ZONDAGSBLAD* LE.ID5CM DAGB1AD 10 Juli. Anno 1909. DIERBARE HERINNERING. Eau de CoBogne. De bekende Keulsche firma Johann Maria Farina herdaoht kort geleden haar tweehonderdjarig bestaan. Waar deze fir ma en haar product zoo algemeen bekend en geliefd zijn, zullen enkele bijzonderhe den niet onwelkom wezen In 1709 kwam de Italiaan Johann Maria Farina, die in 1686 te Santa Maria Mag- giore, Domodoeaola, geboren was, te Keu len, vestigde zioh tegenover den Jülich»- platz, in het huis, waarin rui nog de hoofdzetel der firma is, cn begon daar een zaak in ,,Quinoaillerien, Kunsteaohen, Sei- ddnwarqn und Parfumerien." Hij had een recept ontdekt voor een wel riekend water, dat hij onder den naam Aqua della Regina in den handel bracht. Dit water viel zoozeer in den smaak, dat hij zich weldra voornamelijk op de ver vaardiging er van toelegde. Onder den naam Eau de La Reine (lodderijn) en Eau de Cologne was het spoedig door geheel Europa bekend. De vervaardiging er van, het geheim van den uitvinder, werd door dezen sJ echts aan een, bloedverwant mede gedeeld, die hem in 1766 opvolgde, toen hij in hoogen ouderdom overleed. Sedert is de fabneago van de Eau dc Cologne steeds in de familie Farina gebleven. De thans bestaande firma is samengesteld uit twee be eren Hoimarms, en baron Alexander M/umm von Schwarzonstein, allen kleinzo nen van een kleinzoon cn naamgenoot van den stichter. föEIKERSEN. Do maand Mei is al lang en celfs Juni zoo goed als voorbij, vóór de Meikersen op tafel komen! roepen velen uit. Maar weet men wel, dat het woord „Mei" hier een verbastoring is? Met den maand^ naam heeft het niets uit te staan; doch wel met ons HoUandsche „maaien", t. w. cTe grasmaaitijd. Ook vernamen wij deze eigenaardige uit eenzetting. Er wordt afleiding aan de hand gedaan, dat do Spaajisaho troepen, die langen tijd de Betuwe bezet hielden, daar verzot wa ren op onze mooio HoUandsche kerson en die „rauij of mooi kersen" noemden. Zoo zouden onze Meikersen volgens dooe klankverklaring van Spaansche afkomst, zijn; ten minste wat hun naam betreft. Suikergehalte van vruchten. In ■druiven komt 14.93 prooent gluooee Cdruivensuiker) voor, in kersen 10.79 pro cent, in moerbeien fi.19 en in morellen 8.77 procent. De opgaven van hot suikergehalte van appelen zijn lang niet eenstemmig, gevolg natuurlijk in de eerste plaats van het groot aantal soorten. Ook met peren is dat het geval. Van appelen wordt opgegeven 7.26 A 8.72 procent, van peren 2.45 tot 10.8. Het suikergehalte van kruisbessen is 7.16 procent, van aalbessen 6.10 en van aard beien mnar 5.73 procent. Onder aan de rij komen frambozen met 4, pruimen met 2.12, abrikozen met 1.8 en perziken met 1.57 pro cent. ALLERLEI. Holland op x|jn malst. Een Engelschman, op zijn doorreis door mooi-Holland, is aangeland in een lief dorpje, schilderachtig gelegen. Hij vindt het een waar genot het kleine gedoe eens goed te bekijken. En hij geniet met volle teugen. Hij raakt in verrukking dat is te begrijpen en hij besluit in gindsch klein hotelletje wat te gaan eten, om te vens de omgeving van het dorp, déAr het best. te zien, eens goed op te nemen. De buitenwaardin, die natuurlijk niets verstaat van hetgeen de „vreemde snoes haan" haar vertelt, maar het uit zijn geba ren begrijpt, komt mot een schotel met aardappelen, groenten en vleesch, en dat alles nuttigt uitgezonderd den schotel natuurlijk de Engolsohman zonder een woord te zeggen. Hij bewondert het vee, dat ver voor hem uit to weiden staat, en beschouwt die fraaie blauwe lucht, die er boven gespannen is; het geheel makend tot een keurig schilderij. En hij begint zich hoe langer hoe meer op zijn gemak te ge voelen, vlijt zich behaaglijk in den rieten stoel achterover, steekt een sigaar op en laat de blauwe rookwolkjes boven zich zweven, die hij met welgevallen beschouwt. „Madam," zegt hij plotseling tot d« waardin, die hem met verbatóng heecFt gadegeslagen, „madam, I'll see your billl" Het bevel klinkt kort en krachtig en de waardin, die alleen het laatste woord hooft verstaan, slaat de handen in do luoht, loopt naar binnen en schreeuwt tot haar man „Die vreemde vont buiten wil me b.. zien, groote grutte... wat 'n schandaal 1" En hakkelend legt ze haar man uit wat de vreemdeling gezegd heeft. „Dat zal ik 'm is even inpeperen!" zegt de waard. „Dat vreemde volk denkt maar datte ze doen kenne, watte ze wille." Mot een ie hij buiten en dreigend voot den vreemdeling komen te staan. Deze zegt kalm: „Sir, I'll see your bill!" „Me b..? vraagt do waard opvliegend. „Yes, I shall not pay, or I must see your bill..." De waard kijkt verbluft. „Yos," gaat de Engclsahman voort, „po- tale... jou know, ikke petals not... must seen your bill..." „Hij wil met bctale of hij moet je b.. zien," jankt de waardin. „Groote grutte... late wo den veldwachter holen..." Engelschman begrijpt niets van dat alles. De revue passeeren nu: de dochter van don waard, een buurvrouw, een buurman, de veldwachter en nog veel meer ingezete nen van bot brave dorp cn do Engelsohpian stelt hun allen dezelfde vraag. -Alleen de burgemeester die er ten slotte aan te pas kwam wifet, dat ,rbill" rekening beteekende I Dat was het 6lot van de historie, waarin Holland „op zijn malst" uitkwam. Historisch verhaal. Een boer vond op zekeren dag een motor-toeter op den weg, welken hij mee naar huis nam. Daar hij cenig praotiseh nut van het ding wou hebben, gebruikte hij het, om zijn kip pen bij elkaar te roepen, wanneer hij ze wou voederen. Alles ging goed, en de boer was recht in zijn schik met zijn vondst, toen op zekeren dag een auto voorbij ging, die juist vóór de boerderij een hoornsignaal gaf. Al de kippen stormden direct naar den weg en de auto achterna. Toen zij vijf mijlen af gelegd hadden, vielen veertien kippen en drie hanen van uitputting dood neer. De overigen loop en nog steeds achter de auto aan. Onderwijzer (tot Leidschen jongen, die moeilijk rekenen leert)„Hier heb ik vijf vingers en daar vier; hoeveel rijn er dat nu samen?" Leerling: „La's kaike: vaif, ses, seu- vcn, acht, negen, meester." Onderwijzer: „Maar als ik nu in mijn -linker-broekzak vijf en in den rechter vier vulden heb, hoeveel gulden zijn dat sa men?" Leerling: „Eerst kaike, meester." Man: „Amelie, ik kan in mijn kleerkast niets vinden. Welke is de rok met de twee rijen knoopen: die, waaraan nog ëón knoop i is, of de andere, waaraan er gsen één meer is?" Denaastefamilie. De diaman ten bruiloft werd in den intiemsten familie kring gevierd. Behalve de zes zoons, de acht dochters, de rier en tachtig kleinkin deren, de honderd vijf en dertig achter kleinkinderen en ©enige oohter-achterklein kinderen, waren alleen de nog levende sea broeders en zusters van het bruidspaar mei hun gezinnen aanwezig. Yande Meisjes-H. B.-S. Leer-* aar: „Wat is een ;;esthetious?" (De leerlhw ge zwijgt). „Nu, wat is dan aesthefcica?" L e e r 1 i n g e„De leer van het mooie."- L e e r a a r: „En wat is dan een aesthe- tious V' Leerlinge (bloaeod): „Een mooie leeraar 1" Onverholen. Klant: „Wat kos ten uw kolen?" Handelaar: „Twaalf gulden de tien mud." Klant: „Meet me dan tien mud «of." Handelaar (verlegen)„Als de ko-( len in tegenwoordigheid van den kooper afgemeten worden, zijn ze oen kwartje per mud duurder." Drukfout. (Uit een roman). „Plot seling, als uit de aarde gegroeid, stond de baron naast haar. Zij wankelde en hield zich aan den vlegel (vleugel) vast." In desociëteit. „Ga je al weg Heb je soms geen huissleutel?" Heer sedert kort getrouwdmet een zucht): „Neen, dien heb ik verkocht voor twintig duizend gulden." Onder goede vriendinnen. „Ik heb nooit schoenen gedtagen, die min der dan twaalf gulden kosten." „Ja, maar voor jouw schoenen is ook ©en massa leer noodigl" „Waarom zorgen sommige schilders er zoo angstvallig voor, hun naam onder hun schilderijen te zetten?" „Om dadelijk te doen zien wat onder en boven ia" Uit een ze ep-r ocl am e-bi 1 jet: „De form, het gewich, dc toestand even zoo haraliteit en rrnh veranderen zelfs na een oplewaren van jaren nioh. By gebruik is deze zeep byzonder zaeht, gast voloss schuins, op ent do poren en ecreiydert allo onzuiverheden dor huid teruyl zy de huid fri8ch en fluacelachtig maaht. Om namaah t© voor homen wordt reycht op do naam der firma en bet mat acht te guen." 't Was op den trein van Amsterdam naar Den Haag Aan het station Haarlem riep een conducteur: „Aarlem! Aarlcm „Zog, conducteur,zei een reiziger, ,Je verliest wat 1" „Wat dan m'nheer „De ,,H" van Haarlem." „O, di* vind ik wel weer m Hamster dam," w« het antwoord. P o h. „Stel je voor wat ik gisteren een pech gehad heb I Ik geef een rijksdaal der uit voor het ooncert, waar die nieuwe pianist optreedt, over wien ze in de kran ten zoo'n drukte maken. En wat blijkt? Dat het dezelfde kerel is, die onder me woont en tegen wion ik bij de politie een klacht heb ingediend, omdat bij nacht en dag op de piano trommelt." Overtroefd. „Mijn vroow is woo onbetrouwbaar als het weer." „En de mijne dan 1 Die is zoo onbetrouw baar als een weervoorspelling." Teruggenomen. „Hoe bevalt u dat schilderij vroeg een schilder aan een cri ticus. „Nu, het kan slechter P' was tiet antwoord. „Mijnheer," zei da rohilder beleedigd, „neem dat woord terug!" „Best", antwoordde de criticus. „Het kan niet /slechten" 1 VAN HET r i i i i i Een zwerver, :/x>als hij, dien hij in den nacht op den straatweg had ontmoet, had hem gezegd: „Als je een goeien slag wil slaan, loop dan rechtuit, ga over de brug en dan langs het bosoh, en aan je rechterhand zul je een kasteel zien. Geen muren. Geen grachten. Niemand, die het bewaakt. De bewoners zijn nog niet teruggekeerd en de tuinman ligt ziek te bed. Ook geen hond. Ik heb hom al een tijdje geleden zijn neus met mijn knup pel gokittold. In het huis sta je alleen in de verlegenheid, wkt je zult nemen. Als je een hart hebt, neem dan de kans waar. Je kan daar een mooi en slag slaan." ^De „rooi©" had dezen raad gevolgd. Na eên onder den blooten hemel doorgebrach- ten nacht het wae in Juli en do zon scheen gloeiend op de aarde was hij bij de eerste morgenschemering weer op weg gegaan. Een koeltje streelde rijn wangen en een fijne, doorzichtige damp steeg van de velden op. De akkers, waar de aren op hooge halmen deinden, schenen levmdo ta pijten te rijn, en de rivier kronkelde ziob d«oor de vlakte als een zilveren lint. De „rooio" ging over de brug en langs het bo?ch, en het kasteel moest dra opdui ken. Hij verhaastte rijn tred. In lompen ge kleed, met geluidlooze viltschoenon aan, gleed hij als een schaduw door het veld, dat 'in levendige kleuren schitterde. Zijn ge richt was dat van oen vóór zijn tijd oud ge worden men8ch, door lijden doorploegd en door ontberingen verwoest. Het scheen zon der eenigA uitdrukking. Slechts in rijn oogen leefde glinstering. En alleen rijn ros sig hoofd- en baardhaar onderscheidde rich van de andere zwervers, die langs den straatweg sluipen. Daarom heette hij ook „de rooie" bij rijn lotgenooten en bij de boeren, die hem soms herbergden en zijn naam niet wisten. Het bosch lag achter hem, en vóór hem honderd meters van den straatweg verwij derd, doemde bet kasteel achter slooten en perken met dicht ineengegroeide struiken op. De met leisteen bedekte daken, dc mu ren, de torentjes, en de breede steenen trap keken majestueus op alles neer. Zij beheersohten de geheele omgeving cn sche nen te zeggen: ..Kijk eens, dat alles be hoort ons toe 1 Wij zijn de heeren en mees ters Dc landlooper bleef staan. Doch vóór Bij ©en besluit nam, liet hij rich in bet gra« vaUen. Een soort van psychische machte loosheid kwam over hem. Het was de eerste maal, dat hij met het plan omging om te stelen. Ja, tot op dezen dag had hij wel reeds Itallooee kleine misdrijven op de straat wegen, waarover rijn lot hem voerde, ge pleegd, doch nooit had hij een deur openge broken of een mucr beklommen, of de ge- tmgete som geld© ontvreemd. Waarvoor- bad hij dat ook moeten doen Hij leefde immers en was gelukkig. Het toeval had hem een ouden zwerver doen ontmoeten, die hem de kunst van mandenmakon had geleerd. Hij trok van de eeno streek naar de andore, werkte 's ro mers in de wilgestruiken aan het water, en in don winter aan een gastvrijen haard. Overal verkocht hij zijn lichte raandjjes, die er uitzagen als waren zij van gouden teenon gevlochten. Op oen schemerenden voorjaarsavond ont moette hij aan een bron, baj een vergeten dorpje, een vroirw. Zij was noch mooi noch bevallig, doch had zacht© oogen, een dee moedig, l verlogen glimlachje, en uit haar gelaat sprak lijden. Een arm, verweesd boerenmeisje, door haar meester hardvoch tig behandeld. De vagebond en de onge lukkige zagen... en beminden elkaar. Hij sprak van do vrijheid onder don amnetelij ken hemel, welks zon zoo goedig op de ar men neerseheon. Zij volgde hom, rij huw-, den, en van dezen dag af wandelden rij ge meenschappelijk door de dalen, waarin do Mezen groeiden. Jaren gingen voorbij. Daar rij rich niet otr den tijd bekommerden, bemerkten zij het niet. Op zekeren dag wordi hun een kind geboren. Ja, tusschen deze beide ver schoppelingen drong zich een klein, nog meer verschopt wezen, dat echter weldra zoo aardig werd. dat men het voor een kind van den rijkdom zou kunnen houden. Vader en mooder waren bij dcce gave ten zeerste verrast, in het diepst van hun ziel geroerd en vol bewondering. Deze zoon werd hun afgod. Opdat hij maar gezond en krachtig zou zijn, dat hij genoeg te ©ten had en goed kon slapen, offerden rij rich op, sloofden dag en nacht, leden ze, zon der te klagen. Het kind werd grooter. Het was vier ja ren oud, toen de moeder plotseling stierf. „Zij heeft aan het water rich de kooTts op het lijf gehaald1!" zei een boer tegen den mandenmaker. „Pas maar op, wanneer je kind al zoo jong in de wilgenbosschen ligt, zal het er ook aan moeten gelooven." De vader luisterde niet naar deze waar schuwing. Evenals vroeger leidde hij het zelfde leven. Zijn teoderheid voor de gestor vene bracht hij op het kind over, want dat kind was de levende herinnering aan de doode en het pand van htm liefde. Ja, het was nog meer: het was de hoop, de trots van dezen vagebond; zijn ideaal van zacht zinnigheid en schoonheidOch. dat fijne, lokkige haar; die diepe oogen; dat rozige glimlachje om dc kleine, witte tandjes, hoe innig hield de vader van dit allesHo© beefde hij van vreugde, wanneer hij ze maar zag. Maar waarom sloeg hij geen acht op den raad? Ook het. kind werd door de koorts verteerd. In de eerste zomerweken stïprf het, zooals zijn moeder was gestorven. En de vagebond schreide, doch de tranen braeh. ten hem geen verzachting. Het scheen hem, als was het bloed uit zijn aderen verdwenen, als was &|}©e zwart om bom been, als bad het kloppen in zijn jborsfc opgehouden. Voortdurend zochten rijn oogen het kind. Hij trachtte het zich voor den gooefc te tori- veren: zijn beeld, rijn bewegingen. Maar te- verg oef©: geen dierbaar voorwerp was beau van den kleinen doodo gebleven. En zijn aroart weid des te brandend er, daar bem olk toeken tor herinnering ontbrak. Van dozen dag of werd do menanh slecht. Een blinde haat steeg in rijn gtwand l»rt op, en tegelijkertijd ontwaakte in bem de drang om kwaad te doen en te vernielen. „Appels of goudstukken stelen is peeta» hetzelfde,'9 had eon ooüagarzwerver h«sa toegevoegd. En in stilte bad hij ba5 rid>- geoogd: „Ja, sooals de andoren sol ock ik thans stelen." De in bet grae uitgestrekte „roote" bad dat voornemen rooeven herhaald. Hij stond thans op> sprong ower da sloeg em liep door de verlaten paden van het park. H/Oi meer hij naderde, des te ma> der beangstigde bem bet majestueuze kan teel. Toon baj de muren aanraakte, wersri- Sobawdo bij het, aooals men een weerloos weoen vemobt, dat mem wil martelen. Langzaam sloop hij om bet hni» hoen. Ajtn do mot boo mem beplante zijde ontdek te haj oen gelijkvloerecbe glazen deur. Niemand zag hem. Met rijn mes vorniolds. bij bet slot, drukte een ruit in en weid» gaf het slot toe. Hij wm binnen. Eerst zag hij niete- do gesloten jaloezie ën verspreidden de diepeto duéstsrais. Doch langzamerhand gewenden rijn oogen zich aan hot donker. Daar bleef bij «Is vastgenageld staan. Een aangename koelte heorschte in bet salon, en het was als hing er oen geur van verwelkte bloemen. Aan de muren tus schen gouden orasbeeken glimlachten oude schilderijen. Blinkende eikenhouten- of ver lakte meubelen omgaven hem. Overal ston den kostbare en zeldzame bijouterieën in opeengedrongen vrilhedd. Nooit had do bedelaar aoovcel wonderen aanschouwd. Hij verbaasde zioh over nl deze pronkonde en teere dingen, trachtte het dool ear van te doorgronden, en een nieuwe, eerbiedige vrees kwam over hem. En toch moest hij handelenMaar wat zou hij meenomen? Wannoer hij eons een po ging zou doen, om hot geringste van deze voorwerpen te verkoopen, zou het hem verraden. Daar bemerkte hij een secretaire en opende een schuiflade: twee goudstuk ken, die men had vorgeten, glommen in hef schemerduister. Reeds strekte hij zajn hand uit, to'en zijn blikken plotseling op een portret vielen, dat op den schoorsteen stond. Ontsteld, verward, getroffen bleef hij staan. In een eenvoudige lijst bemerkte bij een kindergezichtje met fijn, lokkig baar, met diepe oogen, een rozig glimlachje om de kleine witte tanden, zonder twijfel de zoon van den bewoner. Doch voor den vagebond was drt portret dat van zijn eigen zoon. Hij vond dc bevalligheid van den kleinen zwerver ©n zijn gelaatstrekken terug io het portret van dit rijke kind. Ook róet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 15