Anekdoten. Nieuwe Raadsels. Een Portret. Eén Engèlscbe familie, 'die te Wales een, kasteel bewoonde, liet zich op een bezoek aar^ Londen schilderen door den beroem-: den meester Reynolds. Vooral werd den kunstenaar op het hart gedrukt, veel zorg te besteden aan het portret van Sen zoon, een veertienjarigen knaap, die de afgod en, trots zijner ouders was. Ondanks de links heid en onbesuisdheid van het kind las de groote kunstenaar in zijn gelaat een edel karakter, dat opvoeding, studie, goede boe ken en verkeer in de wereld wel zouden, ontwikkelen. In overeenstemming daarmé-; de maakte hij het portret in plaats van dén jeugdigen erfgenaam in jagerskostuum af te beelden, omringd doof jachthonden, een geweer in de hand, en een weitasch om, zoo als zijn ouders het verlangden, plaatste hij hem in een bibliotheek, gaf hem een peinzende houding, en edele gelaatsuit drukking, en liet een vonk van genie uit de oogen schitteren. Toen het werk vol tooid was, waren vader en moeder zeer ontevreden. Niet alleen, dat het portret niét gelijkt, ■want dat is onze jongen niet, maar dat wa ren wij ook niet overeengekomen, zoo had-» den wij het U niet gevraagd te doen. Hoe nu, riep Reynolds verontwaardigd uit. Gij brengt een slungel, een domoor, ik maak er een goed opgevoed, beschaafd jongmensch van. en dien wilt gij niet ken nen. Bedank mij eerder, en zorg, dat de jongen zoo wordt, als ik hem heb afge beeld, en wat hij worden kan, als hij er naar; streeft den goéden aanleg aan te kweeken, dien ik in hem ontdekt heb. DE PAPESAAB. Een arme man had een papegaai, 'die niets anders kon zeggen, dan: ..Zonder twijfel, hoor." Op alle vragen gaf hij het zelfde antwoord en dat begon z\jn meester te vervelen, die dus besloot, hem maar te verkoopen. Op de markt gekomen, riep hij„Wie wil een papegaai koopen? een sprekende papegaai? 25 gulden voor mjjn papegaai!" Een der omstanders vroeg uit de grap „Wel, lorre, is dat niet veel te veel geld voor jou? Ben jij zoo veel waard?" „Zon der twijfel hoor," luidde het antwoord. De man vond dit zoo grappig, dat hij den vo gel kocht en hem mee naar huis nam. Na jeen tijdje had hij toch berouw van zijn koop én terwijl hij zoo weer eens spijtig naast de kooi stond zei hjj„Wat gek van mij toch eigenljjk, om zooveel geld weg te terug. Hij lae de angstige vraag der kin deren, of de zigeuners in de nabijheid wa ren, m hun blik en schudde lachend het hoofd. „Neen", zei liij toen, „fk vond het spoor van jagers, die intusschen op tamelijk grooten afstand voorbijgereden zijn, tot be zorgdheid is volstrekt geen reden." De kin deren herademden. Zij hadden reeds ge meend, dat Manus en Manella hun verblijf plaats hadden opgespoord. Nadat sij wat hadden gegeten verzochten zij Walter, zijn verhaal te vervolgen. Deze willigden nu ook hun verzoek in, niet echter zonder nu en dan zijn vertelling te onderbreken en de ronde te doen door alle holen. In waar heid meende hij niet de sporen 'van jagers, doch die v&n zigeuners te hebben gevonden. Weliswaar kon dat niet vastgesteld wor den, daar de zigeuners evenals de dorpe lingen lederen laarzen droegen, doch Wal ter had naast de sneeuwsporen een blanke knoop zien liggen, die wonderlijke figuren had. Daarom had Walter voor het onderhoud van het vuur het droogste hout uitgezocht opdat er zoo min mogelijk rook zou op stijgen. Deze voorzorgen had hij zoo schijn baar onopzettelijk genomen, dat de kinderen ze niet. opmerkten. Zoo kon Walter dus eindelijk zijn verhaal vervolgen: „Daar klonken plotseling stemmen en drie man nen naderden, uit het boschje aan den oever, het vuur. Zij waren gewapend met buksen, revolvers en messen. Het waren blanken, doch hun uiterlijk was niet ge- gooien." „Zonder twijfel, hoor," riep de vo gel. En ditmaal had hjj meer dan ooit ge- lijk! Ingez. door Jacoba Eggink. De locomotief floot en een gevoelige da me zei: „Dat gaat door merg en been." „Neen," zei de conducteur, „naar Am- hem Een slageral ©er j ongen schreef aan sijn ouders „Het bevalt mij hier zeer goed. Mijn baas heeft mij al het vel ai laten trekken; als ik zoo voortga, zal hij mij met Par schen laten slachten." Ingez. door Okke Tannema. Mama: „Ik heb je een inktlap gegeven en nu gebruik je 'm niet!" Karei: „Neen, ma, ik gebruik 'm in het geheel niet. Mijn nieuwe broek is i mm era ook zwart." Ingez. door Kruidje-roer-m'e-niet/* Zoo niet verwacht. Meester: „Zoo, Han, dat ia braaf, nat je ook op 3ohool komt leeren. Weet je al wa-t rechts en links is?" Han: „Ja, meester!" Meester: „Nu, wat is dan je rechter hand?" Han: „Morsig, meester!" Ingez. door P. J. Coffrie Jr. Een rekenaarster. Liesje heeft in de lunchroom eerst een room baartje besteld, maar dit later voor een appelbol geruild. Zij gaat weg zon der te bitalen en men roept haar na: „Juffrouw, u moet uw appelbol nog beta len". „Daarvoor heb ik u toch dat room taart je teruggegeven „Maar dat bebt u ook niet betaald." „Ja, maar dat heb ik toch niet opgege ten Ingezonden door Jannie Verhoef. Een groote familie. In een groote stad liep een politie-agent hoofdschuddend op een man met grijze bakkebaarden af. „Maar, meneer! Op uw leeftijd aoo'n opstootje te verwekken I" „Wat opstootje!" schikt om vertrouwen te wekken. Niet dat de kleeding daarop invloed zou hebben. Daarop ziet men in de prai- rieën niet en de drie menschen waren vol strekt niet haveloos gekleed. Integendeel, hun kleeding bestond uit sterke leeren kielen en leeren broeken, hooge laarzen, breede slappe hoed, en daarbij schijnbaar voortreffelijke wapens. Ook waren op de kleedingstükken nog overblijfselen van versierselen te zien. Uit buffelleer ver vaardigd, was daaraan echter te zien, dat een deskundige hand ze vervaardigd had. 'Néén, wat mij afschrikte waren hun ge laatstrekken. Alle slechte hartstochten schenen zich daarin af te spiegelen. Naar de woeste boosaardige uitdrukking te oordeelen, waren het de beruchte Estar cados, roovers, die zich anders zuidelijker, in de Lanos van Nieuw-Me:cico plegen op te houden en van daar uit boerderijen, ja zelfs dorpen overvallen. Ik had op de boerderij van Klammer dikwijls hoeren zeggen, dat het gezin het een geluk achtte, dat de roovers niet in Colorado waren, waar toch ook schuilplaatsen genoeg te vinden waren. Nog nooit had de overheid tegen die bandieten iets kunnen uitrichten, want als er kerkelijk eens een flinke militaire macht op hen werd afgestuurd, dan waren zij plotseling verdwenen, om ten slotte in een anderen staat even plotseling op te duiken, Ik kon precies verstaan, wat die drie met elkander spraken, Engelsch sprak „Maar zie je dan al -die menschen en kinderen niet om je heen?" „Datmaar dat is mijn eigen familie: vrouw, zoons, dochters, schoonzoons, schoondochters en andere kinderenwij gaan naar den dierentuin, beste man Ingez. door Jannie Verhoef. L 6 8 4 is een telwoord. 2 1 8 7 is een zeer zwart bestanddeel. 10 8 0 9 is een heldere kleur. 5 3 4 is een jongensnaam. De meeste kinderen hebben graag es* 7 1 9. Mijn 1 2 is een Fr&nsch woord, dat la het Hollandsoh goud beteekent. v 1 2 3 4 ft 6 is een geliefde kleur. Inge*, door Suzanna v. Poelgeest. IL Mijn geheel is een deel van de kachel ca telt 9 letters. 5 6 is een lengtemaat. 12 9 vindt men op een kinderwagen. Met een 7 8 6 schoten vroeger de Bata vieren. 3 6 is een klein hokje. 4 2 2 1 vindt men aan een sim. Inge*, door C. de Koster. m Twee vaders en twee zonen, Dat waren me schuttersbazen. Eens gingen zij uit jagen, Toen schoten zij drie hazen. En elk der jagers stak alras Een haasje in zijn jagerstasoh. Verklaar eens hoe dat mogelijk was. Inge*, door „Mistletoe." IV. Mijn geheel is een zoetwaterrisch.veran dert men de laatste letter, dan ben ik een mooie plaats in Nederland. Beginletter is B. Ingezonden door P. de Wit. V. Mijn geheel" bestaat uit 9 letters en be staat uit kleuren. 7 8 9 is een liohaamsdeel. 5 4 3 2 6 is minder dan tien. 6 4 1 3 4 6 vindt men in Zwitserland. Een 6 7 8 1 gebruikt de timmerman. er. verstond ik reeds volkomen en het drie tal gaf zioh niet de moeite om zacht te spreken. Hun dapperheid maakte hen onbe vreesd, dat zij het als een lafheid zouden beschouwd hebben met gedempte stem te spreken. Een van hen was pas aangeko men. Hij moest te paard een grooten af stand hebben afgelegd en was met stof en vuil bedekt. Het schot, waarvan ik sprak, was een afgesproken teeken uit zijn buks. „De Sioux zijn ons voor geweest" zei tnj met een ruwen lach, „zij hebben niet ge wacht, tot wij het nest uithaalden. De menschen zijn dood, de boerderij verwoest, het vee weg. Wij zijn te laat gekomen." De beide andere stieten wilde vloeken uit. „Daarvoor moesten wjj nu twee dagen en twee nachten rijden,' riep een van hen woedend. „Hadt jelui mijn raad gevolgd, dan waren we hier al eerder geweest" „Om, den boer het genoegen te verschaf fen, toe te zien, hoe wij de Indianen be vochten, en zij het wellicht wonnen. Neen. het is beter zoo." „Nu," hernam de nieuw aangekomene weer, „laten we er maar niet over tobben. Laten we naar de Zuid-Platten gaan, daar liggen in de wildernis nog meer boerderijen verspreid." (Wordt vervolgd). v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 13