No. 15129. LEIBSCH DAGBLAD, Zaterdag- 19 Juni. Anno 1909, PERSOVERZICHT. EEN KRANTENARTIKEL Ondor het hoofd De rechteronhet A r b-e idscoatr aot lezen wij in „Het Y o 1 k" „Land en Volk" juichte onlangs ©ver een voor de arbeiders gunstige beslis sing van den Groningschen kantonrechter in zake do wet op het Arbeidscontract en meende al, dat hiermede de heele „sociaal democratische leugencampagne" (wij citoe ren uit het hoofd, maar zoo iets stond er natuurlijk) omverviel. Thans moit naar aanleiding van een ander vonnis, van den Amsterdamschen kantonrechter, het Kamerlid Drucker in hetzelfde blad een heel ander geluid doen hooren. Wij maakt-ctn reeds molding vain het vonnis, waarbij een arbeider den eisoh Tot afgifte van een getuigsohrift en tot vergoeding van schade door de nïet-afgifte ontzegd werd, op grond van allerlei juri- dk")he haarklooverijen. De heer Drucker schrijft nu „Vonnissen als dit zijn in hooge mate geschikt, onze gehoole rechtspraak in bree- de kringen de-" bevolking in miskrediet te brengen. Men schaamt zach als Nederlander, wan neer men dergelijke beslissing legt naast de uitspraken veil Duitsche rechtscolleges, niet alleen Geworbegeriohte met leekeai- rcchters, maar ook gewone rechtbanken 1 die het overeenkomstige wetsartikel zóó plegen te hanteeren, dat de arbeider «f- doendo wordt geholpen. Niet alleen, dat onze wet tot beslissingen als de thans gevallene niet dwingt in tegendeel, deze vormt een terugtred, ver geleken met hetgeen in andero soortgelijke gevallen in Nederland een zeer gewone rechtspraak is." Na dan uiteengezet te hebben, hoe de rechter zeer goed de wet geheel anders had kunnen toepassen, schrijft de heer Drucker „Nicte van dit, aiies geschiedde. Zoowel ide wet op de arbeidsovereenkomst als onze jdgemeene wetsbepalingen werden op eng hartige wijze uitgelegd. Tegen dergelijke opvattingen des rech ters baart noch de zorgvuldigste wetsre- dactie, noob de beste rechtsgeleerde hulp. Het is èn voor de werking dor wet op de arbeidsovereenkomst èn voor den naam onzer rechtspraak in het algemeen te ho pen, dat bij de toepassing van art. 103Baa dit vonnis een éénling blijft." jïi dit verband ia belangwekkend een herinnering die de redactie van „Het Kleedingsbedrij F', het orgaan van den Bond van Arbeiders in do Kle dingindustrie, brengt. Het schrijft over de onderhavige getuigschrift-uitspraak van den kantonrechter Hilterman: „Indertijd is in de Tweede Kamer ge twijfeld aan de waarde van dit artikel. Maar daar kwam niemand minder «Iati de vader der wet, mr. Drucker, sterk te- ffen op Hij zei o.a.„En ook in dit arti kel zit meer dan de heer Tak (die de op merking had gemaakt) iiet heeft doen voorkomen.hetgeen hier wordt voorge meld is in overeen 9temming met hetgeen hl Diritechland geldt en d9 practijk heeft daar geleerd, dat deze bepaling voor den arbeider als een krachtige steun werkt door de civiel-rechterlijke vergoedingen, z" toekent De in „H et Volk" opgenomen verkla- ;*ing van de S.-D.-P.'o r s, waaronder mr. •M. Merdfels, die in de 8.-D. A.-P. terug- k e e r e n, luidt aldus De opeenvolgende gebeurtenissen der laat ste maanden in de Nederlandsche sociaal- democratie hebben onder meer dit ten ge volge gehad, dat een aantal oud-leden der fi.-D. A.-P., zonder dat overigens hun sociaal-democratische overtuiging in eenig r'cht gewijzigd of verzwakt is, buiten organisatie zioh hebben zien geplaatst. Een aantal hunner, wier namen hier vol gen, heeft het oogenblik gekomen geacht, zich ernstig de vraag voor te leggen, of het hun geoorloofd wa« nog langer in dezen toestand te volharden. En zij hebben, na gezette overweging, gemeend xeer beslist die vraag ontkennend te moeten beant woorden. Voor zoover er onder hen zijn, die aanvankelijk meenden tot een nieuw te vormen politieke organisatie te mogen toe treden, hebben zij, nog vóór deze in actie trad, zich aan haar onttrokken, toen de vanwege het Internationaal Bureau be proefde en door de 8.-D. A.-P. gesteunde en aanvaarde pogingen tot hereeniging zoo al niet opzettelijk waren verijdeld door, dan toch waren afgestuit op een geest van onverzoenlijkheid, die niet de hunne was, en die meer gezind was tot den meest fei len strijd tegen, dan tot samenwerking i n de S.-D. A.-P. De 8.-D A.-P. had de hand tot toenade ring ook na de te Deventer gevelde uit spraak gereikt. Dat die werd geweigerd, en liever onverwijld de strijd werd aange bonden, konden aj niet drogen. Maar er is meer, dot hun tot het nemen van een besluit n u heeft gedreven. De verkiezingen hebben sedert plaats gehad, en de uitslag heeft doen zien een verras- send-sterke verschuiving van het sociaal democratische kiezerskorps naar de drie groote steden en sommige industrie-stre ken. Er is gebleken, dat de 8.-D. A.-P. vat heeft gekregen op groote scharen uit het groot-steedsohe en industrieele prole tariaat, terwijl daarentegen het aanvanke lijk succes in sommige agragische distric ten, met nog veelal achterlijk-economische structuur, zich niet heeft doorgezet. Dit wijst juist hun, die alleen de praktijk van het Marxisme voor de arbeiders-klasse waarlijk doeltreffend achten, ontwijfel baar den weg, nL naar de Partij, die, hot materiaal tot toepassing dier praktijk onder haar aanhang en onder haar bereik heeft weten te brengen. Men zal kunnen begrijpen, dat menig onzer, na alles wat gebeurd is, dezen stap allerminst Echt valt. Het geldt een zelf overwinning, (fie voor sommigen moeilijk te behalen was. Maar wij meenen temoe- ten. Anders te handelen, zouden wij in ons als een zwakheid veroordeelen. En dus doen wij. En bovendien, de uitslag der verkie zingen heeft een politieke constellatie ge schapen, die een tijdperk van brutale reac tie op politiek en economisch gebied doet duchten, zoo niet mot zekerheid doet wachten. In dien strijd zal geen sociaal democraat werkeloos mogen staan, is af zijdigheid onhoudbaar, zal ook hopen wij verdeeldheid moeten verdwijnen. Dit alles heeft ons doen besluiten allen anderen overwegingen, van welken aard ook, het zwijgen op te leggen, óók alle persoonlijke bitterheid zooveel in ons ver mogen is ter zijde te stellen. Waar de klassenstrijd den weg wijst, en dit is in den uitslag dor verkiezingen duidelijk het geval daar heeft men te volgen. Daar heeft men óók en in deze aangelegenheid niet het minst te trach ten te vergeten... Zoo gevoelen wij ons dan verplicht tot terugkeer in de S.-D. A.-P-, om er, naar wij wenschen, met des te grooter toewij ding te kunnen werken naarmate de ellen de der soheiding ons dieper heeft getrof fen. De bourgouis moge in een volgehouden persoonlijk isolement iets fierheldhaftigs zien den sooiaal-democraat is het op den duur onwaardig en onduldbaar, want het rooft hem den glans en de heerlijkheid van zijn leven. De redactie van „H et Volk" maakt de volgende opmerking over de motieven, die de onderteekenaars der verklaring voor hun terugkeer geven: De verkiezingen hebben doen zien een verschuiving van het soc.-dem. kiezers korps naar de drie groote steden, terwijl het aanvankelijk succes ten plattelande rich niet heeft doorgezet. Dat bewijst aan de onderteekenaren, dat de S.-D. A.-P. toch wel gezond is. Nu is evenwel de groei der S.-D. A.-P. in de groote steden absoluut niets nieuws. Die groei is bij iedere algemeene verkiezing te oonstateeren geweest. De cijfers wijzen op een groei van een wonderbaarlijke ge stadigheid. In Amsterdam was hij tusschen 1901 en 1905 zelfs nog sterker dan tusschen 1905 en 1909. Hier dus niets nieuws. Zien dan deze partij genooten het gunstige ver schijnsel in den betrekkelijken stilstand in een aantal plattelandsdistricten 1 Welnu, wij niet. De sociaal-democratie heeft den plicht het proletariaat in steden en op het platteland te winnen en de heele tegen stelling tusschen die beide behoort niet te worden gemaakt, wijl zij hoogst onbillijk is jegens de vele goode partijgenooten, die hun arbeidsveld hebben op het platteland en daar even nattig werk doen als wij in de groote steden. Onze groei In de steden kan en moet ge paard gaan aan groei op het platteland. Wij willen een sociaal-democratie, die „in dorp en stad, in mijn 6Q veld" de roode vaan plant en ten zege voert. Wij vertarouwen, dat deze teruggekeerde partijgenooten dit met ons eens zullen zijn en boeten hen weer welkom in de gelede ren. In een ingezonden stukje in „De Nieu we Oourant" geeft „een vrouw, die zooals zij teekent met vrouwenkiesrecht tot nu toe niet te maken heeft", aan haar verontwaardiging lucht over de verregaan de laksheid der mannelijke kiezers in Den Haag, waar van de 84,528 ingeschreven kiezers er niet minder dan 11,599 van de stembus aijn weggeble ven. Is het goen schande? vraagt zij en rij acht dezulken het kiesrecht niet waard. „Missohien, meent zij, zou het volgende in practijk gebracht kunnen worden. De kiesvereonlgingen dragen den vrouwen op om do gemakzuchtdgen mi Laksen aan te sporen hun stem uit te brengen. In menig opzicht hebben de dames getoond vol vuur en vol ijver het haar opgedragen werk te verrichten. Hebben zij niet, alle woer on wind trotseerende, de voorbijgangers over gehaald wat voor haar offerbusj es te ge ven ten bate van noodlijdenden en werk- looaen? Laten de vrouwen dan ook eens al haar krachten boproeven om de laksen, de lauw en, de onverschilligen een volgenden keer voor de stembus op te halen." De A rnhemsohe Courant** zegt hiervan: Inderdaad, dit denkbeeld is niet kwaad. Als er zich een voldoend aantal zoo geest driftige vrouwen als de inzendster in ,,D e Nieuwe Oouran t", voor dit werk beschikbaar wilden stellen, zou het resul taat onbetwistbaar grootech wezen. Ware het alleen, omdat mannen van positie en naam, zooals wij er nog onlangs een ont moetten, zich dan althans vermoedelijk schamen zouden, hun onverschilligheid voor de openbare zaak te willen verontschuldi gen met een schouderophalend: „Och, ik bemoei me nooit met politiek." Van Nederlandse!! standpunt beden, ge voelen wij weinig sympathie voor do Lon- densohe „suffragettes", maar om den ellen- digen Jan-Salie-geeat uit een deel der m in nelijke kiezers uit te drijven, zouden wij een groote schare van zulke geestdriftige en volhardende vrouwen in Nederland met warme ingenomenheid begroeten. In een driester Schimp en hoon zegt „De Stan daa rd" Onze partij, zoo schreven we daags na den uitslag, or in roemen en or voor danken, dat zo zich niet heeft laten prik kelen, om hoon met hoon mi schimp met schimp te vergelden. Hiertegen voert men nu aan: lo. dat er toch in drie plaatsen een h i h a h o onder de tegenstanders van de liberale oandi- Tüat-en is opgegaan; 2o. dat er bij een libe raal Kamerlid 's avonds voor zijn huis een fluilaubaJe is gebracht; "en 3o. dat er in Rotterdam III door een troepje gezongen is: Plate die mag zakjes plakken 1 We kunnen de«e feiten niofc controlee ren; maar aangenomen, dat ze waar rijn, merken we op, dat dusver door niets be wezen is, dat die zoo laf deden, Antire- volutionnairen waren. Er was in Rotterdam III ook een Sociaal-democra tisch eandidaat gesteld. En voorts, dat al mocht ook man en paard kunnen worden aangetoond, dan nog do uitsondering den regel niet bereikt, maar bevestigt. Om te oordeel en over de houding van een groote volksgroep, doet do historie schrijver onderzoek niet naar wat in twee, drie gevallen plaats greep, maar naar de houding, welke do groote massa, die tot deze groep behoort, aannam. En, zóó de zaak beoordeeld, blijft vast staan, dat in 1905 do schimp en hoon, aan dr. Kuyper aangedaan, onder de Linksche groepen een algemeen karakter droeg, en door haar pers toegejuicht en aangevuurd werd. Alleen prof. Holwerda had destijds den moed er protest tegen in te dienen. Thans daarentegen is de houding dor overwinnende groepen kalm, rustig en waardig geweest, on, overal waar dit kou i,e in psalmgezang Gocfo lof gegeven en voor de verkregen uitkomst gedankt Wo nemen dan ook van wat we schreven geen woord teru& ook al bleek, dat dit maal het bi ha ho door mannen, tot once partij behoorende, was aangeheven. Exoeptio oonfirm&t regul&m! In de rubriek „Haagsohe Brieven" in „D e Maasbode" lezen wij Wat er een ellende geleden wordt in deze stad van luxe; zij, die een vluchtig bezoek brengen aan Den Haag en al leen de schoon© zijde er van zien, zullen het rich maar moeilijk kunnen voorstellen. Toch zijn er hier eiken nacht talloozen, en daaronder vele vrouwen en kinderen die rondzwerven zonder dak. Een circulaire, dozer dagen aan allo Haagsche ingezetenen toegezonden door „De Metropool, Nuoht-Asyl voor Vrou wen en Kinderen", geeft een somheren kijk op wat 'er gel oden wordt in het „donkere" Den Haag. Tweehonderd noodlijdende vrouwen, moeders met kinderen, werden er gedurende zes maanden in die inrich ting voor den nacht onder dok gebracht. Tweehonderd moeders, die geen slaapplaats hadden voor haar kinderen, en natuurlijk goen voedsel ook. Tweehonderd vrouwen, die rondzwerven moesten zonder dak, zon der bescherming. Het is wel goed, dat „De Metropool" deze oiroulairo heeft verspreid. Velen kunnen nu eens zien en gevoelen ook dat er nog ellende ook ia. Men leeft hier zooveel voor zijn pleizier, ook co mindere man. Maar do ellende vergeet men zoo licht, of men wil haar niet zien. Nu kunnen die allen denken aan die moeders met haar kleinen op den arm, die geen dak hebben boven haar hoofd en geen plaats om te slapen. Mr. v. B., de Haagsohe medewerker van „De Controleur", schrijft: „Een goed democraat moot natuurlijk als ideaal stellen: alle onderwijs vrij voor wie er den lust en de geschiktheid toe heeft. Maar zou men dat ideaal één stapje nader komen door een Haagschen jongen uit den kleinen burgerstand naar een gymnasium te sturen, zonder de ze kerheid, dat hij eventueol later studeeren kan En dan nog I Met de H. B.-S. is het andera. Maar ook Jiierin dient de noodige voorzichtigheid be tracht, wil men geen groote teleurstelling kweeken. En vooral geen kunstmatige aanfokkerij. ik hoop, dat men mot de noodige kalmte zal te werk gaan bdj de toepassing van den goeden maatregel. Wat bureau- of bank- klerkjes aanfokken door het M. O. brengt de democratie geen stap verder." „O n 8 T ij d s o h r i f t" schrijft in den maandeKjksohen Terugblik o. m. het vol gende: Van den beginne af hebben wij in deze maandkroniek onze afkeuring uitgespro ken over de pogingen, van zekere zijde ge daan, om het K a b i o e t-H eemskerk het stempel der on-echtheid op te druk ken. Wij hobben ons verzet tegen een dwin gelandij, die voornamelijk van predikan- ten-propaganda uitging, welke eigenlijk bedoelde te zeggen, dat het ons land, onder een Kabinet, waarin dr. Kuyper geen zit ting had, nooit goed kan gaan. Het i anderhalf jaar lang goed gegaan, en we verheugen ons er in, dot, althans in den laataten tijd, welwillender houding tegen over het Kabinet is aangenomen, welwil lender naarmate de toon der vrijzinnigen feller en scherper werd. Toch heeft het orgaan der aanvankelijk-ontstemden (of mogen wij hier misschien zelfs den meer voudsvorm niet gebruiken 1), toch heeft de redacteur van „De Standaar d", die gemeenlijk het „klavier der volksconscien- fcie" zoo wèl bespeelt, aan zijn instrument nog geen enkelen helder-schallendon toon vóór het zittend Kabinet weten te ontlok ken, en bleef het aan de bondgenooten m de coalitie overgelaten de algemeene strijdleuze aan te heffen, die op behoud van het zittend Kabinet aanstuurt. Wat daarvan de boteekenis zij voor de toe komst, valt niet gemakkelijk te zeggen, en in de huidige omstandigheden wagen wij althans ons niet aan een voorspelling. Wel kunnen wij ons niet voorstellen, dat dr. Kuyper op den duur bevrediging zott kunnen vinden in het kamerlidmaatschap, al valt ook in de functie van Volksverte genwoordiger naar hot hoogste te streven. Wij kannen dit te gemakkelijker uitspro ken, omdat de vrijzinnige pers, die zoo gaarne uit „O n s T ij d s e h ri f t" oven* drukt wat rij als de wigge in de rechter* rijde beechouwt, nl. haar onderlinge on- eenigheden, niet meer in de gelegenheid *a! zijn deze verwachting tot een stembus- middel „togen Knvner" nit te buiten.' In aansluiting met hot in cms vorig Oven- richt medegedeelde aangaande den b i cf- stond te Utreoht en het daarnitt voortgesproten schrijven in eenige bladen* diene nog, dat de correspondent van do „N ieuwe Rotterdamsohe Oou rant" te Utrecht, door zijn redactie ter verantwoording geroepen over de juist heid van rijn verslag, onder overlegging van zijn aanteekeningen, ten volle hand haaft de juistheid van wat hij schreef.- Daaruit blijkt dan, dat prof. Vis-1 soher inderdaad heeft gezegd, wat in het verriag staat. Nog een oordeel over den bidstond* In mr. Van de Laar'a „K laroe n.'* Waarin staat: Do uitlating blijkt dan nu een volkomen mie verstand goweest te zijn, een gevolg van professorale verstrooidheid. Met dat al blijft hot feit van den politieken bid stond bestaan, waarin „de vermenging van heilige beginselen en wereldsoh gedoe, eon voroohijnflol baj' do huidige coalitie-politiek bij wijle maar ai te vaak reeck gezien, haar toppunt bereikt." En als dan prof. Vissoher met zijn „Godsoordeel" niet dr. Bronsveld, maar hen, die „uit pure negatie leven" bodoeld heeft wat boduidt dan zijn vermelding van de kinderen, die men ziet opgaan naar de „paapsche mis"? Er zouden dus nit boelist ongeloovige, daarbij antipapóati- Boho kringen, poisonen geloovig-roomsch geworden zijn. Ie dit vraagt mr. v. d. Laar voor prof. V. een oordeel Gods? „Het zij verre, hot ia immers een zegen, een vooruitgang,- misschien een stomme Gods, maar nooit oen oordee 1," hot Roomsoh worden van een ongcloovigc., Prof. V. schijnt dat niet te vinden. „En dat is nu de man, die in zijn geschrift „De antithese" den godsdienstigen begin sel-band tusschen Orthodox en Roomsch b'<5- pleit in tegenstelling met alles wat onge- loovig is.*' Zoo is dan de hooggeleerde voorlichting op den Utrechtachen bidstond „gebazel" geweest, óf uit prof. V.'s voorstelling blijkt. een antipapisme hij hem, dat strijdt met al wat hijzelf vroeger schroef* Dien morgen deed de lente in Parijs haar intrede. Voor het geopende venster, met uitzicht op de boomen van het Petit Luxembourg, keek Paul Pom6ret naar d* hioht, een heldere blauwe luoht, die hem telkens de oogen deed toeknijpen. Sinds twee maanden, dat hij eiken dag een wei- OÓg dichter den dood naderde, brandend Vnn koorts en uitgeput door de koude, hod haj niet zoo'n verlengen gevoeld om ♦e loven als nu. Na een slaap van ver scheidene uren was hij plotseling ont waakt met den wensch op te staan, zioh aft te rekken en diep te ademen. Hij had alléén zijn toilet gemaakt, zonder de hulp Van den bediende, hoewel zenuwachtig, en bSj had zijn snor en board in punt ge draaid. Daarna had hij een helder-wit boord omgedaan en een rijden daa geko zen, die hij zoo gaarne mocht rien. H5j deed zijn nieuwste jag aan; bemerkte zelfs piet, dat ze in plooien over zijn mager Hokaam hing, en glimlachte, gelukkig den .voet in een vasten schoen te voelen en met Voldoening op de blanke huid van rijn uitgemergelde banden neerziende. Toen was hij tot ontsteltenis van rijn kamerdie naar uitgegaan. Sedert een groote maand dacht de dok ter: „Hij /tal nimmer meer beneden ko men*" En daar ging hij met zekeren pa-s, Óen rug een weinig gebogen, de schouders puntig afga teekend onder de jas, maar mtt het hoofd reöht-op^ met gla»te-rende oogen, gulzig om te zien, en den mond ge opend om die zoele lucht in te ademen, die hem als met leven bezielde. 's Avonds te voren nog, op zijn gemak stoel uitgestrekt, had haj het hoofd ge schud, ongeloovig voor de troostende woorden van een vriend. Maar dezen morgen noemde hij zelf nog eens de namen van mannen, van vrouwen, die den spot hadden gedreven met den dood. En hij dacht: Waarom ik niet op mijn beurt? En hij ging zenuwachtig verder; rijn stappen klonken hord op de steenen alsof ze bevestigen wilden die kracht, waarover hjj zioh verbaasde. Haj ging het Luxem bourg binnen, waar de zon d© rechte scha duwen der boomen op het glinsterend aand wierp. Doch hsj wan spoedig buiten adem en zette zich op een bank neer. „Ik mocht vandaag nog geen wandeling doen", dacht hij. „Maar... ik heb vijf mi nuten geloopen en ben nog in het geheel niet moe." Hij hoestte en stond weer op. „Als ik eens naar mijn blad ging!" zei hij plotseling. En dit denkbeeld werd onmiddellijk een koortsachtig, onweerstaanbaar verlangen. Noor zijn blad gaan 1 Het blad, waarin, toen hjj nog werkte evenals de anderen, allo dagen rijn artikel verBcfceen. Plotseling brandde hij van nieuwsgierig heid om het oude huis terug te zien, met het aéeenen portaal, de vermolmde trap met roodgerooete leuning, do redoobiezar len, dlc ruiken naar inkt en papier, en hot bureau van den directeur, den ouden «Teen Ba beau, die sinds het begin van zijn ziekte hem zoo herhaaldelijk bod bezocht en zoo treffende bewijzen van vriendschap had gegeven. Ja, in dit vroege morgenuur zou hjj hem zeker niet treffen. Maar hij zou zijn kaartje aohterlaten. 01 wat zou Ro- beau verrast rijn straks dat kaartje d&Ar te vinden I Aan de poort van het Luxembourg riep haj een rijtuig aan, en in het dagbladge bouw aangekomen, doorliep hij langzaam alle zalen, tevreden en verrast die muren, (üe tafels, die lampen terug te zien met de groene kappen, verlengd door wat vellen papier. Hij gevoelde zioh nu niet moe. Hij waande zich genezen en zijn dagelijksche kopij brengend. Doch hij ontmoette slechts een jongen, <Be heen en weer slenterde en cbe hem niet herkende. Hij zeide tot hem: „Ik ben Paul Pomeret." De ander zog hem verbaasd aan. Hij ging toen het vertrek van den direc teur binnen. Er was niemand. „Ik had tot straks moeten wachten," zei hij toen, doch liet er direct op volgen: „Neen, het was voor mijn eerste wandeling voorzichtiger nu. Morgen zal ik later komen." HÜj liet zich neervallen in den stoel van Rebean. Bij het zien van de telepfaoon be kroop hem de lust om bet toestel in de band te nemen en zijn vriend te melden, dat haj op het bureau waa, hij zelf, geheel en al 1 Doch hfj bedacht, dat JEtobeau nog te bod moest ejn, en stelde zich tevreden, zijn kaartje neer te leggen op een zioht- bare plaats, recht tegen den inktkoker. De tafel fag vö1 papéeren en enveloppen. daar in wanorde achtergelaten door iemand, die haast had op een gevorderd uur van den nacht tor ruste te gaan. Machinaal opende hij de couranten en nam een pakje artikelen op. En terwijl hij ze verstrooid doorbladerde, hield hij plot seling op; de ademhaling was hem moeilijk en zijn hart bonsde geweldig. Hij had de artikelen losgelaten mi nam ze nu weer op. Met den wijsvinger kreukte hij den hoek van elk blad. En bij het zien van een groote regel, met blauw potlood op een vel papier geschreven, beefde hij: „Dood van Paul Pomeret.*' Het was door Rabeau zelf geschreven. Met wezenloozen blik bleef hij ontsteld zitten. Hij hijgde diep alsof hij lang ge loopen had. Hij voelde rijn geheele lichaam wegzinken door zwakte, die hem het ge richt verduisterde. Hij bracht de hand voor de oogen; de blauwe regel rukte zich los van het witte papier. Dan beschouwde hij elke letter afzonderlijk, daarna elk woord* „Dood... van... Paul... Pomeret..." *t Was een heel artikel, gereed voor de drukkerij zoodra het doodsbericht kwam. Vóór zich geweld aan te doen om te lezen, veegde hij zich het voorhoofd ai. En daar hij het koud had, leunde hij stijf met den rug tegen den stoelrug, om niet om te vollen. Dan las hij „Paul Pomeret, een van onze meeat sympathieke redacteuren, is gisteren over- feden na een langen doodstrijd, die twee maanden duurde. De lente droog hem weg. Ernetige zieken bieden geen weerstand aan dezen aandrang van nieuw leven." In sfón benauwdheid schoen het hem alsof het leven hem plotseling ontvlood. Hij zag de voorwerpen en de meubelen wankelen en in zijn ooren klonk een g©-« rommel, toen hij stamelde, de oogen nog steeds op het papier gericht: „Is overle den, is gisteren overleden." DusIedereen was verwittigd; meni wachtte. Hij greep de tafel vast en omklemde den koperen rand, als verzette hij zich tegen* deze monsterachtige veroordeeling. Toen vertrok zijn gelaat en hij liet zijn armen langB den stoel neervallen. Hij had zich zoo gezond verbeeld nu. Het artikel zou spoedig verschijnen. Hij verscheurde rijn kaartje in kleine stukken, er voor zor gend, dat geen enkele letter van zijn naam leesbaar bleef; hij legde de bladen weer daar, waar hij ze vond, belde en vroeg een rijtuig. Toen stond hij op met gebogen rug, met korten adem en steunend op da tafels. Met moeite daalde bij de trap af. Bij het oversteken van het trottoir voelde hij de zon op zijn schouders branden. Het schokken van het rijtuig deed hem pijn. Hij had de raampjes omlaag gelaten, om boter te kunnen ademen, doch de lentc- Incht drukte hem. Aan zijn woning geko men, liet hij zijn bediende roepen, die hem met den concierge boven bracht. „Ach, ik vreesde het wel", herhaalde da kamerdienaar; „ik vreesde wel, dat mijn heer een onvoorzichtigheid beging!" Hij stierf den volgenden dag, op het uur, dat do avond viel en zijn kamer zich met duister vulde. Den daarop volgenden daa verscheen het artikeL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 9