VOOR DE JEUGD nSIffihi iimiiUiiiiitiiiii:SiiiïSiiIiiJiiiiitli i inSJJ IEIDSCH DAGBIAD Ui'J, No. 15109. Woensdag* 26 Mei. Anno 1909. Jo de Kindermeid. «1» %*<mo*# ËW. vr •7- JPJLJ7lk^JL«»ïJLTïLLMllJï«JL^JL^JL^.lJpjL^XMllJ7Ll.*ïTA; •i BEDACHTZAAMHEID, iVVat rün wie toch dikwijls geneigd onzen neus voorbij te praten, we "beloven gouden bergen, maar bedenken niet, dat we onze belofte pok houden moeten; we beloven niet uit leugenachtigheid, och neen, alleen maar uit onbedachtzaamheid. Gelukkig echter, zijn er altijd nog wel. menschen, die een beetje verder denken, dan hun neus lang is; en anderen, die die voorzichtigheid ook weten te waar deer en. Daar zal ik je eens een schitterend voor-, beeld van vertellen. Een dame, die eigen rijtuig bezat, had, haar leven lang één zelfden koetsier ge had; dat klinkt misschien wat vreemd, want je begint toch niet als kind, met équipage te hebben. De man had echter al bij haar ouders gediend, en eindelijk vond 2e toch, dat hij wel zijn rust verdiend had; ze beloofde hem daarom een jaargeld en moest nu wel een anderen koetsier huren. Ze zag er wel wat tegen op, want ze was 'erg aan haar koetsier gewend en wilde Üus niet de eerste de beste in dienst ne men. Ze zette nu in alle groote dagbladen jeen advertentie waarbij bepaald werd, dat zij die voor de betrekking in aanmerking wenschten te komen, zich schriftelijk moes-, ten aanmelden. Natuurlijk kreeg de dame nu een groot aantal brieven en de sollicitanten, die haar, volgens hun schrijven het best leken, liet zij bij zich komen, om hen eens op de proef te stellen. Ze deed hun namelijk allen dezelfde vraag: hoe dicht ze wel langs den rand van een afgrond konden rijden, zonder er in te vallen. De meesten nu verklaarden, dat ze dit heel goed kon den; ze durfden wel op een paar centimeter van de kloof te rijden, zonder gevaar er in te vallen! Denk eens aan, hoe konden ze nu daarover oordeelen? Waarschijnlijk was er niet één bij, die het ooit van zijn leven had moeten doen, dus dan kon toch ook geen van hen zeggen, dat hij er op be rekend was? Maar eindelijk kwam er toch één, die antwoordde, dat hij het nog nooit had be- proefd, en het ook niet doen zou, omdat hij het beter vond, nóch' de menschen, in het rijtuig, nóch zichzelve aan onnoodig gevaar bloot te stellen. En de dame vond dit zoo goed overdacht, en zoo flink ge sproken, dat zij dien man onmiddellijk in haar dienst heeft genomen. En ik geloof niet, dat zij berouw gehad heeft van haar keuze; in elk geval zal ze aan hem een voorzichtigen koetsier gehad hebben, die durfde instaan voor wat hij kon, maar ook niet méér beloofde. Er was eens eon kat, die Jo heette. Hij wae niet bijzonder mooi, doch in rijn gr oen- geh oogen lag een verstandige uitdrukking, die de menschen aantrok en hen deed feggen: Hij ziet er uit, of hij heel wat te vertellen zou hebben, als hdj spreken kon. Hij was geboren in een hoedendoos, <be onder de keukentrap stond. Het eerste dat hij zich herinneren kon was, dat zijn moeder hem kuste, omdat hij toevallig haar schoteltje melk omgeworpen Had, zijn jas zat vol melk en Jasephix*>, zijn moeder, een kleine grijze kat, likte die af, niet omdat zij bang was, dat hij kou zou vatten, maar omdat zij, zooals zij zeide, die melk niet liet verloren gaan. Josephine vervulde haar plichten tegen over Jo zooals het een moeder betaamt, doch zonder teederheid. Hij werd eiken dag goed gevoed en gewasschen, maar dat was al. Josephine speelde niet met haar jong. Als hij de hoedendoos uitklauterde, om de wereld, zooals hij de keuken en het poets- hok noemde, eens te bekijken, terwijl zij een bezoek was gaan brengen aan een vriendin, dan wist hij, dat een oorveeg hem wachtte als zijn moeder thuis kwam. Eens, toen zijn moeder er niet was, hoorde hij de keukenmeid tot Mina, de werkmeid, zeggen: „Josephine is zelf nog zoo jong. Zij is toch een goede moeder voor Jo. Zij mag heel graag pret maken met andere katten en toen zij nog klein was, was zij heel speelsch." Jo werd spoedig een groote, dikke kat, veel grooter dan zijn moeder, doch deze had hem toch nog onder appèl. De andere katten op het speelplein lachten hem uit en zeiden, dat hij niet van moeders pap pot kon en dat hij, als er iets in hem zat, niet zoo naar haar pijpen zou dansen. Jo wist evenwel, dat dit gemakkelijker gezegd was dan gedaan, want hij was te veel heer om met zijn moeder te gaan vechten, en dat was de eenige manier, waarop hij haar de baas zou kunnen wor den. Toen liet Josephine hem een poosje aan zijn lot over. Hij mocht naar boven gaan, naar de zitkamer, en doen wat hij wilde. „Enidelijk vnj," dacht Jo, maar hij was wat voorbarig, want op die groote vrijheid volgde nog strenger tuoht. Op een dag zat hij te spinnen en zijn zachte pootjes bij hert vuur te warmen hij bedacht juist, dat, nu hij zooveel Vrijen tijd had, de gelegenheid daar was, om kennis te maken met het mooie katje met hot blauwe lintje om den hals, dat op het plein speelde, toen hij zijn moeder be neden hoorde zeggen „Jo, Jo, kom eens hier, ik heb je noo- dig." «Wel drommels", dacht Jo, „en ik ge voel mij juist zoo op mijn gemak. Nu ik moet maar gaan anders zit er wat op." Hij liep dus de steenen trappen af. Josephine zag er heel ernstig uit en stond mot den staart in de lucht bij de kastdeur. „Ik geloof, dat ik mij den laatsten tijd weinig om je bekommerd heb," zeitfe zij vriendelijk ,,Ik hoop, dat je een brave jon gen geweest bent. Er is groot nieuws voor je: je hebt twee zusjes gekregen, ga maar Tiftji.r de boedendooe en bekijk ze eens; blijf er dan bij zitten, tot ik terugkom, ik verlaat me op je Jo," en zei ze ernstig, „maak je mijn vertrouwen waardig." En Josephine draafde heen. Zij was al lfl-ng weg. Jo bleef zitten, tot hij moe en stijf was. Eindelijk viel hij in slaap op zijn post en werd gewekt door zijn moeders kleine, maar stevige poot, terwijl hij meteen beknord werd, omdat hij zijn plicht verwaarloosd had. De volgende weken had Jo geen oogen blik voor zichzelf, op eiken tijd van den dag moest hij klaar staan, om op de kin dertjes te passen. De kattenkindertje6 waren schutjes. Jo had er pleizier in, ze te wasschen en te verzorgen. Hij herinnerde zich zijn eigen kindsheid en besloot, dat zajn zusjes het prettiger zouden hebben. Uren lang kon hdj zitten met het eene katje onder zijn achterpooten, opdat het niet zou ontsnappen, terwijl hij het andere wasohte on kamde. De witte „Sneeuwbal" was zijn beve ling en hij kon haar huid nooit blank ge noeg krijgen naar zijn zin. De nachten waren nu heel koud en Jo sliep met de kleintjes in de warme asoh, in de kaohella onder het fornuis. „Jo," zoide Josephine op een morgen, toen zij hem heel vroeg wakker maakte, ,,ik ga naar boven, zorg dat je zusjes uit de aschla zijn voor de keukenmeid het for nuis aanmaakt, dan kan je hen schoonlik ken en klaar maken voor het ontbijt." „I3e®t, moeder," zei Jo gapende, „dade lijk zal ik voor haar zorgen." Maar helaas, Jo draaide zich om en sliep weer in, om niet te ontwaken, voor de keukenmeid met luid geraas de pook Oip de kachel liet vallen. Lieve hemel," riep zij uit, ,,ik moet de kleintjes halen." De kleintjes zaten zoo onder de aseh, dat iTien ze haast niet vinden kon. Jo gre©p ©r een en droeg het naar de hoe dendoos, toen wilde zij het andere halen, maar het was weg, de asch was met poesje em al in het vuilnisvat geworpen. Jo liep maar boven om Josephine te ha len, en zij trippelde naar beneden al brom mende op Jo, en zei: „als je was opgestaan toen ik je riep wda het niet gebeurd. De keukenmeid heeft het natuurlijk niet ge zien, ajj kon ook niet denken, dat jij zoo dom zoudt zajn je zusje daar te laten lig gen." Met dat al, lag ,ySneeuwbal" in het vuilnisvat. Jo hoorde haar wanhopig pie pen en hij dacht dat het hart hem breken zou. Na eenige angstige oogenblikken werd zij door de keukenmeid te voorschijn ge haald. Na dien tijd paste Jo beter op de poes jes dan vroeger; hij vond het naar als hij ze aan Josephine mo^st overlaten, want die zag er niets in, ze in de hoedendoos te stoppen, als rij wilden gaap spelen. Zoo zorgde Jo voor haar, tot to grook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 11