FEUILLETON. In de hut van den Kluizenaar. m Niernwe Eaadsels. haar anders zoo lief prinsesje. „Je moet Vaders woorden natuurlijk gehoorzamen" sprak de koningin vriendelijk bemoedigend en vatte Eva's smal handje in de hare, terwijl re haar liefkoozend over de zijden krullen streek en Eva maakte een druk gebruik van haar kleinen, kanten zakdoek, tot ze in eens met een kort besluit, op sprong, naar de deur vloog en wegrende met zoo'n verbazende snelheid, of ze bang was, dat de prins in kwestie haar al op de hielen zat. Prinses Eva was een lief meisje moet je weten, met een heel goed hart, maar nogal heel erg bedorven, en omdat ace altijd gewend was, dat de koning en de koningin aan al haar grillen toegaven, was re niet weinig verwonderd, dat ze nu zoo stijf op hun stuk bleven staan. Ook was haar drift in niet geringe mate opgewekt, /.oodat re maar aan een stuk doorrende, langs de lprwtn van het paleis, tot ze einde lijk, idoodmoe aan den grooten weg kwam. Even zonk ze neer op het gras langs den kant, toen ze ineens met schrik bedacht, 'dat re blaar best zoeken konden en haar cfan zouden terugvoeren naar haar ouders, Vmar ze wel zou moeten toegeven aan dat dwaze verzinsel van die nare ministers. Lang hield ze het nu niet meer vol, na een Ciinuut of wat moest re wel op een boom stam gaan zitten uitrusten en ze voelde ■dek toen diepongelukkig en verongelijkt. Ze Bet dus den vrijen loop aan haar tra nen, tot ze opeens het getrappel van paar denhoeven naderbij hoorde komen. „Wie \™,t\ dat rijnt" daohi re en haar nieuws gierigheid behaalde nog de overhand op haar verdriet. Ze keek eens door het lage struikgewas wttar zij zat en daar zag rij een kranig rui ter, die van zijn kant niet minder verwon derd scheen, daar ineens die kleine lichte gestalte geheel in het licht gekleed, zoo alleen bSj den weg te vinden. Toch zou hij oefeer render verwijl doorgereden zijn, als hij de heldere blauwe kijkers, die hem 'daar zoo verwonderd aanstaarden, niet ge heel met tranen gevuld had gezien. „Wat scheelt er aan, kleine meid vroeg hij vriendelijk, haar open in het blozende ge- ricbtje kijkend. „Elan je Eet mij niet ver tellen, misschien kan ik je dan helpen, eegf „O, zoudt U dat hetrsoh kunnen?" vroeg Eva, die nog niet aan die mogelijk- Gelukkig had ik nog wat voorraad; in mijn weitasieh en terwijl ik mij daaraan te goed deed, verstomde het geluid, zoodat ik het er voor hield, dat de Indianen nu weer in het perzikenboschje waren. Het door mij gedoodde roofdier was uit de ruimte ver dwenen, dat hadden ze zeker naar buiten gesleept, en de andere bergleeuw was zeker nog in den kelder, ten minste die was nog op dezelfde manier met steenen en hout ge sloten, als ik dat zoo gedaan had. Mijn toestand was niet benijdenswaard, want ik durfde niet opstaan van dat harde bed van boomstammen, ik kon mij alleen maar eens om-en-om-wenden, overal deed mijn lichaam mij evenveel pijn. Het werd al donker en als ik mij; eens gevleid had met de hoop, dat de Indianen nog voor het val len van den nacht wel zouden aftrekken, dan had ik mij zeer vergist, want ik zag het schijnsel van een vuur, waarschijnlijk hadden zij een nachtleger in het perziken boschje. Toen ik eens over de rand van het dak gluurde, zag ik dat er zoo wat een der tig Indianen, met fakkels in de hand om één man heen stonden, die zich door een bijzon der soort opschik, van de anderen onder scheidde, hij droeg n.m. een menigte amu letten aan het voorhoofd en om hals en ar men en hij scheen een rede te houden, waarschijnlijk was het een priest©". Tegen over hem stond het opperhoofd ook al ken baar door zijn dracht. Nadlat de priester zijn toespraak geëin digd bad, liep hij in kronkelingen langs de "iBtzSvels heen en aan deze manier -vim doen ik, (dot dit waarsdSrijnJi&fc eea fcegrar heid gedacht had. „Met alle pleizier. Zeg maar waar ik U mee van dienst kan zijn." „Och, ze willen, da't ik trouwen ga-" riep ze, weer gloeiend van verontwaardiging, „en ik... ik...". „Wil niet, zeker hè?" vroeg hij glim lachend. „Neen, natuurlijk niet," ging Eva door en ze scheen zich onmiddellijk heel goed op haar gemak te voelen met dien bruinoogigen vreemdeling. „Ze zei den, dat hij'vandaag kwam, om mij te vra gen, en daarom..." „Ben ik weggeloópen" vulde hij aan, nu helder lachend. „Maar wie weet, hoe aardig hij anders was," plaagde hij verder. „O, neen, dat zeker niet. Het is een prins moet IJ denken „Zijn prinsen dan altijd 200 onaardig?" »Ik geloof wel." „Maar als de prinsen zoo onuitstaanbaar rijn, dan zijn de prin sessen het zeker niet minder." „Ik ben een prinses," zei Eva, met een donker blosje. „En ik ben een prins," antwoordde höj, en terwijl de schertsende uitdrukking in zijn oogen haast in een bijna ernstigen glimlach veranderde haalde hij een photo- graphie uit zijn zak, en zei: „Kijk eens, daar is het prinsesje, dat ik juist op ga zoeken, nu het zal mij benieuwen of zij blij i6, dat ik kom," en Eva zag... baar eigen portret. „O, dat ben ik!" riep Haar Koninklijke Hoogheid, en..." „En dat is het kleine meisje, dat weg- geloopen is voor mij," zei hij. En toen... lachten ze allebei en het speet de prinses toch wel een beetje, dat ze zoo maar, zon- lder kennismaking, de vlucht had genomen, want... er schenen toch ook wel aardige prinsen te zijn. Ingez. door Israël Slager. I. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een gebouw dat men in elke stad vindt. Een 12 3 gebruikt de landman. 'Een 3 4 5 bevat koren. Een 6 7 8 9 is heerlijk in den tuin om op uit te rusten. 2 3 4 5 is een andere naam voor twee. In een 4 5 rijdt men soms 's winters. fenispleohtigheid was, en dat die vreemd soortige heuvels graven waren. Aan hun dooden besteden de Indianen altijd bijzon der veel zorg, want, worden die niet vol gens de priesterlijke voorschriften bijgezet, dan is hun voor immer de toegang ontzegd tot de gelukkige jachtgronden van den Groo ten Geest, zooals deze heidenen zich den hemel voorstellen. In plechtigen optocht ging het nude priesters voorop en de fak keldragers achter hem, tusschen de kronkel paden der grafheuvels door, tot de fakkels ineens, als op commando uitgedoofd wer- Jddn. Nu werd mij ook het doel van dit oude vervallen gebouw duidelijk. Het had zeker indertijd als de verzamel plaats voor de Indianen gediend en als schuilhoek bij slecht weer. Ik kroop weer naar het midden van het dlak toe en aan het geluid van stemmen onder mij, begreep ik, dat de Indianen het huis waren binnenge gaan, Toen ineens hoorde ik een kreet van angst en ontzetting 11 daarna was alles stil, waarschijnlijk met opzet, om te luisteren. Ze hadden zeker een hun onverklaarbaar cxnderaardsch gebral gehoord) van den ge vangen bergleeuw, en, bijgeioovig als zij zijn, in zeer hooge mate zelfs, liepen zij plotseling in wilde vlucht het huis uit en ijlden in westelijke richting voort, voor zoo ver ik onderscheiden kon. Nu hoorde ik ook, hoe de bergleeuw huishield en met zijn klauwen blijkbaar de steenen en het hout loskrabbelde, dat de opening versperde. Met een vreeselijk gesnuif gelukte het 't sterke dïer ineens rijn kelder te ontvluch ten en nu was hij ook met een paar spron gen het huis uit, voor zoover ik in het half duister bon onderscheiden, want wel sche nen die sterren, maar de maan was sterk aan het afnemen en kwam dus eerst veel later op. ^durende den nacht durfde ik natuurlijk Een 1 8 4 7 rit op een muziekinstru ment. Ingez. door Mina Steen. IL Mijn geheel bestaat uit 8 letters en ia de naam van een der Raadselkinderen. 6 7 5 is een deel van het hoofd. 1 6 7 8 is een verkorte meisjesnaam. In den zomer is het 2 3 4 1. 6 6 8 is een andere naam voor paard* Ingez. door J. Ohristdaanse. m. Majn geheel bestaat uit hl letters en is^ een woord dat men dikwijls boven een stal ziet staan. 5 6 7 2 komt van boomen. I 2 9 10 is een hemellichaam 10 6 9 2 komt van rook. Van 4 9 9 10 maakt men schoenen. 6 7 8 is niet jong. II 1 is een wintervermaak. Ingez. door „Klein maar dapper*. IV. Neem uit eiken zin een woord, zoodanig dat gij een spreekwoord krijgt. De vacajitie nadert. In den morgenstond is het overal stiL Die jongen heeft een gat in zijn broek. Spreken is zilver, zwijgen goud. In den winter is het erg koud. De paarden van den koetsier zijn erg mager. Dat kind heeft een grooten mond., Ingez. door H. F., Iiebofy V. Zoek uit onderstaande zmnen één woord die te zamen een spreekwoord vormen. De zieke werd gelukkig beter. De eene appel viel na den anderen van den boom. Kijk, die hleer valt van rijn paard. Die boomen dragen niet veel vruchten. Haar huis is hier ver vandaan. Ik ben het jongste kind van mijn moe der. *^1 was een helper in den nood. Er stond een hooge boom in dien tmnL he el ©maal niet af te 'dalen, want overdag' zou t al haaet niet mogelijk rijn. Maar, ter wijl ik toch al dien tijd werkloos moest blij ven, viel mij daar een goede gedachte in, als ik eens zoo'n boomstam, zooals die daar in, hun volle lengte op het dak lagen, nalair1 beneden kon gooien en daar dan langs af klimmen. licht werk was dat niet, maai gelukkig hinderde mijn been mij volstrekt niet, bij al die sjouwpartijen, en zoo kwam ik dan eindelijk beneden en verliet het huis, waar ik zooveel avonturen beleefd had. Ik volg-' de nu maar de rivier, maar voelde majh been nu toch goed en besloot wat te rusten, ik koos dus een heel beschut plekje, achter; dicht struikgewas en was weldra in diepen slaap. Toen ik weer ontwaakte stond d!e zon! al hoog aan den hemel, maar daar hoorde! ik opeens het geluid van stemmen, die zelfs Duitsch schenen te spreken 1 en het getrap pel van paardenhoeven kwam naderbij.' Gauw sprong ik uit mijn schuilhoek te voor schijn en zag ongeveer een dl e r ti g far mers, die al even verwonderd schenen mij' hi-br te zien, als ik hen. Met de grootste verbazing hoorden zij het verhaal van mijn wederwaardigheden aan en ondervroegen mij toen naar de richting, die de Indianen hadden ingeslagen. Ik antwoordde hun naar mijn beste weten, toen besloten rij tbt een vervolging over te gaan, terwijl ik, met een invalide, die zich. onder hen be vond, maar die daarom nog wel te paard kon ritten, samen zon rijden, want geluk-, kig was het een flrnk sterk 'dier, dat best een dubbelen last kon dragen. Langsaam Aan reden we verder, tot we tegen deti avond nog een van de boerderijen bereft-, ten, die door de Sioux verwoest waren. Den volgenden avond bereikten wij weer een dorgriijke farm en telkens waren er bon- darden rauggens loud tussahem d© «ene en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12