Anekdoten. baar aan, met uitzondering van één stadje in Beneden-Italië: Sybaris. Van dit stadje heet 't, dat de inwoners den haan niet bij zich geduld hebben, omdat hy hen te vroeg uit de veeren lokte I Van de Grieken ontvingen de Romeinen weer den h.aari En bij hen speelde hij weer een be langrijke rol in de wichelarij, vooral in den oorlog. De waarzeggende Auguren (pries ter die zich met de wichelarij ophielden) namen op alle krijgstochten hanen en hoenders mee en uit het doen en laten dezer heilige vogels leidde men af, of een veld of zeeslag moest geleverd worden, al dan niet. Aten genoemde dieren het voedsel be- geerig, dat men hen toewierp, dan was dit een gunstig voorteeken, men kon den slag wagen, de Goden toonden zich genadig. Versmaadden zij het voeder, dan bedreig den den Romeinschen legioenen onheil De,Germanen kregen natuurlijk de hoen ders weer van de Romeinen. Zoo hield dus de haan met zijn vrouwtjes rijn intocht ook in ons land. En met den vogel namen zij ook zijn heiligheid aan. Hij gold als het symbool van waakzaamheid, vandaar dat nu nog de haan prijkt op de torenspitsen der Christelijke kerken. Lngez. door Betsy van Wijk. Gustaaf komt met zijn eerste schoolrap port thuis en mama vraagt hem: Waarom hebt ge geheel geen cijfer voor gedrag!" ,,0, mama! gedrag hebben wij nog niet gehad Ingezonden door H. M. v. d. Bos. Heer tegén een zcmian: „Waar stierf je vader?" Zeeman: „In een schipbreuk op zee." Heer: „Waar stierf je grootvader?*' Zeeman: „Op zee." Heer: „Als ik dan jou was zou ik maar niet meer naar ree gaan." Zeeman: Waar stierf jouw vadert" Heer: „In rijn bed." Zeeman: „Waar stierf je grootvader!" Heer: „Ook in zijn bed." dat was mij ongelukkig niet mogelijk, zoo- dat mij weer niets anders overbleef dan mij ten tweede male tusschen de stammen te verbergen. Het bloed stolde mij in de ade ren, ik zag, dat zij recht op de plek afkwa- man waar ik geborgen lag. Ik had de buks in de han<^ gereed om te schieten, en toen ik den kop van een der dieren over den stam zag opduiken, vlak bij mij, sohoot ik. En omdat het dier zoo dicht bij mij was geweest had ik hem gelukkig net in de her sens getroffen, en was hij nog wel niet onmiddellijk dood, maar kon toch onmoge lijk meer gevaarlijk voor mij zijn. Maar daar stond nu met een sprong de tweede berg leeuw voor mij, vervaarlijk brullend en slechts een dSkke boomstam scheidde mij van het dier. In een oogwenk sprong ik op en vluchtte, van mijn been merkte ik niets 5n dit vreeselijk oogenblik, maar, daar ik begreep dat het dier mij binnen de minuut 'in zon halen, .hield ik de speer in de rech ter- en het mes tot steken gereed in de linkerhand. Al vluchtend was ik vlak bij de plek aangekomen, waar ik den vorigen 'dag door dat gat heen, naar beneden m den kelder gestort was, maar op dat oogen blik wist ik alleen maar, dat heit dier nog .maar een sprong hoefde te doen, om mij te verscheuren. In mijn angst greep ik mij Vast aan een stuk hout, en juist dit was mijn redding, want daardoor stortte ik ook met naar beneden, zooals mijn vreeselijke vervolger, die door de opening heen, naar beneden zonk. Ik hing er half met de bee- nen ook in, maar, met een tegenwoordig heid ven geest die den mensch in doodsge vaar eigen is, trok ik stukken hout, bare en dwars over de opening, waardoor ik in 'staat was, 'daar overheen te komen. Toen gaf ik mijn eersten kwelgeest, die nog al tijd niet van zijn lijden verlost scheen, den EBimdestoot en bedacht met groote dank- Zeeman: „En waar stierf je overgrootva der?" Heer: ,,Op ~"n bed." Zeeman: „Welnu als ik dan jou was, ging ik maar niet naar bed." Ingezonden door „Henny" Stalknecht: „Mijn baas heeft gisteren een paard gekocht, 't is een prachtig beest en hij loopt zoo snel, dat men nauwelijks den ruiter gewaar wordt." Pikeur: „Nou, 't zal wel een goed paard rijn, maar heb 'er één die, als ik er mee uitrijden ga in een hevige stortbui gewoon is zoo snel te loopen, dat alleen zijn staart nat wordt." Een handige man of een voetige; wat moet ik zeggen? Voor ëenigen tijd was ik in de gelegen heid kennis te maken met een jong man, die overal waar hij kwam, evenveel opzien baarde. Deze man is een schitterend voor beeld van hetgeen een mensch door geest kracht en volharding, bereiken kan. Un- than zoo beet hij werd namelijk zon der armen geboren en verricht met zijn voeten alles wat een normaal mensch met zijn handen doet. Toen ik hem in zijn ho tel bezocht ging hy tegenover mij zitten en legde zijn bloote voeten op tafel. Zijntöé- nen waren meestal in onrustige beweging en toen een mpg op zijn neus was gaan zitten en hem stak, verdreef hij deze met zijn voet. Toen het gesprek op de politiek kwam, greep hij een courant tusschen den grooten en den tweeden teen en sloeg als het ware om zyn. woorden kracht bij te zetten, met den rechter voet op het linker been. Later ontkurkte hy een flesch en schonk ons jp-^Wamieer hij rondloopt, zijn 1de voeten gedekt met een kous, "die veel op een handschoen gelijkt en waarover weer een schoen getrokken is. IWil hy mi b.v. ergens bellen, _dan trekt hy een schoen uit, tilt het been op en trekt aan de belle- knop als een ander met zijn hand. Op deze wijze zag ik hem allerlei dingen doen, waar bij ik bemerkte, dat hij op één been staat zoo stevig als een boom. Het ongeloofelijkste echter is, dat hij niet alleen een uitstekend zwemmer is, baarheid, hoe vreemd het toch loopen kan, dat hetgeen den vorigen dag haast mijn on dergang bewerkt had, nu juist mijn redding was geworden. Nog eens opnieuw ging ik na can het ge bouw heen en nergens ontdekte ik eenig spoor van mensch en. Onder de hoornen zag ik kleine, regelmatig aangelegde heuveltjes, waarvan ik mij het doe! onmogelijk verkla ren kon. Ernstig dacht ik er aan, nu eindelijk eens verder te trekken, ik nam dus al mijn wa pens ter hand, nag nog eens naar het ge- doode <Eer om, dat nu eindelijk dood op den grond lag, luisterde nog eens in den kelder beneden of ik daar ook den bergleeuw hoorde worstelen in zijn gevangenis, wat intusschen niet het geval was, en verbet eindelijk het raadselachtige huis. Ik besloot de rivier door te waden, en in oostelijke richting verder te trekken, daar ik ten slotte toch afzag van een boottocht, omdat ik dan altijd met de Indianen scheen te moeten samentreffen. Nog eens wilde ik mij goed overtuigen, of nu de streek wer kelijk vrij was van die vreeselijke inboor lingen, maar toen ik in het boechje met de heuvels kwam en in de richting noord waarts keek, zag ik tot mijn schrik in de verte toch weer mensch en, die ik voor In dianen hield, ze kwamen blijkbaar op het huis af en toen ik nu mijn toevlucht weer wilde nemen tot de rivier, zag ik dat daar dus nog dichter bij, ook al Indianen war ren. Ik gmg 'dus maar weer in allerijl naar het huis terug, en zou mij daar gaarne in den kelder verborgen hebben, maar daar hoorde ik nu duidelijk den gevangen berg leeuw. My tusschen 'de strraSken verbergen bsj het gedoode dier, 'dat zou ook al niets ge ven, want dan cooden de Indianen my al maar ook viool en fluit speelt. Verbazend is ook dé zekerheid, waarmee hij schiet. Ik zag, hoe hij een kurk uit een glazen cy linder schoot. Unthan is met een Bobeem- sche gelukkig getrouwd. Toen ik hem een paar dagen later weer bezocht, zaten bei den aan een tafeltje en vermaakten zich' met kaartspelen. Hij was toen van plan,- zich in Praag te gaan vestigen, want hij had op zijn „kunstreizen" een aardig vermogen^ verworven. Over een vereenvoudiging in onzen kalender. Ontegenzeglijk zyn er vete bezwaren verbonden, aan onze tegenwoordige jaar- verdeeling, zou het daarom niet mogelijk' zijn, daarin een heel eenvoudige verbete ring te brengen? Vooreerst is dat getal, van365 dagen al uiterst ongeschikt, want het is alleen maar deelbaar door 5 en door 73. Met "dit getal kunnen we alvast geen 12 maanden van gelijke lengte hebben, of een even aantal weken van 7 dagen. En dan wordt het geval nog ingewikkelder door het feit, dat er om de vier jaar 366 dagen zijn. Daaruit volgt dat de lengte van de verschillende maanden ongelijk moet zyn, maar nóg zijn die ongelijkheden heden gxooter dan wei strikt ppodzake*-: Iyk is. Julius Cesar, de invoerder van ons ka* lenderjaar had zijn politieke redenen, om niet meer symmetrisch te werk te gaan.! Daardoor telt nu ons eerste kwartaal 90 'dagen het tweede; 91, en bet derde en vierde j élk 92 dagen. En als men rm nog let op de. verhouding mssrben de week en de maand,: en de week en het jaar, dan volt bet on gelijke van de verdeehng nog sterker in bel oog. Zou daarin na niet de volgende ver-' andering te brengen zijn- Laat den Nieuw-, jaarsdag niet meerekenen als oen dag van, de week, of de maand, evenmin den schrik keldag om de vier jaar. Op die manw zou-, den we dan een jaar van 364 dagen krygen dat deelbaar was in twee helften elk van' 132 dagen en 4 kwartalen, eik van 91 da gen. Het aantal dagen in de maand zou 'dan ook zooveel mogelijk gelijk gesteld, worden, dat zou dan eventueel bedragen:' 30, .30, 31, 30, 30, 31, SÜ, 30, 31, 30, tirarlijk dadelijk bemerken. Radeloos sloeg ik mijn blikken ten hemel en juist daardoor viel mijn oog op het dak. Als ik mij daar eens trachtte te verstoppen Dat moest toch wel een goede schuilhoek zijn. Zoo gedacht, zoo gedaan, 1 Ik trachtte langs den oneffen binnenwand naar boven te klinrmfin, maar wel was dat verre van makkelijk en hoe hooger ik kwam, des te moeilijker wend het, do angst maan de mij echter steeds tot meer spoed aan, tot ik eindelijk meende niet verder te kun nen gaan. Tegelijk kwam ik tot de mfn aangename ontdekking dat, waar het my nog gelukt was, naar boven te klimmen, omdat ik elke steen,, elke oneffenheid langs don muur zag, het mij onmogelijk zou zyn, op dezelfde ma nier af te dalen. Maar wüde ik den vijand' niet in handen vallen, dan moest ik nu be slist maken, dat ik boven kwam. Daar ver liep echter veel tijd mee. Mijn buks had ik op den rug bevestigd, om daar bij het klim men ten minste geen last vrtn te hebben. De Indianen moesten nu al dichtbij zyn. Eindelijk gehikte het mij, tusschen twee balken door, het dak te bereiken, maar bo ven aangeland, zakte ik ook in elkaar van uitputting en vermoeienis. Hoe lang ik dazcr aoo bewusteloos heb gelegen, is my noedt' recht duidelijk geworden, 2k weet allen nog, dat ik hnde stemmen hoorde boen ik weer bijkwam. Het waren de Indianen, die zicK in en oen *t huis schenen te bevinden. Nastf de geluiden te oordeel en, moest er de eert of andere plechtigheid by hen plaats heb ben. Het Êep al tegen den aJvomd en ffi voelde, dat rk hotoger kreeg. '"Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13