Lachen en huèSen. ALLBSLBÏ sen zonder aanloop hebben ide ^Vatussis het heel wat verder gebracht dan het wereld record, ook van een Amerikaan met 1.65 M. (op zichzelf al een fabelachtige sprong), want eenige jonge JVatussis sprongen zon der aanloop over een groep Europeanen been. In „Moleschott" werd, naar aanleiding .van een artikel van dr. A Gutmann in het „Berliner Tageblatt", op de eigenaardige functie, veeltijds veelzijdige functie, van jrele onzer organen gewezen. Nog voor korten tijd dacht men, dat ons hck&am overdag een groote hoeveelheid on doelmatige en doellooze bewegingen maak te. Iemand krijgt een gedachte en hij werpt het hoofd achterover; ongeduldig trommelt hij met zijn knokkels op de tafelverstrooid wrijft hij met de hand over het voorhoofd; ten slotte staat hij op en loopt met groote paseen eenige malen door zijn kamer. Een groote hoeveelheid spierarbeid waant men nutteloos gebruikt, verspild, te zijn. Nieuwere onderzoekingen en theorieën hebben echter aangetoond, dat deze onwil lekeurige bewegingen, die in den loop van een dag heel wat in aantal zijn, een groote beteekenis hebben. Welke beteekenis deze bewegingen als arbeid hebben, kan uit het volgende blij ken. Het gebeurt soms, dat iemand met een flegmatisch temperament, niettegenstaan de een streng doorgevoerde vermagerings kuur, niet voldoende in gewicht afneemt. Volgens het oordeel van enkele autoritei ten moet dit toegeschreven worden aan zijn temperament, d.w.z. aan het te-weinig- verrichten van „onwillekeurige" bewegin gen. Ook onze gemoedsuitdrukkingen openba ren wij door spierbewegingen, en in het bijzonder rijn daarvoor, vooral voor het weergeven onzer gedachten en gevoelens, de gelaatspieren bestemd. Ook hierbij .Wordt arbeid verricht, maar deze i® zoo gering, dat ze tegenover den anderen spierarbeid niet in aanmerking komt. Deze mimiek, deze spraak der gemoedsbewe ging die volgen^ Darwin van het groot ste belang voor de welvaart der menschen is heeft dö natuur dan ook niet in hoofd zaak de taak van spierarbeid gegeven, haar werk is een ander. Een psychische prikkel heeft tot grond slag een prikkel van bepaalde cellen in onze hersenen. Van welken aard deze prikkel ie, weten we niet; maar dat hij bestaat en plaats heeft weten wij wel ze ker. Een psychische prikkel heeft nooit een beweging van deze of gene spier ten doel, maar het schijnt alsof een prikkel van den geest op de een of andere wijze op het lichaam moet afvloeien en alsof dit afvloeien het beste gelukt, doordat er iets bewogen wordt. In de eerste plaats gaat de prikkeling op de zenuwen van hlart en longen over, waardoor de functies dezer organen gewij zigd worden. De hartspier slaat sneller en het veranderd ademhalen bij lachen en schreien toont duidelijk, hoe sterk de ademhaling onder invloed van gemoedsbe weging staat. Bij het lachen worden na elkaar talrijke korte uitademingen ver richt. waarop een lange inademing volgt. Bij het schreien maken wij talrijke lange uitademingen, door korte inademing on derbroken. Zoo vloeit een groote hoeveel heid door de prikkeling losgekomen ener gie —zenuwkracht langs de bewegings zenuwen af. Het lachen, dat volgens Darwin dikwijls ontstaat door een de hersenen kittelende gedachte, ontstaat echter ook door het kittelen van de huid. Bij het lachen wordt niet alleen de spier, die den mondhoek ter zijde trekt de laohspieT samengetrok ken, ook andere spieren doen daaraan mé de. Een merkwaardig verschijnsel daarbij is, dat de oogen gaan schitterendien ver- hbogden glans schrijft men toe aan de ver- h'oogde sptmning der oogbollen. Zeer doel matig worden, zoowel baj het harde lachen als bij het weenen, de oogen gesloten. Door het lachen of weenen, door den veranderden hartslag en ademhaling ont staat er bloedsaandrang naar het hoofd. De zachte deelen van het met bloed c er- vulde oog zouden schade kunnen lijden, als door het aluiten der oogen niet vour tegendruk gezorgd werd. De bi oeds aan drang congestie bij het lachen heeft ook wel eens nut gehad. Bij bet schreien zijn de tranen het meeat frappante teeken. In het spraakgebruik 's tranen vergieten zelfs identisoh met hui len, weenen of schreien, ofschoon het alge meen bekend is, dat men tranen lachen kan. De tranenvloed ontstaat, doordat de prikkel overvloeit op de zenuwen, wier taak bet is de tranen ai te scheiden. Door het dichtknijpen der oogen wordt de prik kel nog verhoogd. Gedurende het waken zorgen de tranen er voor, dat de buitenste oogvliezen voch tig blijven, ze verwijderen kleine stofjes reinigen dua het oog-oppervlak en vloeien daarmede af door het traank anaal naar den neus, wiens slijmvlies ze dan weer vochtig houden. Tranen bestaan voor 98.1 a 99 pCt. uit water, bevatten hoofdzake lijk keukenzout en een beetje eiwit en slijm. Een speciale stof, waardoor het ver driet uit ons lichaam verwijderd wordt, be vatten de tranen niet. Gewoonlijk toch wordt op het afscheiden der tranen de na druk gelegd, en wordt de kalmeerende invloed van het schreien aan de tranen toegeschreven. Voor onze lezers zal het wel duidelijk zijn, dat we ons bij bet schreien door de krampachtige bewegingen van een overtollige hoeveelheid zenuw- kracht door prikkeling van onzen geest losgekomen ontdoen. Schreien en lachen noemden wij, evenals de mimische gelaatsspierbeweging, onwil lekeurige bewegingen. Eenige reserve moet hierbij gemaakt worden, want de wil kan deze gevoelsuitdrukkingen beheer- schen. De mate, waarin dit mogelijk is, hangt van het temperament en de opvoe ding, dus van oefening, af. Van boesten en niezen geldt hetzelfde. Ook hier kan men den wil en daarmede de gezondheid veraterken. Wie voortdurend lacht zal voor een dwaas gehouden worden, maar omgekeerd veittuime men met na ernstigen arbeid, zoo daar reden voor is, zajn vroolijkheid met lachen te niten. Vroolijkheid en lachen geeft kracht tot nieuwen arbeid en levenslust. Volledig onderdrukken van het schreien bij verdriet is ook een onhygiënische han delwijze, waartoe in de laatste eeuwen meer de mannen dan de vrouwen gedwon gen zijn. Zeker is men hier bij het verster ken van den wil reeds te ver gegaan. Het schreien lenigt smart en op leniging van smart hebben ook mannen aanspraak. Wie het niet flink vindt, aat een man schreit, bedenke, dat ook helden van Homerus hun tranen den vrijen loop lieten. Om oen kalfskop. Op de Haarlemmerstraat 's namiddags halfvijf. Voor een slagerswinkel staat, kwispel staartend, een armelijk hondje, een „streetterrier". De oogen van het diertje vragen om oen biefstuk; een stuk afval is ook goed des noods. Het heeft honger. „Juffrouw 1... Juffrouw...! Ze gane met je winkel d'r tusschenuit 1..." Brallende mannenstemmen van de straat roepen slagersjuf naar buiten. Ze ziet nog hoe armelijk hondje met een halven kalfskop, van hakblok gemoerd, onder een grooten wagen schiet, in de buurt. Moeilijk torst het kleine dier de betrekke lijk zware vracht, maar, het is zijn bestaan voor dien dag en mogelijk voor meer da gen, dus moedig den strijd gestreden. Een oude slof van slagersjuf vliegt on der den wagen. Mis... Een klomp van een straatjongen volgt Ook misl... Gelukkig! De kleine dief loopt weg met den bait, moeilijk, vanwege de vracht. Hij tracht een steeg te bereiken. Het gaat niet, ze zijn vlak achter hem. Drang naar leven, vrees voor mishande ling laten hem den buit ontglippen. Be vrijd van den last, acbëet hij steegje in. Halve kalfskop is echter niet heroverd door slagersjuf. Andere hond, grooter van stuk, heeft begeerlijken buit al in den bek 6n drost er mee, snelvoetig. Toeschouwers lachen en slagersjuf, mis moedig, keert terug naar winkel. Nieuwe bezitter van halven kalfskop rent Haarlemmerstraat af, in richting Printcsse- kade. Een paar honderd meter verder acht hij zich veilig en gaat smullen van heerlijk maal. Alle aandacht m voor den buil Een schop tegen het lichaam doet den hond eensklaps jankend opspringen, kalfs kop in den stéék latend. 'n Mensch, 'n bedelaar, 'n oude van dagen al, met grijzen baard, bukt en neemt kalfs kop begeerlijk op. *n Kostelijk soepje voor hem, vanavond. Hond blaft oude nijdig aan... Verraden. Baj een van de laatste sohoolexamena, vertelt een schoolopziener, werd me door een jongen verraden, hoe een onderwijzeres er iu slaagde, om haar klasse op het examen altijd een goed figuur te laten slaan. Als ik een moeilijke vraag, stelde en vroeg: „Wie weet het?" dan stak altijd de heele klasse den vinger op, en de antwoorden waren immer perfect. Maar de jongen openbaarde mij het geheim, dat wèl de heele klasse de vingers opstak, zoo als de juffrouw vooraf gezegd had, doch dat zij, die het niet wisten, den linkervlerk ophieven en die het wel wisten, den rech ter. De juffrouw koos dan natuurlijk altijd Boo'n reobter-vlerk óm te antwoorden. Insohikkelijk Crediteur. .Euecht van een winkelier (tot een klant, die meer dan een halfuur ver woont): „Dat 's nu de derde maal, meneer, dat ik met de quitantie kom; de patroon laat u vriendelijk vragen, of u betalen wilt, want ik kan om zoo'n kleinigheid niet zoo vaak dat heele eind loopen." Klant: „Zeg dan aan je patroon, dat ik het volgend jaar Mei vlak bij hem in de buurt kom wonen." Een praotische vrouw. Me vrouw Kreuner: „Dat vind ik nu nog 'ree lief van u, dokter, dat u me die reis naar het Zuiden voorschrijft. Doet u mij nu ook het genoegen, om mijn man het rooken en bierdrinken te verbieden, opdat we de kosten öt weer uithalen..." Bake repliek. „Een koopman, die lid was van een zangkoor, kwam wat laat op een repetitie. „Uw horloge gaat zeker achter?" vroeg de directeur ironisch. „Pardon", antwoordde de laatkomer, „mijn zaken gingen v o o r." De Duitache Keizer is tegenwoordig bij het nemen van duikproeven te KieL Hij stelt veel belang in den arbeid, laat zich alles uitleggen en wil ook weten hoeveel een goede beroe-psduüer verdient. Het antwoord luidt: „Veertig mark per uur, Majesteit." De Keizer, op een grapje uit, zegt: „Aber soviel verdient doch mein Bülow nicht 'mal!" Waarop hem geantwoord wordt: „Der tauch(g)t ja aber audi nicht, Majestat 1" Verkiezingspropaganaist voor het stembureau: „U zult toch op onzen can did aat stemmen 1" Kiezer: „Ik stem altijd zwart..." Propagandist: „Maar!..." Kiezer: „...zoolang de potlooden geen ardere kleur afgeven."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 18