieur Gabellini een proefsohdp verkregen, dat tal van voor deden oplevert: Het is brandvrij, zijn ge- heele inwendige ruimte is vrij voor kajui ten, ruimen en machine-afdeeling, zonder dat er eenige ruimte opgeofferd dient te worden aan constructieve doeleinden Kans op lok-stooten is uitgesloten door de hardheid van het beton; trouwens, ten overvloede is de inwendige ruimte door cementwanden afgescheiden. De uitvinder heeft reeds een Maatschap pij tot stand gebracht, welke een aantal betonpontonsgebouwd heeft voor -den overvaarbdienst op de rivieren do Po en de Tiber. Dooh hierna gaat de Maatschap pij eenige steenkolen-transportschepen op stapel zetten voor de Italiaansoho regee- ring. Zonder dat het schip van boton in een slag eon hervorming teweeg zal brengen in de soheepsbouwerij, om er Het hout. on staal te vervangen, schijnt deze nieuwste toepassing van het gewapend beton een be langrijke teohnische toepassing. Een oude bibliotheek. In hot jaar 1800 heeft de Ohinees Wang in de grotten der duizend Boedha's te Tuenhuan een bibliotheekgrot ontdokt, die, sooals men met zekerheid kon aannemen, in de eerste holft der 'elfde eeuw na Chr., waarschijnlijk ongeveor in het jaar 1036, dichtgemetseld is geworden en dus bijna 900 jaar gesloten is goweest. O/er den inhoud is Bedort veel bekend geworden. Aurel Stein had gedurende drie dagen in de grot gewerkt en een aantal manuscripten met medeweten van den plfiateelijken mmidarijn gekocht. Het. vorig jaar heeft Peiliot na vele moeilijkheden toegang tot de grot gekre gen. Hij verbaasde zich ten zeerste over de massa's der nog behouden documenten, af- sohoon do grot sedert acht jaar geplunderd i Hij deolt nu in een uitvoerig opstel m bet „Bulletin do l'Eoole francais© d'oxtré- me orient'» over deze bibliotheek, waarvan hij in drie weken 'een voorloopi gen inven taris kon opmaken, van zijn bevindingen mede. Hij sahat het aantal der manuscripten, die m ruimte van ongeveer 3$ vierkan ten meter aan drie rijden in twee- of drie dubbele rijen opgestapeld zijn, op 15,000 tot 90,000 rollen. Polliot» inventaris vermeldt Brahmoan- Bche, Thibetaanaohe, Chine esohe, Bocdhis- tlsohe manuscripten, waaronder vier op aoj- yenloc ptoatietfflr», voor do «atoöfge- achiedenis en hot huiselijke leven der be woners gewichtige weikon, paedagogischo boeken, Oh ine esohe klassieken, woordenboe ken, beschrijvingen van wegen en do oud ste tot dusver bokende drukken. Ook treft men er aan etsen, religieuze afboeldingcn op zijde, linnen on papier, go- illustreerde manuscripten en eindelijk bor duurwerk. Boedhistisob bronswork en sil- houctteekeningen. De gowiohtigste ontdekking schat Polliot fragmenten van een tot nu onbokend Boedhistisoh pelgrimswerk, dat den titel draagt: „Beis van HueL-Ach'ao naar de vijf Indische lijken". De geheele bibliotheek is overigens van de grootste waarde voor de geschiedenis dor veelvuldige godsdiensten in dezo stre ken. Bijgeloof ia Afrika. Van hijgoloof in Afrika verhaalt dé eerw. heer F. M. Burns in de „Annalen van het Missiehuis te Rozendaal" Wanneer men de vraag zou stellen: „Wie is nu wel het gewichtigste personage in een Afrilkaansoh dorp?" zouden vele lezers een verkeerd antwoord geven. De gewichtigste persoon in een Afri- kaansoh dorp is de „Mulogo" of too- venaar. Wanneer heb regenseizoen op zich laat wachten en er gevaar bestaat, dat de oogst mislukt, gaan de dorpelingen te zo men naar hun too venaar, om de oorzaak van dit lange uitblijven van den regen te vernemen. Daar hij verondersteld wordt de macht to hebben regen te geven of niet, trachten zij hem gunstig voor zich te stem men door vee of bier als geschenken aan te bieden. Wanneer hij meer geschenken wenschit, vertelt hij, dat do booze geesten zeer vortoornd zijn en zij daarom hun offer- gaven moeten verdubbelen. Is hij tevreden, dan zendt hij de menigte heen met de be lofte de booze geesten eens dienaangaande te ondervragen. In het holle van den nacht verlaat hij rijn woning en begeeft rich naar een onbe bouwd stuk land, alwaar hij een heidensch lied zingt, gerioht tot de booze geesten. Deze vertooning wordt drie of vier achter eenvolgende nachten herhaald, de booze geesten zijn tot bedaren gebracht en de bevolking wacht met groot geduld op re- gon. Dit is een gedeelte van het toove- naarsambt. Nu een andere hoedanigheid van den „Mulogo". Indien een inboorling reden hooft te golooven, dat zijn vijand hora van het levon wenscht le berooven of hora al thans schade wil toebrengen in zijn bezit tingen, zoo gaat hij naar den „Mulogo" en vertelt van zijn vrees. Dezo geeft hem too- vermiddelen, die om den hals gedragen be- hooren te worden, en onze inboorling keert terug vast overtuigd, dat zijn vijand sóha- dolooe gemaakt is en hij dus niets meer te vreezen heeft. Verleden jaar bracht een zendeling, werkzaam in de Kavirondo-missie, een be zoek aan eon heidensch hoofdman, dien hij omringd door zijn volk aantrof. Spoedig bemerkte hij, dat er iets bijzonders te doen was. Op zijn vraag vertelde men hem, dat de hoofdman het plan had na een paar dagen de belasting te gaan innen bij rijn onderhoorigen. Als voorzorgsmaatregel had hij den toovenaar ontboden en stond nu op het punt van onkwetsbaar te worden voor dc sneren van zijn volk. De „Mulogo" was spoedig tor pla&tee, gewapend met een klein stokje en twee kalabciasen met zijn tooverdrankjes. Hij liep recht op den hoofdman af en sloeg op den grond vóór en naast den hoofdman. Na eenige heidensche toover- spreuken gepreveld te hebben, besmeerde hij wangen en slapen van hot opperhoofd met een donkere vloeistof, die veel geleek op wilden honing, vermengd met nnderc bostanddoelen. Vervolgens reikte hij hem eenige kleine bessen toe, welke de hoofd man moest dragen, wanneer hij zijn tocht maakte. Nog een paar keer sloeg de too venaar op den grond en men begon den px$s rn .W bebekserjj raat te stelLen, STOFGOUD. De opvoeding heeft vóór allee de taak, uit den mensch iets anders te maken dhn wat hij zou willen zijn. Otto Weiss. Niet genieten, maar vroolijk zijn is onze plicht. JeanPauL K e r s e n c o m p o t e. Op 1 K.G kersen pLm. 2 d.L'. water» 1 d.L bessensap, pl.m. 100 G. suiker, sago. De kersen waesohen, van stelen en pitten ontdoen. Het water met de suiker opzet ten in een wijdo pan en tot een dun stroopje laten inkoken. De kersen toevoe gen, tot aan de kook laten komen, met een schuimspaan op een oompotesohaal over brengen. Het bes6on£ap bij de stroop doen, en deze met wat sago tot sausdikte binden. Simpel. Een dorp houdt er een dorpsidioot op na, van wien bokend is, datj hij, wanneer men hem een dubbeltje of ee>n twee-en-eon-haJf-centetuk voorhoudt, steeds het laatste kiest. Het is een geregelde proefneming, waarmee ieder, die het dórp' bezoekt, zich onledig houdt. Op zekeren dag vraagt een vreemdeling hem: „Waarom neem jo toch altijd het ver keerde geldstuk? Weet je hot verschil in •waarde dan niet?" „Jawel", zegt de idioot; „ik ken het ver schil wol, maar als ik liet dubbeltje nam, zjou niemand 't moer mot me probeeren." Eenleukerd. Dienstmeisje^ „Mevrouw koopt nooit aan dc deur." Koopman inpotlooden: „O, ik wil ook wel oven binnenkomen." Een jong) dakter wedervoer eens het volgende Hij werd 's nachts opgebeld en toen hij, zioh vertoonde, werd hem door een man ge vraagd wat hij rekende voor eon visite. „Twee gulden vijft:g 's nachts", zei de dokter. 1 „Hebt u een wagontje?" vroeg de man verder. „Ja." „Laat dan inspannen." Dat gebeurde en de man nam plaats naast den dokter. Zij reden een pan.:- uur door de sneeuw en kwamen ten laatste bij een klein huis je, waar do man liet stilhouden. „TT hoeft niet binnen te komen", zei de man. „Er is geen zieke. Ik ben alleen met n meegereden, omdat u goedkooper bent dan de stalhouder, die vijf gulden vroeg!" Zijngebrekenl „Ik heb aan mijn vrouw allerlei gebreken te danken. Toen ik baar voor de eerste maal zag, was ik stom van verrukking; toen ik haar nam blind van liefde en nu... nu ben ik doof van het spek takel." Nieuwetijd! Heer (tot politie^ beambte): „Wat heb gij daar, brigadier?" Brigadier: „Een politie-arendhij volgt het spoor van misdadigers, die per vliegmachine ontsnappen I" Een weldoener. Bakker: „Wie is die oude heer, dien je coo beleefd gegroet hebt F' Slager: „Mijn weldoener. Diens schuld vrae het, dat ik van de Hoogeschod gejaagd werd. Ais hij er niet geweest was, zou ik nu geen vi©t eigen huizen bezitten, enf hoog stens een armoedig baantjesjager, in plaats van een rijken dager ten een baodeiaar in .ftt rcse r"W Drié inaanden lang had zij voor de extra- hitgavo gespaard, want een klerk kan zijn vrouw niet voel huishoudgeld geven en er blijft piet veel voor cxfcratjcs over. Haar man had haar eens verteld, dat er op zijn verjaardag, op 4 December, bij hem thuis altijd een gans op tafel kwam. Sinds zijn ouders gestorven waren had hij die attentie gemist. Van dat oogonblik liep zijn vrouw met heb plan rond hem op zijn verjaardag met een lokkers gebraden gans to verrassen, lederen ochtend lei ze een stuiver op zij en toen het daags vóór zijn verjaardag wae, had zo vijf gulden op drie stuivers na bij elkaar. Zij ging naar de markt en kwam wel dra met een lekkere, zware gans thuis. Zij had gezorgd, dat het een goede was, want zo wilde niet, dat het gobraad minder was dan hij vroeger thuis gewoon was te krij gen. Zij Jiad nog een en twintig stuivers overgehouden cn besloot met dit geld hét dinér uit té breiden. Toen zij thuis kwam, was haar eerste werk 'de gans in veiligheid te brengen; het ïnocSt een verrassing blijven. Zij sloot alles, wat 2e voor zijn verjaringsdincr gekocht had, ach ter slot on hing de gans buiten het venster. Haar man kwam eerst 's avonds thuiedan waren do gordijnen neergelaten. Telkens als ze dien dag voorbij het !raam kwam, bewonderde zij de gans, oen prachtexem plaar. Zij wou, dat het al Zondag Was. Toon 's avonds de heer Rooyhoed thuis kwam, gebruikten zij onder vroolijke scherts het avondeten. Zij waren beiden opgeruimd van humeur, menschon, die zich door zorgan 'niet ontmoedigen lieten. „Wordt daar niet geklopt?" zei hij* eens klaps. Zijn vrouw lachte. Zij had het nl lang gehoord, 't Was de gans, die, 'door den wind heen en weer geschud, tegen het raam tikte. ,,'t Verjaringsmannetje lcomt zeker vra gen, of hot kind zoet geweest is", lachte ze. „Ja, dat gobeurdo vroeger", zuchtte Rooy hoed, „toen moedertje nog leefde, maar te- gonwoordig met den slechten tijd „Wacht het nu eerst eens af', zei het vrouwtje, en het vond het beter hem naar do andere kamer te troonen. 's Nachts ontaardde de wind in een 'storm. Huilend loeide hij langs de straten, dak pannen werden af geslierd, schoor«tecncn neer geworpen. Maar hoe de storm ook razen mocht, de Rooyhoods sliepen. Hij sliep al tijd erg vast, en zij dezen keer bijzonder lekker, omdat zij droomde van de gans, waarmoe zij hom verrassen zou. Intusschon raasde do storm voort, ook coen de dag begon aan to breken. Rooy hoed was opgestaan on stond in de keuken rijn schoenen to poetsen, toen juffrouw Rooy hoed ontsteld bij hem kwam; ze had voor t eerst sinds se getrouwd waren haar tfjd yjeealapen. Bus üsÉfc gstfrtöfrüi d» sU jaw* don. Ze was naar hot venster gegaan én was toen naar haar man ^eloopen, 'denkend dat hij haar eens foppen wilde. „Henril" riop ze. „Nu, wat is er?" „Ach, ja, jo hebt Ecra weggestopt." „Ik begrijp je niet. Wat weggestopt?" „Welwel, ik had hom toch aan hét raam gehangen." Toen ging ze woer de kamer in, fit iet hét raam open en keek naar buiten, 't Was nog to donker om wat to zien. „Wat moet dat toch betekenen Maak liever mijn boterham klaar, ik moet direct Weg." „Ja, ja, ik zal het direot doen; maar zeg jne dan, waar je hem gelaten hebt?" „Maar wat wil je dan tochl" riep hij" ontstemd uit. „Waar praat jo over?" „Ik Wou je verrassen, Heoari, op je ver-: jaardag. Ik wou je, je..," 1 „Nu?" „Een gans geven en na' ik 'die wegl" Zij* begon te schreien. „Maar ik weet van geen gans af," zei hij nu, met zooveel oprechtheid, dat ze - niet twijfelen kon aan de waarheid. „Dus is hij weg," klaagde ze; „aan dit touwtje had ik hem gehangen." „Hoe kan je ook zoo dom zijn," zei hij na, spijtig over de gans; „aan terugkrijgen is niet te denken. Had me er Du maar lie ver niets van gezegd, dan had ik ter ook geen spijt van gehad." Ontstemd ging hij naar zijn kantoor, voor 't eerst sinds ze getrouwd waren. Op de eerste verdieping naast hen woon de advocaat Berger, bij* wien Rooyhoed op het kantoor was. Hij was dien Dacht vrij' laat thuis gekomen cn had zijn hoed in den storm verspeeld. Zijn vtouw, die ora hot „noodweer" was opgebleven, was allesbe halve in haar schik, dat hij zoo laat thuis kwam. Hij vond het veilig, maar zoo gauw móge lijk in bed te kruipen en liet den storm zoo hard waaien als hij' wilde, 's Morgens kwam mevrouw niet aan hot ontbijt, omdat ze hoofdpijn had. Hij kende dit en wist, dat dit 's middags wel beter zou zij'n. Toen hij weg was, ging mevrouw Berger ont bijten, nog altijd uit haar humeur over zijn late thuiskomst. Mistroostig liet ze haar blik uit het venster dwalen on sprong eens klaps op. Wat was dat? In een hoek van het bal kon lag iets; het bleek een mooie, vette gans te zijn. „Die goede man," zei zo, „daar hoeft hij me nu weer, zooals hij dat zoo dikwijls doet, willen verrassen." Ja, zo was boos op hem en daarom legde hij de gans er stilletjes neer. En dan liet ze hém nog zonder morgengroet heengaan. Ze zou het goed met hem maken als hij terugkwam en de gans vandaag nog laten braden. Da keu kenmeid werd geroepen; ook zij vond meneer ,,to goed" en al gauw pruttelde de gans in de pan. i Toen mr. Berger klokslag vijf uur thuis kwam, werd hij zeer hartelijk ontvangen. „Beste man, ben je niet meer boos. Neen?. H Jüs swi fete a St Mw tos nu, het .gebraad ia zoo klaar." Hij laat( zich deze ontvangst als een poeha weiger vallen en neemt aan tafel plaats. Hij wow niet gewoon aan tafel veel te zeggen en zijd. vrouw, vandaag vooral zeer inschikkelijk: gestemd, zweeg ook, maar nam hem aan«| dachtig waar. Wat kon hij zich toch goed: houden; hij* deed net of hij van den prins geen kwaad wist. „Nu, ventje, hoe smaakt hot?1* „Uitstekend." „Je veretaat het werkelijk inkoopen to doen als dc beste keukenmeid," schertste zij. „Nu, het had best kunnen gobeurón, dat ik hem niet gevonden had; in den winter, kom jé zoo niet op 't balkon." „Maar ik begrijp je heusch niet." „Ja, ik weet er alles van, houd je ntf maar zoo goed niet. Je hadt de gans iq'j een hoek van 't balkon gelegd." Mijnheer sprang plotseling van zajn stoei op en liep naar de telephoon. Hij belde zijn bureauchef op. „Woont Rooyhoed in mijn nabijheid ft Welk nummer? Goed, goed, en vannacht is zijn vrouw haar gans kwijtgeraakt Dank' je." Schelt af. „Hm," zei hij, toen hij weer óp zijn stoel zat; dié geschiedenis kon leuk zijn, als ze maar niét zoo spijtig was." „Maar zeg me dan eens?" begon zijn vrouw, die met open mond had 'zitten luis* teren. „De zaak is deze, dat we met veel imnaki een gans zitten op te j>euzelen, die mijn armo schrijver, dia naast ons woont boven, vannacht mot den storm kwijtraakte Waar schijnlijk is die op ons balkon gewaaid." „Als dat geen aardigheid van je is, zon het treurig zijn. ,,'t Is zoo; ik hoorde vandaag op het kan toor van het zaakje. In ©lk geval moeten we het goed mot hem maken. We zullen oni verontschuldigen. „Do© dat niet, je zou mij belachelijk ma* ken. Laten we er liever wat anders op vin den." Juffrouw Rooyhoed had den geheel en dag getreurd, 't Was of mot de gans haar levensgeluk weggewaaid was. En 't was ook geen kleinigheid, als men drie maanden er voor gespaard heeft En 't meest hinderde hot haar, dat het haar eigen schuld was: ze had de gans beter vast moeten binden. En toon haar man 'b middags thuis ktfam, het goed maakte, dat hij 's ochtends booe was weggegaan, liep do maat har er smart over. „Vrouwtje, we zullen ons een andere koopenl" riop hij in oen lichtzinnig© op welling uit. „Daar heb ik ook al na t] gedacht, maar het zal eon heel gat in onze beurs maken en bot rechte pleiner hebben we er toch niet meer van." Er werd gebeld. „Ga jij kijken, Henri; verbeeld je, dat het de gans bons was." „Kom, hoe zou dat nu kannen? Ganzen waaien wel weg, maar piet weer terug." Bi ent, mm zcran, kim «kb «*ub- Ssi. AH lil

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 15