ZONDAG5BIAD*
IEID5CH DAGblAD
29 Mei.
Anno 1909.
ïiii» •i7T***iii
ij xvJ% I iH|hi«l|lHil|h«ililiiililti tl|iêêil|imli
-f VAN HET
iii iii
EEN ONGELUKSVOGEL.
„Waarom bén je eigenlijk niet in Ber
lijn gebleven, oude jongen?" vroeg Hans
Wenzel, die na een tienjarig verblijf aan de
Kaap weer naar Duitschland was geko
men, om zich in de snel beroemd gewor
den badplaats wat van de vermoeienissen te
herstellen. Een man als jij had daar toch
vel een flinke praktijk kunnen krijgen
Of was het daar „niets gedaan"?"
De nog tamelijk jonge arts, die in 'de
druk bezochte badplaats het meest werd
geconsulteerd, nam de gouden lorgnet van,
den scherp belijnden neus en zag den
eenigszins mageren, door de zon verbran
den Afrikaner lachend aan, voordat hij de
lorgnet weer op haar plaats zette.
„Ik kon jou evengoed vragen, waarpm
jij indertijd niet in Hamburg bent geble
ven," antwoordde hij bedachtzaam. „Maar
het was het spel van het noodlot. De zaak
is zoo, dat ik in Berlijn een groote onge
luksvogel was in ons beroep, dat zooveel
concurrentie heeft van die ellendige kwak
zalverij. Vóór tien jaar was er in Berlijn,
op elke 750 inwoners een arts; maar nu
zijn er, geloof ik, meer dokters dan pa
tiënten. En als je nu bedenkt, dat het
een der gezondste wereldsteden is, dan be
hoef ik je zeker niet te zeggen, dat mijn
spreekuur veel leek op een vrijwillige op
sluiting. Geen mensch liet zich zien. Slechts
als ik uit baloorigheid in mijn zoogenaamd
spreekuur in 't park ging loopen, dan had
mij steeds een welgekleed heer" of een
„voorname dame" willen consulteeren. De
ze twee wisselden steeds af in de berich
ten van mijn huishoudster. Zij wilde mij.
daardoor ongetwijfeld een hart onder den
riem steken. Ik leefde zoo van de resten
van mijn vermogen en, zooals ik gewoon
was, zeer goed. Ik werd steeds neerslach
tiger en dat te meer naarmate mijn saldo
op de Bank verminderde.
Eindelijk kreeg ik eenige praktijk. Een
dienstmeisje met een half afgesneden duim,
dook op en een paar kinderen uit de
buurt mocht ik genezen. Maar het waren,
allen arme menschen, wien ik niet mijn re
keningen kon sturen. Een paar maal möest
,ik zelfs ook nog voor de medicijnen zor
gen, wat wel erg mooi en edel was, maar
niet bijdroeg tot het vermeerderen van mijn
inkomen.
Eindelijk kwam er een oude dame met
haar bleekzuchtige dochter. Die zag er
zeer vertrouwenwekkend uit. Nu, ik onder
zocht, stelde al het mogelijke vast en
schreef leefregelen voor. Ook schreef ik
een paar recepten, die, dacht ik, ikzelf
klaar kon maken, zoodat het geld dan niet
naar de dure apotheek behoefde te wor
den gebracht. En wat blijkt nu? Daar is
me die vrouw de schoonmoeder van den
apotheker bij mij in de buurt. Is dat geen
-pech? Maar het wordt nog mooier!
Mijn huishoudster had te mijnen behoe
ve haar oude en bijna vergeten familiere-
latiën weer opgewarmd en tot een verren
peef. uitgebreid. Deze noti nu werkte als
meesterknecht op een groote boekbinderij
en was bestuurslid van een ziekenfonds.
Met behulp van de haar nooit verlatende
fantasie, had zij mij als een van de voor
treffelijkste dokters van de gansche we
reld voorgesteld en gezegd, dat^ wilde men
op de hoogte van zijn tijd blijven, men mij
beslist nemen moest. Zoo kwam dan op
een goeden dag de neef met twee andere
bestuursleden bij mij, om de onderhande
lingen te openen. Zij waren in gekleede
jas en met den hoogen hoed op, wel niet
„dernier cri," maar zij zagen er toch goed
uit, net of'zij zoo van een begrafenis kwa
men.
Ik was natuurlijk zeer voorkomend, liet
hen in mijn fauteuils plaats nemen, bood
him sigaren aan en liet bier komen. En
toen voerden wij een zeer wetenschappelijk
gesprek over diphtheritis en mazelen, kink
hoest en bloedvergiftiging, kinderstuipjes
en roodvonk en over alles en nog wat,
waarmede het menschdom behept kan zijn.
Om hen niet dadelijk te veel af te schrik
ken, bracht ik het gesprek naar meer hu
moristische zijde. 'Ik vertelde van profes
sorale verstrooidheid, examengrappen,
verwisselde recepten en studenten-streken
én de hooge commissie werd steeds vroo-
lijker en pleizieriger. Blijkbaar maakte ik
een uitstekenden indruk op hen*. Dat was
ten slotte wel twintig flesschen bier en
een dozijn sigaren waard en als ik als arts
voor hun ziekenfonds werd aangesteld, was
dat dan toch een begin. Half en half werd,
mij dat al beloofd.
Den volgenden.Zondag berichtte de huis
houdster mij, dat haar neef mij nog eens
een bezoek zou brengen; het was al zoo
goed als zeker, dat ik benoemd zou wor
den. Zij hadden zich wel is waar verwon
derd, dat ik op den avond, dat zij bij mij
waren, geen enkele maal ontboden was,
daar ik toch zoo'n groote praktijk had,
maar dat kon ook wel toeval geweest zijn.
„Als zij nu weer komen," bepaalde mün
huishoudster, „dan laat ge u een paar
maal door dte telefoon opbellen, en ook
moeten er een paar patiënten bij u aan
huis komen. En dan neemt gij uw instru-
mentcntasch en verontschuldigt u. Dan laat
gij die drie maar achter. Het is niet noo-
dig, dat zij de gordijnen zoo berooken en
aan één flesch bier hebben ze genoegl"
„Wie moet mij dan opschellen, juf
frouw?" zei ik; want ik was met het plan
niet ingenomen.
„Uw vrienden, meneer! Denzelfden
avond, dat zij komen, hebt ge uw schaak
avondje, dat loopt dus prachtig. Ik zal
met uw vriend den postcommies spreken
en ook uw neef mopt ex aan meedoen."
Wat ik er ook tegen inbracht, niets
hielp. Zij behandelde alles door de tele
foon en arrangeerde de heele voorstelling,
Op den bewusten avond liep alles prach
tig. Nauwelijks zat de commissie, dezen
keer vijf man sterk of daar ging de
schel van de telefoon. De juffrouw voerde
het gesprek meesterlijk.
„De dokter hoorde men haar met een
gewichtige stesp vragen. „Jawel, maar hij
heeft bezoek Dadelijk Dat zal on
mogelijk zijn Zeker, nog hedenavond...
Comprëssen vernieuwen Een oogexfe
blik; ik zal het even gaan .vragen."
Zij wendde zich tot mij.
„De vrouw van rechter Henkei ver«
zoekt u nog hedenavond by haar te ko
men. Ik heb gezegd: spoedig. En of rft
de compressen zal vernieuwen?"
„Ja, dat is goed," antwoordde ik ge-i
drukt en bloosde daarbij.
De geschiedenis imponeerde mijn com
missie .ongemeen; dat merkte ik wel.
Spoedig (daarop meldde zich een patiënt
aan, met wien ik even in een zijkamertje'
sprak. Jk steeg in de achting der vijf.
Het bier smaakte hun, de sigaren ook en
ons gesprek kwam, na afdoening der noor
dige besprekingen, weer op anekdoten.
Plotseling werd de huisschel snel en
krachtig pen paar maal overgehaald. Ik
snelde paar het venster. Daar beneden
stond ,de postcommies in een lange jas en
.markeerde ,den angstigen familievader.
„Het is hoog tijd. Mevrouw Rennebar<s
ten verzoekt u dringend te komen, .Win-,
terveldstraat 10, drie hoog."
„Het js goed, ik kom onmiddellijk
riep ik luid terug, trok mijn hoofd weer.
binnen pn verklaarde met het ernstigste;
gezicht Vatl de wereld
„Ik moet u verlaten!"
Haastig trok ik mijn jas aan, die mijn
huishoudster mij al voorhield, gaf het ede-,
le vyftal de hand, nam mijn tasch en ver-,
dween.
Op .den hoek van de straat wachtte mijn
vriend .en sleepte mij naar onze stamkroeg,
waar de beide anderen reeds zaten. Met.
ieen hoera werd ik ontvangen, mijn hoed
en mijn jas werden mij afgenomen en ik
ging zitten.
Zoo'n geluk als ik dezen avond had, heb]
ik nog nooit gehad. Bij elk spelletje trad
ik op als overwinnaar. Wij dronken en,
klonken en werden steeds vroolijker. Ten
laatste hief ik mijn glas op en stelde een
dronk in op de boekbinders in het alge
meen en op den meesterknecht in het;
bijzonder, Joen plotseling de deur open
ging .en het edele vijftal verscheen, dat.
mij met open mond aanstaarde. Ik had een
lief ding gegeven als ik ineens m den
grond verdwenen was. Maar daar was in
den eersten tijd geen kijk op, het dikke li-*
noleum en de zware balkenlaag daaronder
in aanmerking genomen.
Mijn ongeluk had hen op zoek naar
een café, waar zij de rest van den avond,
konden doorbrengen juist in deze ta-,
melijk afgelegen kroeg gevoerd! Ik weet
het niet, hoeveel duizend bierhuizen in het
adresboek voorkomen, maar zij moesten
juist dd&r komen, om mij in het uitoefenen,
van mijn „nachtpraktijk" te kunnen be
wonderen. Dat was pech, zie je.
Zij zeiden „goeden avond" en ik dankte
vriendelijk; meer woorden werden niet ge-
wisseld.
En daarmee sloot zoo ongeveer mijn werk
te Berlijn. Vier weken later kwam ik hier,
waar juist een plaats was opengevallen.
En hier had ik geluk van den eersten Hag
af. Hier ben ik nu de eerste. In Berlijn was
ik, geloof ik, de drieduizend achthonder4
zfiven-en-veertigste.