Het pleizier van op reis te gaan.
Het onderhoud van het Yildiz-paleis
gelicht en lagen er naast; maar de roovers,
die onze langzame nadering gemerkt had
den, waren natuurlijk verdwenen.
Toen de weg in arde was gemaakt, werd
ik naar het hospitaal gebracht, waar de ge-
neesheeren deden wat ze konden, doch het
Help niet: mijn .arm moest 'er af, want hij
was lealijk in de knel geweest, en nadat ik
hersteld was, .verplaatste de Maatschappij
me hierheen."
Zoo vertelde onze wakkere spoorambte
naar.
Ik luisterde met groote belangstelling, en
heb later nog dikwijls aan die treffende ge
schiedenis gedacht.
Het ifras tijd, can te vertrekkenik reikte
hem de h&ad, en hij zeide:
„Pleizierige reis, mijnheer t"
„Goeden nacht
In de „Gartenlau.be'schrijft J. Lorm
ander den titel „Reiskoorts" het vol
gende:
Is, zoo vraagt hij, het reizen een genoe
gen? Met het jonge groen, die meikevers
en de versohe augurken komt deze vraag
vanzelf weer boven. Voor een van de beide
partijen is het reizen stellig een pleizier,
doo niet voor die op reis gaten, dan toch
voor die achterblijven. Tenzij men zelf ver
voermiddelen te besturen heeft. In een
Fransch blijspel komt een stationschef
voor, die op de klachten van wanhopige
passagiers altijd hetzelfde antwoord geeft:
„U krijgt uw verdiende loon. Waarom reist
n dan ook? Reis ik?"
Maar de menschen reizen nu eenmaal, al
hebben zij zich verleden jaar heilig voor
genomen, zich niet meer door elkander te
lateh schudden en schokken, te bevriezen
van kou of te Versmoren van hitte, in
slechte bedden te sla.pen, voor veel geld
spijzen te eten, die alle met hetzelfde ho
tels auaje begoten schijnen te zijn, en ver
licht rond te kijken, zoodra men weer thuis
gekomen ie.
En dan de reiskoorts, die weken van te
voren al begint in den vorm van tallooze
besprekingen over wat er nog te doen en
te bestellen is, met de zekerheid, dat er
op den dag der afreis nog allerlei dingen
Vergeten blijken te zijn. Wie kent ze niet,
de noodzakelijke dingen, onverschillig of
het een brandtang, een portefeuille of bet
«poorBoekje is, die toch op een „vaste
plaats" zijn neergelegd, om ze dadelijk te
kunnen vinden, en toch op het juiste
oogenblik verdwenen zijn, omdat een ander
familielid: ze op een andere „vaste plaats"
heeft neergelegd of ze alvast maar heeft
ingepakt.
Ja, <fie verschrikkelijke koffers! Ze kun
nen niet vóór het laatste oogenblik worden
gesloten, omdat er immers nog wat ver
geten zou kunnen zijnmaar juist daar-
door is 'er langzamerhand zóóveel ingesta-
.pekf, dat ze, daar ook de diepte van een
koffetr haar1 grenzen heeft, eindelijk niet
meer gesloten kunnen worden. Met wan
hopige uitroepen, vragen, verwijten en
strakke gezichten gaat de heele familie
aan het werk, om het weerspannige mon
ster te sluiten: de zoon aan den eenen, de
dochter aan den anderen kant. Vergeefs,
bet ondier blijft gapen, en reeds zal men
'den strijd opgeven, wanneer de vader met
zijn gewicht, ditmaal geen moreel over
wicht, de zaak beslist door op den koffer
'te gaan staan, waarop deze zich in zijn lot
eehikt, en, vóór hij gelegenheid heeft ziah
te bedenken, de sleutel in het slot wordt
omgedraaid.
Men is aan het station, dringt bij het lo
ket voor de plaatskaartjes, geeft de bagage
mp en staat eenvoudig verstomd over de
koeten, die onmogelijk zoo hoog zouden
kunnen wezen, wanneer verschillende
huisgenootten niet allerlei nutteloooe din
gen hadden meegenomen. Deze opmerking
vaar dten vader lokt een dito van de moeder
nü^ van gelijke onvriendelijkheid, met oom-
van dó kinderen.
fc óma pfaMv doorloopeflfc dsn beeft de
stemming een temperatuur van 300 graden
bereikt. Menschen 1 iefde heerscht overal,
behalve op een stationaperron m de vacan
tia.
„Hebben we nu niete vergaten?"
[1 „Neen; ja toch: waar is mijn, hoede,
dooe, die grijze?"
„Schrijf je gauw?*7
„Trap toch niet op mijn japonf4
„Zorg, dat je gauw de fioekplaateen in
beslag neemt!"
„Ik weet het wel, Ik weet het wel, maakt
mij toch niet zenuwachtig P*
„Jo bent onuitstaanbaar!"
„Kalm toch, kinderen, kalm toch.. Is
iedereen 'ar nu?"
Gejaagd kijken de reizigers op hun hor
loge verklaren, dat de trein im toch komen
moet; „of zou hij weer, als gewoonlijk, te
laat wezen?" Men draaft angstig op het
perron heen en weer, telt voor den zooveel-
eten keer de handbagage, betast alle zak
ken, of er soms iets vermist wordt, wordt
woedend, ate anderen in denzelfden coupé
willen gaan; inderdaad, do vredelievende,;
beschaafde burger wordt een brutale
egoïst, die zijn naasten gaat beschouwen
als zijn vijanden, die hij gerechtigd is met
hand en tand te bestrijden. Het is de
reis-zied, die in ons wordt opgewekt.
Voor velen is het reizen zelf een genoe
gen niet het bereiken van het doel. Zeifis
in meer d)an volle cooipé's is het voor
velen interessant te zitten te midden van
vreemde menschen, die andere talen spre
ken en veel in de wereld hebben (meege
maakt en gezien. De drukte en beweging in
den restauratiewagen, waar men alle talen
hoort en de bellners geld ziet aannemen
uit alle landen, boeit en vermaakt hen
niet weinig. Wat een verscheidenheid
Daar is de zwijgende, voornaam doende
reiziger; het eigenaardige echtpaar, waar
van dé man sopraan en de vrouw bas
spreekt; de alleen reizende dame, blond en
met ruischende zijden kleeren; de luidl-
ruchhige, altijd ontevreden handelsreizi
ger, en de gemoedelijke, altijd bedaarde
wereldzwerver, die even rustig op den bou
levard te Parijs zijn absint drinkt, ate te
Rio-do-Janeiro zijn maté, of in Madrid zijn
chocolade met kleine mesjes snijdt. Dat
alles ia een belangwekkende studie voor
iedereen, die gewoon is, om zich heen be
zien. De drama's van het vertrek, de kluch
ten bij aankomst, de tooneeltjes, die daar-
tussohen in worden afgespeeld, het "blijft
als een tooneelvoc^stelling, welke dikwijls
echter is dan die achter de voetlichten
wordt afgespeeld.
Als ooit iemand op het denkbeeld komt,
een reis-zielkunde te schrijven, zal hij erva
ren wat men van een mensch hopen en
wat men van hem vxeezen kan.
Daar is vooreerst de reiziger, die op het
nippertje komt. Hij heeft op den morgen
'der afreis nog langer geslapen dan ge
woonlijk, omdat hij den vorigen avond lan
ger dan anders opgebleven is en verbaasd
was, bdj het opstaan te bemerken, dat hij
een en ander had vergeten te regelen.
Overigens gelooft hij wel, dat alles nog
terecht zal komen, dat de klokken vóór
gaan, de trein wel te laat. zal wezen.
Hij is de luchthartige egoïst, die in de
maatschappij menschen en dingen eVen
onverschillig behandelen zal als zijn dienst
personeel thuis en zijn medereizigers, die
hem hinderen. Daar hij van meening is,
dat de wereld bestaat om hem het leven
aangenaam te maken, eischt hij altijd
voor zich de beste plaats op. Een slechts
kameraad, niet alleen in den coupé, maar
ook in het leven.
Een andere soort is de beladen reiziger
of reizigster, die op een uitstapje van veer
tien dagen het mogelijke en onmogelijke
meeneemt: alle kleeren, alle toilet-artike
len, een kleine bibliotheek,- een doos vol
briefpapier. Als het er op aankomt, wordt
niets van deze overdaad gebruikt.
Dan de haastigen, die hun kaartje ver
loren hebben, of hun portemonnaie of hun
sleutels. Die thuis belangrijke papieren
hebben laten liggen, welke een dienstwilli
ge vriend in razende haast moet gaan ha-
lep,, terwijl zaj zelf zenuwachtig Sjdjereri
op 't perron. Die in de ongeschiktste oogésfr
blikken denken aan brieven, welke ze nood
zakelijk hadden moeten schrijven, of
een bezoek, dat in geen geval verzuimd
had mogen worden. Dat zijn de menschen,
die nooit denken aan wat op het oogen
blik zelf gedaan mod: worden, maar wier
geest ziah steeds bezig houdt met wat
voorbij is of nog komen moet.
2aj gaan altijd te vroeg van huis, maar
komen toch altijd Laat, omdat sSe zich on
derweg allerlei dingen herinneren, die nog
gedaan hadden moeten zijn.
Met zichzelf ingenomen is weer een an
dere categorie. Die weten precies, wat ze in
hun koffer moeten hebben, pakken cW.
zelf in, letten precies op hun tijd, wen-
schen niet te wachten, noch zich ten genoe
gen van anderen te haasten. Zij zijn wel
willend, maar er niet op gesteld, dat men
op hun welwillendheid een beroep doet.
Met hun correctheid werken zij soms prik
kelend op andieren; maar zijn miRaoVnon cle
eenigen, die niet bij den terugkeer de
gewaarwordingen meebrengen, diat ze van
de ontspareningsreos van een maiynd wel
drife maanden zouden willen uitrusten.:
Yfëe heeft ooit een beschrijving geleoen
van Konstantanopel, waarin niet steen en
been weid geklaagd over de vervuiling der
stad; waar drommen van onooglijke, hon
gerige honden, gedwongen door den bitter-
sten nood, de taak vervullen, waarmede in
westersche steden de stadsreiniging is be-.
Laat? Wie heeft niet met afgrijzen, gehoord
van den toestand, waarin daar bijv. de
paardetram verkeert, waarin de menschen
als dieren opeengepakt worden en de reuk
en andere zenuwen der passagiers op de'
zwaarste proef worden gesteld? En welke
lezer heeft dan het gemeentebestuur van
Konstantinopel in zijn gedachten niet van
grove nalatigheid beschuldigd, voor welke
misschien alleen een verontschuldiging te
-vinden was in de Ooetersche indolentie?
Maar er kunnen verzachtende omstandig
heden worden gepleit voor dat in gedach
ten en in woord en geschrift zoo dikwijls
gesmade gemeentebestuur. In 'den tSjd van
de alleen-heerschappij nl had 1 nog voor
heel wat andere dingen te zorgen dan al
leen voor het welzijn van de stad, wier
belangen er aan waren toevertrouwd. Dat
blijkt uit een rekening en verantwoording,
die dezer dagen bdj de Kamer is ingekomen.
Het geheele onderhond van het Yildis-paleis
geschiedde nL op koeten van 'de stad En
bij die grilligheid en den bouwLust van den
Sultan boette dit enorme sommen. De ci
viele lijst van Abdoel-Hamid is ml. aan de
stad Konstantinopel niet minder schuldig
dan 334,000 Tnrksche ponden (bijna vier
millioen gulden), bovendien gas en water
voor een aantal jaren, de kosten voor dien
bouw van een huis voor 'den beruohten Fe-
him iPasja, voor muren om het paleis, enz.
Men mag, dit hoorende, het stedelijk be
stuur dus niet te hard vallen over hetgeen
het in den loop van vele jaren heeft ver
zuimd, of beter gezegd, bij gebrek aan mid
delen niet heeft kunnen doen.
Zelfs de Tnrksche Kamer, die toch wel
eenigen kijk c;-> de zaken in het Rijk heeft,
had het. zich niet zoo erg voorgesteld en
heeft daarom dan ook besloten de stad te
hulp te komen en haar de voorgeschoten
sommen terug te betalen uit het vermogen,
dat de ex-Sultan aan het Rijk heeft afge
staan.
STOFGOUD.
Een gezonde geest wordt, evenals een ge
zond lichaam, verkregen door het uitroeien
van het kwade.
A. Du mas.
Er is in bewondering ïete edels zoowel
voor hem, 'db ze koestert, als voor hem,
die ze opwekt.
Go natte fik