VGOR DEJEUGD IC-ID5CH DAGBIAD iSs 1 No. 15144. Woensdag- *7 Juli. Anno 1909. fc. m 'd ki'J, DE HAAS EN ZIJN VRIENDEN. «i* .«{al 1 c^i TgVi VZL r sffig J 2 1*8*1 6 I 1 1 2*9*1 2 9 1 o 2 «1 lliSillhTillhSill liSoigliSiilliiillhiii li» 'jyjo. O Er was 'eens een haas, die gaarne pronk te met zijn talrijke kennissen, en die er zich op beroemde, dat hij bij alle dieren op het veld en in het woud zoo goed gezien was. „Er is geen schepsel," zeide hij eens snoe vend tot een wezel, „dat bij groot en klein, voornaam en gering zoo in aanzien is, als ik, en als ik het ongeluk hebben moest, dat ik 'in nood en gevaar verkeerde behoefde ik »niet bang te zijn, mijn lieve vrienden zouden phj niet verlaten." Zoo redeneerde de goede haas, en hij had wel eenig recht zoo te spreken, want Self was hij jegens alle dieren vriendelijk Jen dienstvaardig. Kwam er een konijntje voorbij, dan gToette hij vriendelijk door met zijn kopje te knikken, en het gebeurde ook wel, dat hij het uitnoodigde om een .wandeling in den kooltuin te doen. Hij verkeerde ook wel met adelijke' rèeënfamiliën. Als deze 's avonds Juin groen woudslot verlieten, om in het vrije vëkl te grazen, hield onze maat steeds de wacht, opdat geen ongenoodegast de heeren na deren zou, of hij vermaakte hen door al lerlei aardigheden, terwijl hij grimassen i maakte en duikelde, ontmoette hij een slier, dan sprak hij hem aan, als genadige heer jen toonde hem vette plaatsen aan om te weiden, en lekker kruid dat hij op zijn wandeling gezien had. Om kort te gaan, ons haasje was jegens alle dieren niet alleen hoffelijk en beleefd, en wees hun ook vol ijver en gewilligheid hun voordeelen, want men kan maar niet weten, placht hij te zeggen, hoe men elkander nog ;eens noodig heeft. Hij had niet geheel en al ongelijk, maar als hij meende, dat, wie voor anderen dienstvaardig is, onder alle omstandighe den op wederdienst kan rekenen, dan ver giste hij zich zeer! Zie maar! Onze haas had eens een groote wande ling gemaakt, waarvan hij eerst met het aanbreken van den dag terugkwam. Nau welijks was hij in zijn leger in slaap ge vallen of hij werd gekweld door een be nauwden droom. Hij hoorde in de verte hoorngeschal en het klinken der belletjes van honden. Daar deze geluiden al nader kwamen en altijd sterker werden, schrikte hij eens klaps wakker, hij hield niet van zulke droo- men. Zoo als hij opkeek, zag hij tot zijn grooté ontsteltenis, dat hij eigenlijk niet gedroomd had, het was waarlijk een jachtstoet, die naderde en eer hij nog goed ën wel van zijn leger was, sprongen de honden op hem toe en achtervolgden hem. Hop! Hop! ging het over den akker, op ;en neer, heen en weer, links en rechts, nu vooruit, dan achteruit, tot de hijgende hon den op een verkeerd spoor gebracht waren [en blindelings verder holden. Nu dacht dé arme haas: Wacht, ik" ga ëens eventjes uitrusten en intusschen zag hij naar allé zijden om, of hij niemand zijner vele vrienden zag, die hem in het grootste gevaai; van dienste kon ?ijn. Daar bij dien greppel zat het konijntje voor zijn hol. De. haas had het konijntje altijd als een broeder behandeld, daarom liep hij er nu heen en zeiHelp mij, trouwe vriend en verberg mij in uw hol, want de honden zitten mij op de hielen en zullen mij dooden, als het mij niet lukt, een schuil hoekje te vinden. Het spijt mij voor u, huichelde het ko nijntje, maar mijn t^nte is met haar kinde ren bij mij gelogeerd, en mijn huis is zoo overvol, dat ik, zooals ge ziet, zelf er bui ten blijven moet, en dus ook gevaar loop. De haas antwoordde niets op deze lo- genachtige uitvlucht, maar ijlde verder en kwam bij den stier, wien hij reeds dikwijls goed voedsel aangewezen had. Houd met uw horens toch de honden van mij af, smeekte hij, opdat.rik in het woud kan komen, terwijl gé. ze ophoudt." Ik zou u van harte gaarne dienen, sprak de stier, maar ginds weidt mijn jonge koe zij is zeer bang en heeft mij daareven geroepen, om haar naar huis te geleiden, omdat zij bevreesd is voor de jachthonden. Zoo zwierf de haas radeloos rond, van vriend tot vriend en bad overal tever geefs om hulp en bescherming. Vele die ren hoorden hem niet eens aan en keerden zich om, toen zij hem zagen komen, andere waren zelf bang voor het vreemde hoorn geschal en ontvluchtten sidderend. Reeds hadden de honden het spoor van den haas weder gevonden, toen het hem eindelijk toch gelukte het houtgewas te bereiken. Daar lagen twee reeën onder een schaduw rijken beuk. Zij namen den vluchteling vriendelijk op en spraken hem moc-d in. Het jachtgedruisch kwam steeds nader, het blaffen der honden was duidelijk te hooren, plotseling sprong een der reeën op en liep met groote passen door de beek heen het bosch in. Toen de jagers en de honden het edele wild bemerkten, lieten zij aanstonds het spoor van de haas in den steek en. zetten het ree na. Kort daarop kwam de vermoeide ree langs om wegen weer in het leger terug, toen ging de andere heen, om de jagers te verschalken. Toen ook deze moede was, trok de eerste, die intusschen uitgerust was, weer heen en liet zich jagen. Zoo hielden zij het uren lang vol, tot jagers en honden moede wer den en verdrietig huiswaarts keerden. Toen het jachtrumoer weggestorven was, en de geplaagde dieren weer vrij konden adem halen, verhaalde de haas aan de reeën welke ondervinding hij heden opgedaan had, en met welke nietige voorwendsels zijn vermeende vrienden hem verlaten had den. O, zei een der reeën dat verwondert mij niet, dat weet ieder, want het spreek woord zegt, vrienden in den nood, honderd in een lood! Waartoe hebt ge ook veel vrienden noodig? Als men er maar één heeft, die ons trouw is, heeft men reeds genoeg Sen Iersche legende. In de goede dagen, toen de feeën en ka boutertjes nog gewoon waren, zich van tijd tot tijd met de zaken der stervelingen in to laten, woondo er een man, Mick Rur^ cell geheeten, diaht bij een beroemde abdijj die weer een good eind van do stad Corkj lag. Mick had een kleine hoeve in pacht, j hij arbeidde van 's morgens vroeg, tot 8 avonds laat, maar zijn land was zoo dof) dat hij hard werk had, om pacht op t«| brengen. Een heelon tijd ging het toch nog, maar eindelijk kwam or eon slecht jaar»' zoodat hij niet half genoeg had, om zdjaj huur te betalen en wel besluiten moest, om! zijn Icoo te verkoopen, hoezeer hem dat ookj aan het hart ging. Hij begaf zkh dus opj reis en nadat hij al zes lange mijlen te, vo.-'t had afgelegd kwam hij aan den top, van een groeten heuvel en daar haalde, iemand hem in. „Goeden morgen," zeide; de vreemdeling. „Goeden morgen," zcii Mick vriendelijk en, hij zag een ventj«l niet- veel grooter dan een dwerg, met eoni oud gerimpeld geel gezicht, een sclier-, pen neus, wit haar, kleurlooze lippen on roode oogen, die geen oogenblik rustig wa ren, maar naar alle kanten keken, zoodat Mick zich niet erg op zijn gemak gevoelde, en onwillekeurig wat harder ging loopen, maar de kleine man, die meer scheen te glijden, over den ruwen weg, hield hem, zonder moeite bij en vroeg: „Waar gaat, go met die boe heen, goede man?" „Wel,, naar de markt te Cork, om ze te verkoo pen," antwoordde Mick, b:venxle op het hcorcn van de schrille doordringende stem. „Wil je ze mij verkoopen?" Mick schrikte, hij was bang om iets met den kleinen man te doen te hebben, en hij was nog banger om neen te zeggen. „Wat wilt gij er voor, geven?" zei hij ten laatste. „Ik zal u wat zeggen: ik zal u deze flesch geven," zei het ventje, terwijl hij iets onder zijn jas vandaan haalde. Mick keek naar de flesoh en niettegenstaande zijn angst, kon hij niet nalaten in een luiden lachbui uit de barsten. „Lach, zooveel ga wilt," zei de kleine man, „maar ik verze ker U, dat de«e flesch beter is, dan al het geld, dat je in de stad voor de koe zult krij gen. Gerust, ge zult er geen berouw van i hebben, Mick Purcell!" Wel was Mick Purcell in zijn hart nog, niet overtuigd, maar hij durfde niet an- ders, want het geheimzinnige van de kleine vreemdeling, die nu alweer zijn naam ook schéén te kennen, zonder, dat hij dien) gezegd had, deed Mick hoe langer, hoe; minder op zijn gemak zijn! En alsof onzej kleine man die gedachte raadde, ging hijj voort," Mick Purcell, ik ken en acht u, doel daarom zooals ik u raad, of het zou u kun-1 nen berouwen. Hier, neem de flesch, '*a| als ge thuiskomt vanavond, kom dan stipt na, wat ik u zeggen zal?" Mick duifde geen aarzeling meer tocnen, gaf de koe over en nam de flesch, daarvoor inplaats, ter wijl hij gelaten vroeg. „Nu, wat is dat dan?" „Als ge thuiskomt moot uw vrouw de kamer vegen, en een schoon laken over de tafel 8preiden en als ze dan klaar is zet dan de flesch op den grond en zeg dez- woorden: „Flesch, doe uw plicht" en gij zult zien wat er gebeurt. Goedendag, ver der Mick Purcell, gij zajt een rijk man."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11