Dood en begrafenisplechtigheden van den Mohammedaan. RECEPT. Hierover sohreef de heer Bijl, te Calioub, in de „Berichten" der Vereeniging tot uitbreiding van het Evangelie in Egypte. Evenals baj «Ik* godsdienstige verrich ting der Mohammedanen de vorm en het uitwendige een voorname rol spelen, zegt hij, zoo ook bdj het heengaan van een hun ner. Zoodra een getrouw en goed onderwe ten Mohammedaan zijn einde voelt nade ren, volbrengt hij de gewone lichamelijke reiniging, welke ook vóór het gebed be hoort te geschieden, en zegt daarna zijn bekende korte geloofsformulo op: „Er is geen godheid dan God en Mohammed- is Zijn ApoeteL" Bij een militaire expeditie of een an dere lange reis in de woestijn ia het voor een Moslem een zeer gewone zaak zijn graf linnen bij zich te hebben en niet zelden gebeurt het, dat zulk een reiziger, als hij gevoelt, dat hij zal gaan sterven, zelf zijn graf delft. Achtergelaten door zijn medereizigers (als hij ze had), omdat zij niet konden wachten, en uitgeput van vermoeienis, ontbering of ziekte, volbrengt ook deze getrouwe zoon van den l9lam zijn plicht om zich vóór hij sterft licha melijk te reinigen. Bij gebrek aan water is zich wrijven met zand of stof geoor loofd. Na verder een greppel in het zand te hebben gemaakt, legt hij zioh neder, gewikkeld in zijn lijkkleed, bedekt zich, met uitzondering van zijn gelaat, geheel met het uitgedolven zand en wacht nu met koude kalmte zijn laatste stonde af, ver trouwende, dat de wind straks de laatste hand zal leggen aan zijn ter-aarde-bestel ling Zoodra een der rechtsgeleerden of gees telijken aan de groote Universiteit te Cairo gestorven ie, wordt dit door den Moeëddin (een afroeper van de vijf gebedstijden) van de minaret der moskee El-Avb ar en die der andere moekees afgekondigd met woorden uit den Koran, gewoonlijk uit hoofdstuk 76 vers 5, enz., waarin gezegd wordt, dat de rechtvaardigen uit een beker wijn zullen drinken, gemengd met water uit Cafoer, een fontein in het Paradijs. De verschil lende gebruiken, welke men in acht neemt bij het sterven en begraven, zijn bij man nen en vrouwen dezelfde. Wanneer zich allerlei voorteekenen van den naderenden dood vertoonen, wendt een der naaste familieleden of der naastbijzijn- den het gelaat van den stervende in de richting van Mekka en sluit zijn oogen. Nog vóór de dood intreedt of oogenblik- kelijfc daarna beginnen de vrouwelijke aanwezigen in koor te roepen: „Allah. Er is geen kracht noch macht dan in God. Wij bohooren God toe en tot Hem moeten wij wederkeeren. God, we03 hem (haar) genadig 1" Het duurt niet lang of dit roepen slaat over in gillen, zoodat doordringende kre ten worden uitgestooten onder aanroe ping van den naam van wie stierf. De ge wone kreten van de vrouw of vrouwen en de kinderen bij het- overlijden van het hoofd van het gezin zijn: „O, mijn mees ter"; „O, mijn kameel (d. w. z.o, gij, die mij mijn proviand bracht en voor mij den last droegt); „o, mijn leeuw ,.0 mijn kameel van het huis",,o, mijn heerlijk heid"; „o, mijn hulpbron" ,,o, mijn vader"; „o, mijn ongeluk." Zoodra het ademen heeft opgehouden, worden de kleederen voorloopig verwisseld en de gestorvene op een rustbank of bed of bdj afwezigheid er van eenvoudig op den grond gelegd, bedekt met een doek of laken. De aajawezige vrouwen zetten nu het luidruchtige weeklagen voort, terwijl de nabijwonende vrouwen bij het hooren van het oorverdoorend gegil en kort daar op ook d© vrouwen der nabeetaanden zioh bij hen voegen, om zich van haar droef geestige taak te kwijten en haar stem te paren met die der andere. Dit uitzinnig ge- fü wordt bij de gegoeden soms onderbro ken door het gezang van twee of meer klaagvrouwen, (vergeL Jerem. 9 17, Matth. 9 23, 2 Kron. 35 25), die, voor zien van een tamboerijn zonder rinkelende plaatjes aan den rand, gedurende een uur of langer haar klaagliederen of een loflied op den doode zingen. Sterft iemand des morgens, dan wordt hij nog denzelfden dag begTaven; doch treedt de dood dos namiddags in, dan wordt gewacht tot den volgenden dag. In dit geval blijven de klaagvrouwen of „pij pers" den geheelen nacht. Na het constateeren van den dood komt een speciaal persoon om den gestorvene de laatste verzorging toe te dienen. Tot beschaming zeker van wat niet altijd go- beurt in ons Land zij er aan herinnerd, dat dit bij mannen door mannen en bij vrou wen door vrouwen geschiedt. Die Verzor ging bestaat in een wasschen- van het ge heel e lichaam met warm water en zeep of in plaats hiervan ook wel met water, waarin gedroogde, fijngewreven lotusbla- deren gekookt zijn. Nadat het ziellcoze lichaam nu nog met kamfer water of rozenwater besprenkeld is en witte of groene, in geen geval de blau we kleederen aangetrokken zijn, wordt dit met gebonden enkels en gevouwen handen in zijn eenvoudig houten huis gelegd. Ondertussohen zitten vóór het sterfhuis, op banken, voor die gelegenheid aange bracht, vaak in een geïmproviseerde tent van zeildoek, de mannen, familieleden, bu ren en vrienden van den gestorvene, in alle stilte te wachten tot de uitvaart zal plaats hebben, om dan deel uit te maken van den lijkstoet naar de moskee en het graf. Evenals dit bij ons nog wel op de dorpen geschiedt, heeft deze gang naar moskee en kerkhof te voet plaats. Bij een geregelde bsgrafenis gaan de mannen voorop; daarop volgen, onmiddellijk vóór de lijkbaar, eenige schooljongens, die een Koran dragen, terwijl na de vrienden van den gestorvene, die de baar dragen, de vrouwen volgen, die den stoet- sluiten. Gewoonlijk voegen Moslim-vooïbijgangers zich ook bij den stoet De mannen zingen op kalme wijze de gewone, bekende geloofo- formule. De jongens zingen, met hooger of lager stem dan de mannen, een gedicht, betrekking hebbend op den oordeelsdag. De vrouwen maken misbaar. Meermalen zag ik, dat zij met weggeschoven sluier on der liet slaken van gillende kreten op de maat van haar krijtgazang met bedde handen lieb gelaat blauw beukten. Ook komt het nu nog voor onder de vrouwen uit de lagere volksklassen, dat zij, even als bdj de oude Egyptenaren, het hoofd en gelaat met slijk hebben bestreken (vergel. Herod. Lib. 2 cap. 85). De lijkst-oet van een welgesteld man wordt soms voorafgegaan door drie of vier kameelen, beladen met brood en water, om bij het graf aan de armen te worden uitge reikt, Soms wordt de stoet ook gevolgd door een buffel, welke bij het graf gedood en onder de armen uitgedeeld 'wordt. Is de gestorvene een vrome Sheikh of een rechtsgeleerde, dan worden geen uitin gen van droefheid, doch vreugdekreten gehoord. Deze moeten onafgebroken voort duren, want een pauze van slechts één minuut zou veroorzaken, dat de dragers protesteeren zouden om verder te gaan, wijl gemeend wordt, dat een bovennatuur lijke macht hen aan deze plaats bindt. Is de stoet nu in de moskee gekomen, dan zetten de dragers de baar op den grond, met de rechterzijde naar Mekka ge keerd; de Imem (een voorlezer en tevens voorbidder) gaat aan de linkerzijde staan, terwij] de manlijke aanwezigen achter hem plaats nemen en de vrouweD daar achter afzonderlijk zich opstellen. De Imera reciteert nu het eerste hoofdstuk van den Koran, het openingsgebed bij uit nemendheid, prijst Gods gTOobbeid en Mo- hammeds voortreffelijkheid, bidt verder vnor den gestorvene en ten slotte voor alle Mohammedanen Na nu verder nog de Engelen, die hij veronderstelt, dat aanwe zig zijn. met een zegenbede begroet te hebben, richt hij zioh tot de aanwezigen en zegt: „Geeft getuigenis aangaande den gestorvenet". Hierop antwoorden dezen; „Hij was een der deugdzamen." In de mos kee is hiermede de dienst afgelcopen, waarop óe stoet zich grafwaarts begeeft op dez.elfde manier als hij opging naar de moskee. Loonstrijden in 't oude Egypte* In de omhulling van een mummied ood- kist zyn te Fajum stukken papyrus uit de dei de ee^w vóór Christus gevonden, diö de briefwisseling van een ingenieur met zijn werkgevers, zijn leiders en zijn ar beiders bevatten. In de „Revue des Etudes gTècques" pu bliceerde Bouché Leclerq deze interessan te papieren, die een blik gunnen in de arbeidersverhoudingen van het oude Egyp te. De ingenieur Cleon had van Ptole- maus Philadelphos de opdracht gekregen, om de kanalisatiewerken aan den Nijl op zich te nemen. Hij had een geheel leger van gravers, steenbakkers, metselaars, sme den, enz. onder zich. Het loon bedroeg on geveer een obolus, dat is 9 cents per dag; lederen tienden dag werd niet gewerkt en ook niet betaald. In een brief aan Cleon klagen de gravers over een chef, die hen onrechtvaardig behandelde, en hun den zwaarsten arbeid gaf. „Thans zijn wij ge heel uitgeput," schreven ze, „en het ijzer van onze werktuigen is afgesleten." Soms werd ook de ondernemer door de admi-1 nistra tie in den steek gelaten, en kon hij niet betalen, dan hielden de arbeiders op met werken en de ondernemingen bleven een tijdlang stil staan. Een opziener Deme- trios beklaagt ex zich over, dat hij door, de arbeiders werd mishandeld, en vroeg dat de sohuldigen gestraft zouden worden* opdat zijn ondergeschikten niet allen eer bied voor hem zouden verhezen. Gestoofde dol yen. Men snijdt een ons doorregen spek fn dobbelsteenen en braadt die gedurende 5 minuten. Dan snijdt men twee duiven in tweeën en braadt ze lichtbruin in het spek vet; dan voegt men er bij: twee kopjes bouillon, een worteltje, een paar takjes selderij, een uitje, 5 champignons, een paar takjes tijm en pieterselie, en zout naar smaak. Zoo laat men de duiven een uur, stoven. Vóór het opdoen bindt men de saus met een eetlepel bloem. Men dient de duiven vóór op een rand van aardappelput ée, met de saus er om heen, en doperwten in het midden. Kranige springers* In de „Deutsche Tuxnzemmg," het or gaan der Deutsche Tumschaft, hebben de lste luitenants von Wiese en Kaiserwaldau geschreven over de sportieve verrichtingen der Watussis, een volksstam van semieti- schen ooi-sprong in Midden-Afrik^. Photo's bewijzen de waarheid van het re laas, dat men anders wellicht niet zou ge- looven en bijv. het hoogspringen van Ko ning Teutobod e. d. naar het rijk der fabel-1 tjes venvijzen. De .Watussis, die in het Noord-Westen van Duitsch-Oost-Afrika wonen tusschen het Victoria- en het Kiwa- meer, zijn er ingetrokken en overheerschen de Watuho's, de oorspronkelijke bewoners. Gemiddeld zijn zij 2 M. lang en bezitten een slanke, goed geproportionneerde ge stalte. Hoofdzakelijk beoefenen zij hoog springen, liardloopen (lange en korte af-, standj en speenverpen. De verrichtingen in het hoogspringen zijn door de schrijvers nauwkeurig geconstateerd en gemeten. De; Watussis bedienen zich hierbij van een ter- mieienheuveltje van ongeveer een voet hoogte, waar wij een springplank zou den gebruiken, nemen een korten, maar zeer energieken aanloop en springen tot 2.50 M. hoogte. Het wereldrecord hoog springen met aanloop, dat lange jaren ge-, leden door een Amerikaan op 1.97 M. werd gesteld, is dus door dit natuurvolk al lang verbeterd. Ook in het hoogsprin-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 17