Nog eens: de bedrieger bedrogen. Het witte kapelletje. In een tuin, waar vele bloemen stemden, vloog eens een. vlinder. Het was maar een gewoon witje, met twee zwarte vlekjes op lederen vleugel. Dat leken wel oogen. Hij fcette zich op een stokroos neer en keek den tuin in hot rond. Toen zag hij een anderen Vlinder aankomen, wat een mooi en bonten, en hij dacht: „Hè, ik wou dat ik zoo mooi was." Verdrietig, liet hij zijn kopje hangen. Toen hij weer opkeek, stond er een kleine jongen bdj hem, die hem onder zijn pet wilde vangen en een klein meisje, dat hem met Eaar boezelaar wilde bedekken. Zoo gauw als hij kon, vloog hij weer verder en do kinderen hem achterna. „Kom," riep het meisje laat dien maar .vliegen, dat is toch maar zoo'n gewoon witje; maar kijk eens hier. Dit is een mooie V' En de kinderen lieten hem vliegen en vingen don mooien bonten met het goud en de kleuren op de vleugels. Toen was •hij heel blij, dat hij maar zoo'n gewoon witje was. Maar den volgenden dag zat het vent1 e hem weer na en hij Het zich vangen, w%nt hij dacht: „Kom, ik ben toch niets min- ,der dan de bonte en ik zal het bij de kin deren wel goed hebben." Maar daarin vergiste hij zioh toch De jongen pakte hem soo hardhandig aan, dat al het fluweelige dons van zijn vleugels afging en Wen kon hij niet meer vliegen. De kinderen gooiden hem in de hoogte maar hij viel weer neer in het 'zand. „Ach," zei hij, „was ik toch ook maar een mooie bonte, dan zou ik hier niet zoo versmaad blijven liggen." Het meisje hoorde de klacht en zei: „Wou je zoo graag bonte vleugels heb ben? Nu, die kan ik je wel maken." En •zij nam haar verfdoos en beschilderde de verminkte vleugels met ai de kleuren van den regenboog. „Dank n," rei het witje, „zet mto nu maar op de stokroos." Het begon te regenen, maar hij kon niet de andere, die allemaal even vruchtbaar en goed bebouwd waren, maar nn natuurlijk braak lagen. Veertien dagen Weef ik einde lijk bij den invaliden boer, met wien ik den boelen weg samen te paard had gezeten, totdat mijn been weer geheel hersteld was. Do kogel kon hier echter niet uit mijn been verwijderd worden, ook kon ik het nooit meer zoo goed gebruiken als het andere, want altijd bleef ik nog ©enigszins hinken. „Nu is het toch heelemaal over, niet waar?" viel Hans in. „Ja zeker," luidde het antwoord, „maar hoor maar verder. Daar do boeren geen resultaat hadden bereikt met hun vervol- gingstooht en zelve gedurende den winter niets te doen hadden, wilde ik niet langer van de mij geboden gastvrijheid profitee- ren en vertrok naar Akron, een stadje niet ver daar vandaan. Ik reisde anderhalven dag, zoodat ik tegen één uur 's nachts in het stadj e aankwam en om je nu eenig idee te geven van zoo'n vreemd gestichte plaats in Amerika, wil ik liever mijn verhaal tot een volgenden keer uitstellen, nu zullen we eerst een stukje eten." Met deze woorden brak de kluizenaar voorloopig zijn vertel ling af, en maakte toebereidselen voor den eenvoudigen maaltijd. Voor rij zich daartoe echter zetten, deed de oude man eerst nog eens de ronde, en ontdekte, dat ze totaal ingesneeuwd waren, tot groot© geruststel ling van de kinderen, die dan heelemaal geen vrees hoefden te koesteren voor Ma nns en Manella, zoodat ae alweer verlan gend uitzagen naar de verdere vertelling ven den kluizenaar. Hoofdstuk IX Ben nienwgestichte stad in Amerika, voor den Amerikaanschen rechter. Wie sticht er nn eigenlijk een stad in mik een ongeordsnden staat. Het schuim weg. Zijn vleugeis waren zoo stijf en zoo zwaar. Het water wiesch de kleurige verf aL Hij zag zijn praoht en heerlijkheid ver dwijnen, viel van de roos af, en stierf in het natte zand. Zooals bekend is, zijn de Engelsche, voor namelijk de Londensohe, dieven, wat slim heid betreft, hun collega's in andere landen verreweg de baas. Toah worden ze ook nog wel eens bedrogen, zooals het volgende voorval bewijst: De Engelsche portretschilder Jacks on leed in zijn laatste levensjaren zeer aan jicht, en wel in zulk een mate, dat hij zioli niet bewegen kon en zich een rolstoel van de eene kamer naar de andere moest laten rijden. Nu had hij slechts één bediende, die dus ook alle boodschappen moest doen, zoodat zijn heer dikwijls alleen was. Een handige dief besloot daarvan partij te trekken. Hij wachtte een oogenblik af, dat de bediende, zooals hdj wist, niet bin nen een uur terug kon zijn, en dit was voor den indringer voldoende om zijn plan uit te voeren. Hij trad de gang binnen en verder in de daaraan grenzende keoken, waar de mead was. Neem mij niet kwalijk, zei hij, ik heet Blackburne en James heeft mij gezegd, dat mijnheer mij over zijn ziekte wenschte te spreken. De meid, die niets kwaads vermoedde zei, dat hij dan maar naar boven moest gaan. De zoogenaamde dokter ging de trap op en trad, zonder aan te kloppen, de kamer van den schilder binnen, zeggende: „Het spijt mij, n in zulk een onaange name positie aan te treffen." Daarop sloot tój de deur en vervolgde: „Ik wü niet stelen, maar ik heb een liefhebberij voor zekere voorwerpen, die gemakkelijk verkocht kunnen worden, en ben daarom van plan ze mee te nemen." Alles, wat voor hem waarde had, pakte hij bij elkaar, maakte een diepe buiging en verdween. Maar de dief had buiten den waard gerekend. De schilder, hoe stijf ook, had toch zijn van de menaohheid, avonturiers, vrij ge worden gevangenen, vluchtelingen uit alle deelen der wereld, die zich hier maar kor ten tijd denken te vestigen, alles komt bij elkaar dan en zeer moeilijk is het recht te krijgen tussohen zooveel menschen uit allerlei landen, die elkaar dikwijls niet willen en kunnen begrijpen. Akron nu was op een dergelijke manier gesticht. Gelukkig waren die (Migelij ksoortige rusteiooze ele menten al lang verdwenen en woonde er nu een kalme, vredelievende bevolking, van ongeveer 800 zielen. Er zou nu een spoorweg aangelegd worden en dat bevor dert altijd den bloei van een plaatsje in hooge mate. Toen ik er nu 'e nachts om één uur aan kwam leek het heele stadje leeg en uitge storven. Tooh had ik geen lust nu weer den nacht onder den blooten hemel door te brengen en ik zag ook al heel gauw een hotel, waarschijnlijk het eenige in Akron, maar het zag er eerlijk gezegd erg verval len en verlaten uit. Aan den voorkant was geen Hcht te bekennen, maar nu lag het hotel juist op een hoek en de houten plan ken muur die den tuin van de eene straat scheidde was op verscheidene plaatsen doorgebroken, zoodat een ieder de toegang tot den tuin vrij was. Ik maakte daar dus ook gebruik van, in de hoop dat ik daar misschien nog een veriicht venster zou vinden, waar ik dan misschien een van de bedienden zou te spreken krijgen, die mij ten minste een ka mer met een bed zou kunnen verschaffen, al was die dan ook maar nog zoo klein en ongerieflijk. Toen ik het huis dus aan den achterkant naderde, kwam het mij voor, dat ik uit een der vensters een gestalte zag sluipen, die mij geruischloos voorbij gleed. Nu lag deze zijde van het hotel in de schaduw, zoodat ik de gedaante niet handen kunnen gebruiken en met zijn pot lood een sprekend gelijkend portret op een stuk papier geteekend. Toen zijn bediende terugkwam, deelde de schilder hem in weinige woorden bet voorgevallene mede en zond hem met bet portret naar het nabijvjjnde politiebureau. Nog eer de dief gelegenheid had gehad, een der ontvreemde voorwerpen te yerkoo- pen, werd hij in een dievenlierberg, ge-vua- gen genomen. Sprekende gelijkenis. Een welgesteld bankier te Kopenhagen, de heer Carlsben, werd eens door een vriend opmerkzaam gemaakt op de eigen aardigheid, dat hij wel tweelingbroeder, van den Russisclien Tsaar, Keizer Alexan der III, leek. Hij had zelf den Tsaar nooit gezien, maar toen hij in den spiegel keek en daarna de keizerlijke beeltenis van een portret bestudeerde, kwam het hem voor, dat zijn vriend de gelijkenis in het minst niet overdreven bad. Deze gedachte deed hem ontzaglijk veel genoegen en van dien dag af liet hij niets ongedaan, om de red van dubbelganger van Keizer Alexander III te spelen. Hij deed zijn keizerlijk model in alles na: reed met een vierspan door de straten van de stad en werd dikwijlaj gegroet door politieagenten, soldaten eir burgers, die in de vaste meening waren, dat hij de gast van hun vorst was. Zijn vurigste wenech was echter, aan den vorst, te worden voorgesteld en ook dat gelukte hem, toen de keizer op Fredemsborg logeer-' de; en men zegt, dart de heerschar aller Russen rich vermaakt heeft over de treffende gelijkenis tussohen hem en rijn dubbelganger. Dit was bet toppunt vos ge- hik voor den heer Carlsben en hij ver eenzelvigde zich 200 geheel en A me*! den Tsaar, dat hij langzamerhand de zor gen bogon te gevoed en en de gevaren te duchten, waaraan deze blootstond. Eind^' lijk zelfs werd rijn gemoedsrust zoozeer ge stoord door de plannen der nihilisten, dat men hem ten laatste in een krankzinnigen gesticht moest opsluiten, en in zoo'n in- riohttng heeft de ongekukKga kefizezfijfao dubbelganger rijn leven geëindigd. goed onderscheiden kon, alleen kwam het mjj voor, dat rij wel wat had van één der Estacados, maar die waren immers zeker dood, en als er nog een van hen was over gebleven wat zou die dan hier doen m dit afgelegen plaatsje? Mijn beschouwingen daarover werden op minder aangename wijze afgebroken. Aan: de vensters, die onmiddellijk aan de tuin deur grensden, zag ik plotseling lioht, de deur zelf ging open, on eenige mannen baaat nog half gekleed, sprongen er uit, hielden mij een revolver voor en pakten mij mee. En, of ik al schreeuwde, en riep, wat ter wereld ze toch van mij hebben wilden, dat- ze natuurlijk den verkeerden voor hadden, het baatte niets, en hun luide kreet, om „poHtie" „politie 1'' deed mij voldoende inzien, dat ze mij voor een dief, of God weet wat een misdadiger hieldenNu droeg mijn heele voorkomen ook niet wei nig bij, om mij verdacht te doen schijnen in veler oogen, want de omzwerving in de prairie, waar ik dikwijls met kleeven en ai geslapen bad, en de vele wederwaardig heden en ontmoetingen die ik sinds be leefd had, hadden niet weinig bijgedragen om mij zoo zachtjes aan het uiterlijk van een bandiet te geven. Bovendien zat mijn broek vol bloedvlek ken van de wonde aan mijn been en met mijn schoeisel was bet ook erbarmelijk ge steld. Op het geschreeuw nu waren einde lijk eenige politie-agenten verschenen en zonder complimenten brachten die mij ge boeid naar de gevangenis, zoodat ik einde lijk dan toohi een eenvoudig nachtverblijf had gekregen, al was het nu ook niet pro oi es op de manier, nooals ik dat pewenscftü had 1 (Wmft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13