BEROEMDE LEELIJKE MENSCHEN. RECEPT. STOFGOUD. BOEVEN J ACHTEN. OndankB de veelvuldige en uitermate ge strenge criminalistische wetgevingen en de hardvochtige, veelszins onmenÉschelijke strafrechtspleging onzer vaderen, schijnt het wel, schreef mr. H. F. W. Jeltes, in Den Haag, dat de Nederlanden vaak zóó zeer door allerlei gespuis overstroomd werden, dat de overheid nog bijzondere maatregelen treffen moest, om de burgera en hun eigendommen te beveiligen. Te dien einde werden nu en dan razzia's op groote schaal bevolen, groote boevenjachten", did zich over heele provinciën uitstrekten en waarbij het niet alleen te doen was om meer of min gevaarlijke veroordeelden, die voortvluchtig waren, maar in het alge meen om heele benden van ter zake van misdrijf verdachten en van rondzwervende personen, die van roof, afpersing en over last leefden of andere boosheden in hun schild voerden. Blijkbaar had de overhead bij dergelijke plotselinge vervolgingen niet uitsluitend bepaalde gepleegde delicten op het oog; ja zelfs, hotj vreemd ons dit thans ook moge toeschijnen, niet enkel strafbare feiten. Zij hadden niet alleen repressie, maar ook, zelfs voor namelijk, preventie van alle mogelijke on geoorloofde en hinderlijke handelingen ten doel. Zoo vinden wij o. a. in het „Groot Plak kaat- 'en Charterboek van Friesland" (uit gave van Schwartzenberg, alphabetisch re gister door J. v. Leeuwen, Workum 1857) bijv. van de twee volgende boe ven jachten melding gemaakt. De eerste is een .,Or- dounantie tot net houden van ce»n Boeven- jagt op d°n 30 eerstkomende, en de ge- apprehendeerden met goede schriftelijke informatiën over te zenden." (Gr. Plak- kaatb. III, 111). Zij werd op 16 Septem ber 1546 uitgevaardigd door Maximiliaan van Egmondf, „Grave tot Bueren ende Leerdam... [enz.], stadhouder-generaal, mitsgaders de President ende Ralden ge- ordonneert in Vriüslandt." Haar oonside- rans schetst inderdaad een hoogst bad en kelijken toestand, overwegende, dat er „veel ende diversche leechgangers, vaga- bonden ende andere boeven, machtich (d. i.: in staat) om te wereken ende broot te winnen, daegelicx in desen Lande verkee- rende zijn, teerendo opt-en Cloosters ende huysluyden ende doende denselven groot gewalt, breeckende by nacht de huysen oepen ende daer uyt nemende ende stee lende datse gecrygen oonnen." Ruim een halve eeuw later was het met de openbare veiligheid in de provincie Friesland, waarschijnlijk in hoofdzaak op het platteland, nog even treurig gesteld. Hiervan getuigt een „Aanschrijving" van de Staten van dit gewest did. 31 Mei 1603 „tot het houden van een algemeen© Boeven- jagt op den 6d)en Juny, 's avonds en 's nachts en dien volgenden dag en nacht, met huiszoekingen, gevangenneming en overbrenging van alle vagebonden, kneve laars, heerlooze soldaten, bedelaars en an der geboefte, die zij zullen kunnen ont dekken", (Gr. Plakkaatb. IV, 1252). De sta ten overwegen in hun besluit, dat het fand vol is van dergelijke boosdoeners, „die O'In- gesetenen met bedelen, gaerden ende an dere ngeregeltheden seer beswaren, ende derhalven diie nood vereyssehende is", dat onverwijld met buitengewone k. ..htdadig- heid worde opgetreden. Deze jacht was „metter sonnen onderganck te beghinnen'* en den daarop volgenden dag en nacht „ge- durygh te volherden, naerstelvck deursoe- ckende alle herbergen ende plaetsen, alwaer men vermoed et soodanigho eeboeften te sohuylen." Onze voorstelling van dergelijke drijfjach ten wordt nog heden ten dage verlevendigd door den aanblik dier z.g. „dievenvan ger s", ook wel „verrejager s" of ,,g r ij p v o g e 1 s" geheeten, welke ons in de Gevangenpoort te 's-Gravenhage, de oude Voorpoorte van den Hove van Holland, ver toond worden, lange stokken met verrader lijke, ijzeren nijptangen, ter omsluiting van hals ©ft polsen, aan het uiteinde, welke tan gen weer van scherpe pennen aan den bin nenkant waren voorzien. Aldus uitgerust en ook overigens wel gewapend, trokken in Holland de dienaars van den Procureur- Generaal op de vangst van misdadigers uit. We maken hier kennis met een hoogst eigenaardigen politiemaatregel, een soort van recherche, die, hetzij voor een bepaal de gelegenheid, hetzij van tijd tot tijd bij seer dringende aanleidingen in werking werd gesteld. Welk een verschil bij de orga- nisatie onzer tegenwoordige politie, bij onze permanente recherche met haar vrij scherp omschreven taak, die, althans in de groote steden, voortdurend op de loer ligt, om gevaarlijke delinquenten en andere ge vreesde individuen van bekende reputatie op te sporen, in het oog te houden en des- nood ig in Justitie.'8 open armen te voeren. Een aartsleelijk man, die zdch nergens kan vertoonen, zonder de spotzuoht op te wekken of minstens de menschen aan het lachen te brengen, kan niet anders dan diep ongelukkig wezen, zal men zeggen; en in derdaad, zijn lot moet niet benijdenswaar dig zijn, zoo hij ten minste gevoelig, zoo hij prikkelbaar is. Is hij echter wijsgeer en be denkt hij, dat de historie der menschheid menigen naam bevat van aarteleelijke be roemdheden, dan zal hij die menschen laten spotten en lachen zooveel als zij willen, zich troostend met de wetenschap, dat hij als aartsleelijk mensch op een goed historisch gezelschap van even misdeelden kan wijzen. Hij heeft zich dan nog maar... beroemd te maken, en men zal vergeten, dat hij erg lee- lijk is. Beginnen wij namelijk met Socrates, naar het uiterlijk een foei-leelijk man. En toch, hoe glijden zijn tochtgenooten allen over zijn leelijkheid heen; misschien Xantippe alle'en niet! Van Plato en Xenophon roe men allen de schoonheid van zijn zedenleer, de diepte van zijn geest, de zachtheid en de vriendelijkheid van zijn omgang; geen enkele gewaagt van het hoogst onbevallige van zijn gelaat. En toch had geen volk ter wereld meer aj-tistiek gevoel dan het Griek- sche; geen enkel bezat in zoo hoogo mate den zin voor het schoone. De leelijkheid heeft dus geen bepaalde schaal. Vooreerst: waar bestaat ze eigenlijk in? Dat woet men niet. Onregelmatigheid der trekken, gemis van gelaatsuitdrukking zijn eigenlijk maar een kwestie van conventie en niet van per soonlijke meening. Heel dikwijls verdwijnt de leelijkheid door de moreele hoedanigheden. Esopue, de groote Phrygische fabeldichter, was gebo cheld, misvormd; maar niemand, die, hem hoorend, daaraan dacht. Herinneren we voorts, om slechtB hier en daar een greep te doen uit den hoop aan den goeden René d'Anjou, lrr>m'r><r y&n Provence en Sicilië, die een waar kikvor- schen, gezicht had, met een neus, die deed denken aan een uit haar bast gepuilde kastanje, toch was René een dapper en zacht zinnig vorst, die mooie verzen maakte vrij goede doeken schilderde en uitstekende motetten componeerde. Koning Karei VTII was niet minder mis deeld van lichamelijk schoon; maar hoe goed was hij voor de armen I Hij geleek op zijn moeder, Charlotte van Savoye, de leelijke prinses, maar tevens' het beste bart van haar tijd. Nemen we verder onder de gekroonde hoofden Richard III en koningin Elisabeth van Engeland, Philippus II en Karei II van Spanje, Karei XII van Zieden, ko ningin Christiana van Zweden, Frederik II van Pruisendie allen zouden niet eens naar den consolatieprijs dier schoonheid hebben kunnen dingen. De leelijkheid van Michel Anrelo was su bliem De geplette neus, het gevolg van een vechtpartijtje op een atelier, zette zijn ruw, levendig gelaat, vol uitdrukking, een eigen aardige kracht bij. Ook de groote Condé was verre van mooi. Hij had een arendsbek midden in zqn gezicht, en zijn schedel was bespottelijk klein. Prins Eugenius van Savoye had een zenuwachtige, oudmannetjesachtige leelijk heid. De groote Fransche Revolutie h&d, wat physieke leelijkheid betreft, haar vertegen woordigers in Mirabeau, Danton, Houchard en andéren. Maar niets is te vergelijken bij het monsterachtige van Marat. Bij den acteer Dugazon, generaal Dumouriez ont moetend, liep Marat recht op den generaal toe en stelde zich op hoogen toon aldus voor: „Ik ben Jean Paul Marat, de vriend van bet volk." „Men had mij gezegd, dat gij leelijfc waart", antwoordde Dumouriez, „men heeft me bedrogen: ge zijt afschuwelijk." Afzichtelijk zijn, afkeer, afschuw inboeze men, door een combinatie van physieke en moreele leelijkheid, is nog een heel andere leelijkheid dan die den lachlust gaande maakt. "Wijzen we ten slotte nog op eenige aarte leelijke persouagee van naam uit den jon geren tijd. De leelijkord8 in de XIXde eeuw zijn legio. Noemen wij slechts enkelen: de beroemde componist Meyerbeer, Crémieux, die in Frankrijk tweemaal minister was, in 1848 en in 1870, Pouschkine, de prins der Russische dichters, de beroemde violist Po- ganini, Louis Yeuillot, Littré, Jules Favre, Thiers, Saint-Beuve, Madame de Staël enz., enz. Er is maar één leelijkheid, die afstoot, die altijd leelijk blijft: Dat is de leelijkheid der ziel, voor zooverre zij haar stempel ook op het uiterlijk van den mensch heeft gedrukt. Het huwelijk in het spreekwoord. Als een jonge man, om een goeden rood te krijgen, naar de spreekwoorden, op het huwelijk betrekking hebbende, wilde luiste ren, dan moest hij steeds vrijgezel blijven. In de spreekwoorden toch ontbreekt het niet aan waarschuwingen voor het knoop en van dies huwelijks rozenband Aanmoedigend klinkt het in geen geval als de Rus zegt: Hij werd waanzinnig en trouwde; hij kreeg zijn verstand en hing zich op. Ook de Italiaan uit zich niet erg opge wekt, als hij filosofeert: Een meisje huwen en een paard! koopau moet men slechts van zijn buurman. Of ook: Wie tobberij in zijn leven wil hebben, moet een schip of eo& vrouw nemen. De Schot zegt vinnig: Treurig is de vrouw, die geen tong heeft; maar gelukkig de man, die haar gekregen heeft. Ook is van den Schot de zegswijze afkomstig: Be ter half gehandhaafd, dan ongelukkig «ge trouwd. Maar bang maken helpt niet. Ei€rën bp ZwitserscKê manier. Een vuurvaste schotel wordt met boter besmeerd; men breekt daarin 4 eieren; zorgt, dat de 'dooiers heel blijven, en be strooit ze met een paar lepels geraspte Gruyère-kaasvoeg er wat zout. peper en no te muskaat bij. Een maatje room wordt tot slagroom geklopt, men roert er nog een lepel kaas en wat ge-hakte pieterselie door, en voegt het bij de eieren. Dezen schotel plaatst men 10 minuten in een zeer war men oven, en presenteert er geroosterd brood bjj. Woorden, waar het hart in spreekt wek ken altijd weerklank. Jacquës Perk. V Er lieerscht in de scKolen een suggestie in massa, ongeveer zooals bij volksmenig ten. Of deze suggestie een naar beneden trekkende of opheffende kracht heeft, hangt af van ld en totalen geest in de school, en deze wger van de leiders. T. N ft- Doha

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 21