FEUILLETON.
In de hut van den Kluizenaar.
Zoodra Mick dien a-vond zijn hut binnen
trad, overstelpte zijn vrouw hem met vra
gen en ze was eerst niet weinig geschrokken
en ontsteld, toen ze vernam, dat dia flesch
het eenige was, wat haar maai in ruil had
gekregen voor de koe. Maar toen ze alles
wis+, stond ze op, zonder een woord te
leggen, nam de voorbereidende maatrege
len, die noodig waren volgens den kleinen
man, en toen zette Mick de flesch op den
grond en zei: „Fleech, doe uw plicht."
Onmiddellijk stegen twee kleine kereltjes
uit de flesch op, bedekten in een oogen-
blik de tafel met gouden en zilveren schar
len vol met de fijnste spijzen, zoodat Mick
en zijn vtouw eerst e enigen tijd van hun
verbazing bekomen moesten, voor zk zich
aan tafel zetten, maar toen deden ze zich
flink te goed en hadden toch nog zooveel
over, dat ze de helft van de schotels on
aangeroerd moesten laten staan.
En toen de twee kleine kereltjes niet te
rugkwamen, om al die mooie dingen, weer
weg te dragen, ging Mick den volgenden
dag naar Cork om zijn tafelzilver te ver
koelen en na ©enigen tijd, kooht hij een
paard en een koe, huurde meer grond van
aijn landheer, die ten hoogste verwonderd
was, waar Mick al dat geld vandaan haal
de, maalde hem net zoolang aan zijn ooren,
tot Mick hem het goheim van de flesch
vertelde. Hij bood er hem de heele hoeve
voor in ruil en Miok, die al zeer rijk was,
dacht dat hij dan nooit meer geld zou noo-
cEg hebben en gaf hem de flesch. Maar nu
had Mick zich toch bedrogen, hij en zijn
gezin verteerden geld als water, en om
kort te gaan zo wenden hoe langer, hoe
armer, totdat zij ten laatste niets over had
den, dan een koe, en nogmaals dreef Mick
die naar de markt te Cork, hopende weer
dfcufc leelijke ventje te ontmoeten en weer
denzelfden ruilhandel te kunnen drijven.
Toen hij juist den top van den heuvel be
reikt had, hoorde hij met schrik en vreugde
de hem welbekende stem tot hem zeggen:
„Wel, Mick Puroell, heb ik niet gezegd
dat gjij een rijk man zoudt worden?"
«Ja, mijnheer, dat is waar, maar nu
ben ik naet meer rijk, hebt gij soms nog een
flesch voor mij? hier is de koe or voor."
„En hier is de flesch," zei het oude ventje,
je weeft, wat je er mee doen moot.
20)
Hoe lang ik daar beneden geslapen had,
zou ik niet met juistheid weten te zeggen,
maar eindelijk ontwaakte ik dan toch. Het
was nog geheel donker om mij heen en
angstig luisterde ik, of dat nare geruisoh
zich nog deed hoeren. Dit was niet zoo,
'maar wel vernam ik een vreemd gegons,
of vele menschen in een gesloten ruimte
zaten te bidden. En de angst, die mij toen
weer overviel, werkte als verlammend op
mij. Waar kwamen die menschelijke stem
men vandaan, want boven had ik slechts
een enkele gehoord, en nog was het my
met duidelijk toen, of het een mensch of
een dier geweest was. En nu verstomde dat
'gegons ook weer.
Uit angst voor de gevolgen durfde ik niet
eens een lucifer aansteken. „O, als het toch
maar licht werd 1" dacht ik hij mijzelven.
Maar toen viel het ineens als lood op mij,
de kwellende gedachte, dat het hier bene
den misschien nooit dag zou worden, dat'
ik hier waarschijnlijk levend begraven was,
want dat de opening, waar ik doorheen
was gevallen, zeker weer door mensch en-
handen gesloten was. Dan zou ik hier on
herroepelijk ten doode gewijd zijn I Maar
langzamerhand begon er toch eenige licht
schijn van boven tot mij door te dringen
en dat gaf mij weer eenigen moed.
Ik deed ten minste mijn best allerlei
troostgronden op te diepen, en trachtte
mijzelf wijs te maken, dat ik mij die vreem
de geluiden zeker maar verbeeld had, dat
<fit alles maar een sterke verbeelding
moest zijn geweest, en daar ik het gelukkig
«1 tifbfcer em hebfcer zag worden, begon ik
liep ZOO hord hij Icrai, naar birifl
terug, in een oogenblik bracht zijn vrouw
daar weer alles in orde, juichend zette
Mick zyn flesch neer en riep: „Flesch, doe
uw plicht."
Maar nu kwamen er twee forsche kerels
te voorschijn, met dikke knuppels gewa
pend en dio rosten den armen Mick en zijn
vrouw en kinderen af, dat het meer dón
bar was, waarna ze weer m den flesch
stapten.- Toen Mick weer wat tot bezin
ning was gekomen, besloot hij tot een slim
me moedige daad, hij nam de flesch en
ging er mee naar zijn landheer, die op
dat oogenblik juist een groote partij had.
„Mijnheer, ik heb weer zoo'n flesoh, sprak
Mick, wilt U Ze koop en van mij V „Wel ze
ker, is ze net zoo goed als de eerste?" „O,
mijnheer nog veel beter, als u wüt, zal ik
het u toon en in tegenwoordigheid van alle
heeren en dames." mGa dan mee", zei de
landheer.
Dit zeggende bracht hij Mick in een
groote zaal, waar de eerste flesoh nog hoog
boven op een plank stond. Miok zag ze
staan en dacht bij zichzelf: „Ha, ha, wacht
maar, zoo heb ik je weer." Nu toonde hij
zijn kunst met de nieuwe flesoh.
In een oogenblik werden de landheer ©n
zijn vrouw, de dames en de heeren van het
gezelschap, de kellners en knechts, allen
op den grond gesmeten, zoodat dé land
heer uitriep: „Laat die duivels nu ophou
den Mick, of het loopt niet gosd met je af 1"
„Ze zullen niet -ophouden,'' antwoordde
Mick, „voordat ik afiijn-eigen flesch krijg,
dio ik daar op de bovenste plank zie." „Geef
ze hem, vooiciat we allefr gedood worden,"
zei de landheer. Mibk stak de flesch in
zijn zak, en dadelijk "sprongen de twee ke
rels in de nieuwe flesch, die hij ook mee
naar huis nam. Ik hoef nrijn geschiedenis
niet verder te rekken, door je te vertellen
hoe hij rijker dan ooit werd, want natuur
lijk gebruikte hij ollöén maar de eerste
flesoh. -i-
,£cr)I-
Iets van den haan en zijn
geschiedenis.
De thfehan, jnet zijn vrouwelijke onderda
nen, is een zoo gewone dagelijksche ver
schijning voor ons, dat we ons haast niet
nu ook mijn verblijf eens nauwkeuriger op
te nemen. Ineens dacht ik weer aan den
strijd tusschen de Sioux en de Estacados,
hoe die afgeloopen zou zijn en waar de
overwinnaars wel gebleven zouden zijn
Maar, voor het oogenblik was mij dat nog
onverschillig, eerst moest ik maar trach
ten, mij Mer uit dit hol naar boven fee wer
ken, daar ik to taai geen uitweg vond,
kwam ik op een inval, die nogal tot een
goed resultaat moest lijden; vleide ik mij:
ik zou al die halfvergane struiken op elkan
der stapelen en met behulp van deze
kunstmatige trap mocht het mij misschien
gelukken het gat te bereiken waar ik door
naar beneden was gevallen. Met den
grootsten ijver ging ik aan het werk en zoo
had ik na drie kwartier al zoo'n hoogen
toren gemaakt van al die takken en twij
gen, dat ik al vast in de ruimte daarboven
ikon klimmfln.
Intusschen verbaasde het mij ten zeer
ste, dat het verwonde been mij geen pijn
deed, het hinderde mij haast niet bij mijn
werk en toen ik nu daarboven aangekomen
was, begon ik met de grootste oplettend
heid om mij heen te zien, maar nergens
ontdekte ik iets verdachts.
Hoe langer hoe meer kwam ik dus tot
de overtuiging, dat slechts verregaande
angst mij deze parten had gespeeld, tot ik
ook eens naar den uitgang ging kijken,
maar, nauwelijks had ik daar vandaan
een blik naar buiten geworpen, of ik Keer
de heftig verschrikt terug en verborg mij
zoo gauw ik kon tusschen de afgevallen
boomstammen. Ik had namelijk een schaar
Indianen ontdekt, die in langzamen, haast
plechtigen optocht de opening scheren te
naderen. Elk oogenblik, verwaxihtte ik dus
dat ze zouden binnentreden, maar, merk
waardig genoeg geschiedde dit niet.
üz£ voorzichtigheid had ik do wapens,
kunnen voorstellen, dat hij niet altijd W
cms is geweest, van de vroegste tijden ai
En toch kenden de oudste bewoners vai
ons land geen hanen. Onze hooge en dei
tige heeren, met kam en spoor, zijn ai
komsiig uit dat heerlijke wonderland: Iz^
die, dat ons al reeds zooveel geschonke^
heèft. Nog heden treft men daar den Ban-
kivahaan den doorluchten stamvader va#
onzen huishaan aan.
Vele., vele eeuwen zijn voorbijgegaan!
sedert hij tot ons overkwam, want eerst iq
den oorlog en in den handel leerden del
betrokken volken, planten, dieren en an^
dere voortbrengselen kennen, die hun gclfl
nog vreemd waren. Zeer vroeg kwam del
haan naar Perzië. De Perzen bewezen heiq|
goddelijke eer. Niet zijn trotschen gang
en houding, niet zijn schitterend gevedertei
was het, dat hen bekoorde, maar zijn stem,'
die in den vroegen morgen weerklonk,,
fluisterde hun het geloof in, dat het dien
bovennatuurlijke krachten en gaven had^
hij verdreef door zijn kraaien de booze
geesten der duisternis. Bij de Perzen waa,
de haan dug een heilig dier, de verkondt-»
ger van biet licht. Met het hanengekraai
begonnen gebed en arbeid en ieder Pers
was verplicht een haan te houden, die heUj
als uurwerk diende en als beschermer,
tegen booze geesten. Dit volk heeft dus.
veel bijgedragen tot verbreiding van dit,
nuttige dier. In Griekenland noemde men
Ihem nog later den „Perzischen Vogel."
De Israëlieten moeten ook al vroeg ken
nis Eebben gemaakt met den haan, ten
minste in het Nieuwe Testament wordt
herhaaldelijk van hen gesproken. Bij da
Grieken, waar de haan weer van Perzië
uit ingevoerd was, werd deze vogel aan
Aesculaap, de goden-geneeskunde gewijd.
Aan zyn bloed en vleesch werden ge
neeskrachtige eigenschappen toegeschre-.
ven. De Grieken namen den haan mee
naar hun koloniën, die zij o. a. op Sicilië
in Beneden-I talie stichtten.
Wij -weten immers, dat weinig dieren
maikkelijker per schip getransporteerd kun
nen worden, dan het bescheiden niet veel-
eischende hoendervolkje, dat den mensch
gewillig averal heen volgt, kakelend em
eierleggend.
De kolonisten namen het dan ook dank-
de speer en den pijl en boog, die 's ia.3h.es
met mij in de diepte waren gevallen, by
elkaar meegenomen naar mijn nieuwen
schuilhoek, opdat ze den Sioux geen aanv
leiding zouden geven tot een verder on ler-
zoek. Natuurlijk was het mij een geheels
geruststelling dat de Roodhuiden het huts
niet waren binnengekomen, want boe licht'
was ik dan ontdekt geworden 1 Ruim een
uur lag ik daar zoo tusschen de boom
stammen, zonder er uit te voorschijn te
durven komen.
Toen kroop ik voorzichtig naar de deur
en zag dat daar ten minste geen mensch
meer voor stond. Toch durfde ik nog niet
om het hnis been loop en, want ik begreep
dat ze nog in de nabijheid moesten zijn
en terwijl ik dus, plat op den grnod iig
gend even om den hoek wilde kijken, echroi.
ik geweldig, want daar hoorde ik weer da
geruisch en zag twee bergleeuwen met w"1
de sprongen naderbij komen. Dfc-wkrd w.i-
mijn kant op, en hadden ze my dus al cief-
gezien, dan hadden ze toch zeker mee
schenvleesah geroken. Je moet weten, dat,
er in Amerika nóch leeuwen nóch tijgers
zijn, het meest gevreesde roofdier is er d
jaguar.
Maar in enkele bergachtige streken kom
een verschrikkelijk eoort van kat voor, die
wegens haar grootte en sterkte den noar^
van bergleeuw heeft verkregen, en uiterst
bloeddorstig is.
In den winter, als de sneeuw hun be'et
in het vinden van hun gewone prooi, ver
toorien ze zich heel dikwijls in bewoonde
streken, vallen paarden en menschen aaai
en verscheuren ze net als de wolven in
Rusland, behalve, dat hier één enkel dier1
durft, wat daar een heele kndde doet.
Onmiddellijk vloog ik het huis weer bin
nen en het beste was natuurlijk geweest,,
als ik den ingang had kennen sluiten, maar