-<g^aTC^^Ti>i>«?*>il?Tlt;<y7>li>ï:rlglITilitï?ïl jltliljii >*4
ZONDAG5BLAD*
VAN ME.T -t-
H-ID5CM DAGBIAD
41i
411'
„H1J IS TOCB MIJN VADER!"
No. 15129.
19 Jiuii.
Anno 1909.
•I#
•i
eV# #Ve «^5^ #Ve
if»:11
j»D&t gaat nu altijd zoo met de rijke lui,
eerst beloven zo je een baantje en dan hou
den ze weer niet hun woord 1"
Krachtig sloeg de forsche man met zijn
groote vuist op de tafel.
„Waar denk je nu, dat ik het geld van
daan haal voor nieuwe schoenen1?"
Hij mompelde nog eenige verwenschingenj
rukte zijn pet van den haak en stormde het
huis uit.
Krakend viel de huisdeur achter hem in
het slot.
De bleeke vrouw böj het venster, met het
kleinste kind op den arm, had de lippen
vast op elkaar geklemd en staarde angstig,
droevig naar buiten. Alles was echter wa
zig voor haar oogen en twee groote tranen
vielen op het kleine kopje, dat tegen haar
schouder rustte.
„Moeder", zei een jongensstemmetje ach
ter haar, „moeder, ik kan dan toch mijn
oude nog wel aantrekken, en.... en mis
schien.... die hebben toch al zoo veel gege
ven.... misschien...."
De moeder knikt zwijgend, trekt den jon
gen naar zich toe en kust hem innig op de
bleeke wangetjes. „Ja, mijn jongen, maar
vader behoefde toch ook niet altijd zoo veel
te drinken", en dan, als schaamde rij zich
over deze plotseling zoo verwijtende woor-
dlen, voegde zij er aan toe: „alles kost im
mers tooh al zoo veel
Beiden hebben een hoogroode kleur ge
kregen en zonder rijn moeder aan te zien,
knikt Paul met afgewend gelaat. Hij heeft
moeite zijn tranen te bedwingen; hij weet
immers maar al te goed hoe hard moeder
werkt om het dagelijksch brood te verdie
nen en hoe vader alles verdrinkt, wat hij
maar uit het kleine, armoedige huisje kan
.weghalen, en hoe hij nooit een cent van zijn
weekloon thuis brengt.
Schoenen I Ja, als vader eens een week
niet al zijn geld voor zichzelf zou willen ge
bruiken, dan zou hij er een paar kunnen
krijgen, maar.... Plotseling herinnerde hij
zich weer die vele plagerijen naar aanlei
ding zijner schandelijke schoenen, <üe hem
veel te groot en aan alle kanten kapot wa
ren. „Kijk hem eens nette balschoentjes aan
hebben; dat komt omdat zijn vader alles
door zijn keelgat jaagt."
Paul kon alle spotternijen wel verdragen,
maar als iemand het waagde zijn vader'te
beleedigen dan sJoeg hij er op tot hij er
zelf bij neerviel. Hij balde zijn handen tot
vuisten, om kracht te verzamelen zijn tranen
in te houden, maar plotseling barstte hij
toch in snikken uit. Hij schrok van zichzelf
etn toen hij zijn moeder bezorgd zag opkijken,
dwong hij zich te glimlachen, terwijl hij
zeide: „Moeder, ik wilde Frits nog iets
over het rekenen vragen", en te gelijk ook
was hij reeds naar buiten gestoven. Paul
liep de straat op, totdat hij om den hoek
kameraadjes ontmoette, die aan het roo-
vertje-spelen waren. Een oogenblik later
bevond hij zich er tueechen en in het vuur
van het spel vergat hij een oogenblikje zijn
kinderverdriet.
Het was reeds geheel donker, toen het spe
lend troepje plotseling werd afgeleid door
een joelende kindbrmenigte, die zich om
een dronken man had geschaard.
Paul drong zich ook nieuwsgierig naar
voren.
Een oogenblikje was het hem of de grond
onder zijn voeten weghakte, maar toen op
eens gilde hij met rauwe stem„Vader 1
Vader 1"
Paul stompte en duwde alle kinderen als
een bezetene op zij en steeds wanhopiger
gilde hij: „Vader! Vader!" Hij greep den
bedwelmden man bij de hand en smeekte:
„Vader, ik ben het, uw Paul 1"
Maar de beschonken man hoorde zijn
zoontje nieit en trok brabbelend verder. Het
arme ventje liet nu rijn vader los en liet
den joelenden oploop verder trekken; tot
dat het hinderlijk geraas in de verte was
weggestorven, bleef het bleeke ventje tegen
een lantarenpaal geleund staan. Zou er op
dat oogenblik een ongelukkiger kind te
vinden zijn geweest 7
Het was begonnen te sneeuwen; steeds
dichter vielen de vlokken neer, zoodat een
dun wit kleed reeds de roode daken en de
kale boomen bedekte. Zonder aan iets be
paalds te denken slenterde het ventje vor
der door de besneeuwde straten. Plotseling
bleef hij voor een hel verlichte schoenen
winkel staan. Slechts een paar zulke schoe
nen te bezitten I dacht hij. Begeerig keek hij
naar binnen. Wat een massa waren er toon
in de wereld!...
Plotseling werd er een band op zijn Behou
der gelegd.
„Goeden avond, Paul, hoe gaat het?"
vroeg een vriendelijke meisjesstem. „Waren
je ouders blij met het gezondene? Nu moet je
toch ook nog de beloofde schoenen hebben,
want met die sneeuw kun je wel water
dichte schoenen gebruiken." Paul wist niet
wat er eigenlijk met hem gebeurde. Eer hij
het ceLf wist, zat hij op den stoel in den
helder verlichten winkel en vóór hem kniel
de een vriendelijke juffrouw neer, die hem
schoenen aanpaste.... schoenen, werkelijk
nieuwe schoenen
„Die passen goedhoorde hij de juf
frouw zeggen en verlegen stamelde hij„Ja,
ik dank u, dank."
Men wikkelde zijn oude laarzen in een
stuk papier en met dit pak onder den arm
verliet hij met zijn weldoenster den win
kel, Nog niet recht wetend of hij droomde
of waakte, staarde hij met verbazing het
vriendelijke zestienjarige meisje na.
„Het was doo grappig", vertelde zc thuis-
kemend aan haar moeder; „hij antwoordde
op niets, maar uit dat „dank u" sprak aan
doenlijk groote dankbaarheid."
Haastig liep nu Paul naar huis; hij zou
bijna rijn plezier hebben kunnen uitjube
len. Nu bezat hij schoenen en dan nog wel
zulke mooie, splinternieuwe. O, nu zou nie
mand hem meer kunnen bespotten en pla
gen Met een opgewonden duw opende hij
de deur en buiten zichzelf van geluk vloog
hij zijn moeder om den hals: „Nu heb ik
schoenen, moeder; kijk toah eens, nu heb
ik een nieuw paarl"
„Laten we dankbaar wezen, mijn jongen,
dat er nog zulke goede menschen rijn."
E enige dagen verliepen, waarin Paul
zich deftiger en gelukkiger dan ooit gevoel
de. Maar op zekeren avond, toen Paul'
reeds lang rustig lag te slapen en onder
zijn bedje de mooi gepoetste schoenen ston
den, stommelde zijn vader binnen.
„Geld wil ik hebben! Geld! Of anden.
sla ik hier alles kort en klein."
Een oogenblikje nog bleef hij doorbulde-
ren; toen opeens werd alles stil. Vader
scheen weggegaan te zijn.
Toen Paul den volgenden morgen zijn,
schoenen wilde aantrekken, schrok hij he
vig ze niet op de gewone plaats te vindch.
Ze waren weg.
Hij begreep onmiddellijk wat e? was ge
beurd1: vadfer had ze weggenomen, be-'
leend, en het geld verdronkenSnikkend
viel hij voor rijn bed op rijn knietjes. Zijn
vader. Zijn nieuwe schoenen I
Nadat hij flink bad uitgehuild, werd het.
kalmer in hem. Het was toch immers rijn
vader
Zachtjes al oop hij naar het bed van den/
snorkenden man en boog rijn betraand ga-
richt je over hem heen.
Daar lag hij nu rijn roes uit te slapen!
„Vader, aoh rader I"
Dapper haalde Paul nu weer zijn ge
scheurde echtoen6ia te voorschijn uit den
hoek en trok deze aan. Zonder zijn moeder
te zeggen hoe vreeselijk naar hij het vond
met die oude schoenen uit te moeten gaan,
gaf hij haar een zoen en ging weg.
Reeds Lang had de klok één uur geslagen
en oog was Paul niet thuis gekomen. Ang
stig stond de moeder aan het venster op
haar zoon te wachten, maar hij verscheen
niet. Plotseling ging de deur open en trad
in plaats van haar zoon haar m.an binnen.
Sedert weken was hij nu voor de eerste
maal weer aan het werk geweest en na ai-
loop was hij onmiddellijk naar huis ge
gaan.
„Hoe ellendig en afgeleefd ziet hij er
toch uit", dacht zijn vrouw, toen ze hem
zoo met het hoofd in de handen sa? zit
ten.
„Vrouw!" riep hij plotseling met hee-
ache stem, „waar is onze jongen? Ik, ik
heb gisteren rijn schoenen beleend en het'
geld verdronken!"
Verschrikt keek rij haar man aan, maar
eer zij tijd had kunnen vinden om te ant
woorden, was de deur reeds opengeBtooten
en twee mannen stormden binnen, terwijl
de een voorzichtig een jongen in den arm
hield, wiens gezicht verbonden was, maar
waar langs het bloed nog heen gutste.
„PaulPaul 1" gilde de moeder. „Paul."
Even trachtte ae jongen rijn armen op
te lichtentoen zakte rijn hoofd achterover
en bewusteloos werd hij nu in zijn bed ge
legd.
Pauls vader stond met ernstig, angstig
gelaat voor het raam, toen een der mannen,
blijkbaar de ondlerwijzer, op hem toetrad
met de woorden: „Weet u wel, dat uw