No. 15104. LEIBSCH DAGBLAD, Woensdag- 19 Mei. Tweede Blad. Anno 1909. PERSOVERZICHT. Tweede Kamer. FEUILLETON, Kintierirefde. „Het Vaderlan d'\ het artikel van ,,D e "Nederlander" over debat in politieke meetings bespre kende, zegt, niet blind te zijn voor de athcduwzijden van het stelsel, hier te lan de in zwang bij het beleggen van open bare meetings; maar het zou toch aarzelen, om mede te werken tot de afschaffing van het debat in verkiezingsmeetings. H^t aan de in Engeland gevolgde prak tijk ontleende motief maakt op ons zegt het weinig indruk. Ten opzichte van het parlementair stelsel ia Engeland een oud land; de politieke gewoonten verkee- ren er in een stadium, dat bij ons nog moet worden bereikt. Dat geldt niet alleen voor de verkiezingsmeetings, maar ook voor andere gewoonten in het parlementair leven. Tegenover Engeland zou men zich dan ook kunnen beroepen op Frankrijk, België en Duitschland; Staten, die in dat opzicht, historisch en pract-isch minder van ons verschillen dan Engeland, en waar men in verkiezingsmeetings wol debatteert. Ook het argument, dat de gewoonte van debat het aan Ministers onmogelijk zou maken voor do kiezers op te -treden, ach ten wij van weinig gewicht. Trouwens, hier te lande hebben meermalen Ministers in politieke meetings het woord gevoerd en in het debat den degen gekruist met politieke tegenstanders. Zij lieten dan den Ministersrok thuis, en spraken als staats lieden zonder meer. Voor het overige zijn tegen het stelsel van vrij debat zeker erntige bezwaren aan te voeren bezwaren, die wij geenszins zullen ondersohatten. Erkend mo t echter worden, dat het in hooge mate or op berekend is, de belang stelling op te wokken. Trouwens, het is een kind van de levendige en zioh tot alle krin gen uitbreidende belangstelling in de open bare zaak, die hier te lande viel waar te nemen na de kiesreohtuit-breiding van 1887. Vóór dien tijd kwamen meetings met debat hier weinig voor. En het is wel een op merkelijk verschijnsel, dat het juist de geestverwanten van „Do Nederlan- d e r" en „D e Standaard" waren, d" e destijds het meest in vergaderingen -Js debaters versohenen en daardoor die gewoonte meer en meer in onzo politieke zeden deden inburgeren. Zal nu vragen wij ons ai de geprik- ke'de belangstelling weer niet beneden peil 'dlol'en, indien het debat wordt terugge bracht tot bet stellen van vragen? Een wei- nigje belangstelling in de publieke zaak is werkelijk geen overdaad'; en een politieke Vorgiadering zonder do stoutigheidjes en verrassingen van het debat is nu eenmaal voor velen gelijk te stollen met visch zonder mosterd of een ei zonder zout. Zouden wij aan inderdaad wel goed doen, het prikke lende debat terug te breuken tot het on schuldige maar vervelende „stellende van v ogêu wij verder de debat- gcwuonüe niet nuttig als een vorm van bo- lectie I Men kan er, gelooven wij, vrij zeker van zijn, dat velen die zich anders wel be schikbaar zouden stellen, zich door de kwa de kansen van het debat daarvan laten af- sohrikken. ,,D e Nederlander" erkent dit, maar vindt dit blijkbaar jammer, aan gezien onder hen, die terecht vreezen bij het openbaar debat een poover figuur te zullen maken, elementen voorkomen, die in de Kamer uitnemend werk zouden kun nen doen. Wij geven toe, dat dit kan voorkomen. Maar zij vormen niet de eenige soort van personen, die voor het debat terugschrik ken. Daartoe behooren ook de vele nullen, die door hun invloed of die hunner familie in het district, wel aanspraak op een zetel in de Kamer meenen te hebben, maar deze aanspraken niet durven doen gelden met het oog op de kansen, zich in het debat be lachelijk te maken. Een politieke redevoe ring opstellen kunnen veleu; men kan ze desnoods door anderen laten opstellen. Dit geschrift na eenige repetitie in een verga dering af te draaJen ligt. ook niet buiten i het bereik van menigeen, die zich thans wel wachten zal, zich op het gladde ijs der openbare spreekbeurten te wagen. Maar het debat? Wie hoedt den onhandige eo ongeschikte voor de gevaren dsiarvan? Ten slotte wijst het blad nog op de pre ventieve working van de verplichting om in het debat het gesprokene te verdedigen. Het is voorgekomen, dat sprekers, die geen debat toestonden en aJzoo geen go- vaar liepen, door iemand ter verantwoor ding te worden geroepen, veel „vrijer" in hun verklaringen, veel „guller*" in hun beloften, veel „dapperder" in den aanval op hun tot zwijgen gedoemde politieke te genstanders waren, dan indien er kans wa re geweest, dat een goed onderlegd' debater hen daarover later aan den tand zou heb ben gevoeld. Yreeat „D e Nederlander" niet, dat dit, tot Bohade van onze politieke zeden, meer en meer zal gaan voorkomen, indien men, door afschaffing van het debat, het daarin gelegen correctief buiten werking stelt? Erkennende de fouten en gebroken, die de bestaande praktijk der verkiezingsmee tings aankleven, gelooft „Het Yador- 1 and", dat men, door afschaffing van het debat, het bestaande kwaad door een erger vér vangen zou, of wel gemeenzaam ge sproken met het badwater het kind zou wegwerpen. De „Zutphënsche Courant"- maakt, na weergegeven te hebben den in houd van het door minister Talma inge diende wetsontwerp, deze opmerkingen „Minister Talma betoogt in zijn memo rie van toelichting, dat er in dezen een bijzondere reden i s om spoed tc maken, nu sinds jaren het verbod van Zondags- en nachtarbeid in den kring der bakkersgezel len een algemeene wensch is, terwijl ook een goed deel der bakkerspatroons niet alleen dien wensch deelt, maar met de ge zellen alle pogingen in het werk heeft ge steld, om te trachten de openbare meening ten gunste van deze hervorming te stem-, men. Na ernstige overweging is de Minister gekomen tot een voorstel om "den nacht arbeid in het bedryf te verbieden; alleen dit acht hij doeltreffend. Verbod van ar beid alleen voor de gezellen toch zou bij de eigenaardige verhoudingen in het bak kersbedrijf een omkeer ten gevolge hebben, waarvan de Minister de verantwoordelijk heid niet zou durven dragen. Een andere regeling is de ploegverwisseling, waarbij zou worden toegestaan een arbeider om de week nachtarbeid te laten verrichten. Deze regeling zou echter weer groote be- bezwaren meebrengen voor het kleinbedrijf. Om de behandeling der zaak te vereen voudigen en daardoor te bespoedigen, zal eerst later een ontwerp worden ingediend tot regeling der instelling- van bakkersra den, waar werkgevers en arbeiders onder een voorzitter buiten het bedrijf gelijkelijk vertegenwoordigd zijn. I Voor ons, die zich minister Talma nog herinneren als Kamerlid, toen hij in vin nige critiek op het beleid van minister Veegens zijn kracht zocht, is 't toch wel een iet.wat streelende voldoening om te zien, dat ook deze Minister de moeilijkheid van de, wettenmakerij heeft ondervonden. Dat leek hem bij zijn optreden zoo gemakkelijk om een verbod van bakkersnachtarbeid in de wet vast te leggen; dat kon hij vóór de verkiezingen nog wel klaarspelen. En zie, ruim een jaar heeft hij noodig gehad, om, ten koste van breedvertakte onderzoekingen en na het' wekken van een actie en tegenactie op dit gebied, een ont werp in te dienen. De minister kan nu wel op zijn vingers narekenen, dat het bakkers wet je door deze Kamer onmogelijk meer kan worden afgedaan. Dat zou „doorjagen" worden en, daarvoor zal de Kamer zich stellig niet wil len leenen, afgezien nog van de vraag, hoe- velen onder de rechtsche leden de prin- cipieele bezwaren deelen, welke door groo te broodfabrikanten legen het ontwerp al zijn aangevoerd. Toen het ministerie-Pierson, nadat het al verscheidene belangrijke wetten tot stand had gebracht, in dc nadagen van, zjjn bewind nog met enkele ontwerpen k'Tjam, werden die in de anti-rev.' pers sma lend als „paradepaarden" betiteld. Mogen wij nu datzelfde zeggen van dit wetje dat zoo heerlijk materiaal bevat om de kiezers te begoochelen met de democrati sche gezindheid van het ministerie-Heems kerk? Zoo heel gepaakkelijk gaat het wetten -maken ook niet, zegt de ,,M iddelburg- iche Courant." En dan rest nog de vraagWelk product van wetsontwerp heeft minister Talma op-, gediend Dat kan eerst blijken, wanneer het onder het ontleedmes der critiek komt. En daaraan zal men het nog wel niet onderwerpen, nu er alle kans is, dat er toch niets van komt. Op het oogenblik, dat dé Tweede Ka mer gereed staat uiteen te gaan en dc Ka merverkiezingen weldra zullen plaats heb ben, zijn nog een tweetal belangrijke wets ontwerpen ingedienddat tot bestrij- d i n g van openbare onzedelijk- heid en dat tot afschaffing van Zondags-,en nachtarbeid van bak kers. „Het Huisgezin", dat hierop de aandacht vestigt, oordeelt, dat niemand deze ontwerpen .paradepaarden" noemen zal, en dat ze niet ingediend zijn met het oog op de stembus. Het is werk, zegt het, van ministers, die hun eerste jaar ge-, meenlijk als het jaar van voorbereiding en inwerken beschouwd pas achter den rug hebben en vertrouwen, dat de uitspraak van het kiezerskorps hen in staat zal stel len, den arbeid, waaraan zij nog maar de eerste hand hebben kunnen leggen, te vol tooien. Het blad herinnert verder, dat het indertijd tegenover een opmerking van een ander blad als zijn meening heeft uitge sproken, dat de Regeeringsverklaring van Maart 1908 inhield een program, dat over de stembus van 1909 heenreikte en stof te over bood, om ook de nieuwe drieja rige periode te vullen, en in verband daar-, mede verklaart het blad ten slotte: Niemand, die dit op het oogenblik meer zal tegenspreken. Wat het ministerie-Heemskerk in het groote jaar zijner werkzaamheid tot stand bracht, onderschatten wij niet, maar in dc volgende periode zal het pas de volle maat van zijn werkkracht en wetgevend vermo gen kunnen geven. De leertijd, dien ieder Kabinet heeft door te maken, is thans achter den rug. Zou het niet, ook uit dit oogpunt bezien, jammer zijn, dat we weer met een nieuw ministerie van voren af aan moesten be ginnen? Wie derhalve het tegenwoordig Kabinet handhaaft, werkt het meest tot een vlotte afdoening van zaken mee. Afgezien van de politieke en andere ongelukken, die zoodoende voorkomen worden en waartegen zelfs de slimmcling Borgesius niet kan verzekeren. In zijn dertienden „Staatkundi gen Brief" bespreekt mr- S. van Hou ten de houding der Christel ij k- Historisohen, die zich nu ook „on der de vleugelen der Papo-Kuypcriancn hebben neergevlijd". Zij zijn, zoo zegt hij, niet overmoedig. „Zij beloven totaal niets." Kuyper zit er mee verlegen. Hij begrijpt heel goed, dat zij door zijn steun herkozen willen worden, maar na de verkiezing vrij zijn, om het woord van Van Dedem „Kuy per wordt geen minister" niet op te vat ten in den zin, waarin zijn chef Lohman het interpreteerde, nl. „zoo lang Heems kerk er zit", maar in den meer waarschijn- lijken zin van; „wij zullen er wel tegen waken en Heemskerk tegen Kuyper hand haven". Maaa: van het standpunt van den kiccor kan er toch nieta aantrekkelijks in zijn, zulk een vleesch-noch-Wech-man te kiezen. Ook met handhaving van Heemskerk kan hij zooveel kwaad dioen in samenwerking met dé papo-Kuyperianen. Is hij bijv. voor nemens de dwangverzekering uit te brei den? Men weet het piet en hij weet het zelf niet. Zal hij protectie invoeren of ons tegenwoordig handelsstelsel handhaven Men weet het niet en hij weet niet het zelf niet. ZaJ hij nog meer geld voor bijzondere scholen geven en de reeds blijkende mis bruiken maar laten voortwoekeren? Men weet het niet en hij weet het zolf niet. Zal hij onder het vaandel van huismanskies- recht het tegenwoordig kiezcrsliohaam gaan „versterken" door noodlijdende huisvaders met hongerige gezinnen? Men weet het niet en hij weet het zelf niet. Vermoedelijk zal hij dit alles doen als Kuyper zegeviert; natuurlijk nadat Loh man met overvloed van redenen zal heb ben betoogd, dat het glad verkeerd is, het te doen. Het hangt er maar van af, of de conser vatieve en consorYatief-liberale kiezers, die door hun opvatting der onderwijssubsi- dicn en meer neg door afkeer van socialis tische sohoolondèrwijzers en half-socialisti- 6che liberalen naar Kuyper zijn gedreven, van zulke afgevaardigden gediend zijn. Kunnen zij hen aohten en vertrouwen? Als menschen ja, maar- als afgevaardigden? Dat kan ik niet begrijpen. Ik begrijp, dat men een man van bekwaamheid en zelfstan digheid als hoedanig, hetzij in het voor bijgaan opgemerkt, in de Christelijk-histo- risohe groep zich Van Idsinga heeft be toond de beslissing over alle opkomen de vraagstukken toevertrouwt, maar dan moet men toch iemand hebben, die wat hij verkeerd acht, ook durft weren. En dan is er nog iote. Men moet tooh, vooral als men op die wijze onbegrensd vertrouwen echeriken wil, bijzonder ook op karakter zien. Bepaaldelijk van dat standpunt rijst do vraag, of Lohman en do leden zijner groep niet weten, hoe zij over de vier bovengenoemde punten van Kuypera program denken, dan wel of zij het wel weten, maar slechts niet zeggen. Het eerste mag met enkelen het geval zijn, ten aanzien van do meeaten, vooral de ouderen, geldt zeker het laatste. En waarom zeggen zij het dan niet? Dat is een karakterkwestie. Wil men van bolde wallen eten; kool en geit sparen; Kuyper als grootkiezor voor zich laten werken en hem in het parlement in do macht hebben? Inderdaad, als do Christelijk-historischen door het volgen van een zoo onoprechte nolitieke (gedragslijn, als zij dezer drngen te Utrecht hebben aangenomen, hun poli tieke stelling kunnen verbeteren, dan moet voor de politiek het „eerlijk duurt het langst", of gelijk graaf Van Lyndcn het indertijd eens in de Kamor uitdrukte „honesty is policy", uit de spreekwoorden geschrapt worden en vervangen worden door: „onoprechtheid brengt het vorst." Voor de liberale kiezers kunnen na deze aangenomen houding leden, der Christe- lijk-Historische groep gcon aantrekking oefenen, tenzij zij zioh alsnog door een persoonlijke oprechte houding tegenover de kiecers gunstig van hun groep mochten onderscheiden en toonen mannen te zijn. De houding, aanvankelijk door vele libe ralen in overweging genomen, om bij keuze tussohen een sociaal- of vrijzinnig-demo era at en een Christelijk-Historische den laatste te kiezen, zal alleen in dat geval zijn te verdedigen .Maar reeds thans staat vast, dat liberalen zoo lang mogelijk moe ten vermijden, zich voor de keus geplaatst te zien, door liet stellen van een oigon liberalen candidaat. Een flinke liberaal, onverdacht van meegaandheid met de ochlocraten, die zich hior met den naam van democraten tooien, kan na de te Utrecht door Lohman c.s aangenomen houding althans allo voormalige geestver wanten naar de liberale zijde terugbren gen, die slechts uit weerzin tegen heel en half socialisme naar rechte zijn gedreven. Maar men sla de hand aan den ploeg. Wie maaien wil moet zaaien. En de tijd dringt. Laan, verschillende bedenkingen geop* perd tegen de benoeming van den heer Co< lijn tot adviseur voor de buitenbezittingen, terwijl de heer De Waal M a 1 e f ij t dej benoeming verdedigde. Dit deed eveneens de Minister, die mededeelde, dat de heer Colijn 'zich tevreden stelt met 3 of 4 maanden verlof, en by zijn verkiezing tot lid der Tweede Kamer waarschijnlijk zal vervangen worden door den adjunct-advi seur. Wordt de heer Colijn Kamerlid, dan zal hij f 5000 vcrlofstraktement genieten; of f5000 wachtgeld. De onderafdeeitng, op deze zaak betrekt king hebbende, werd aangenomen met 37. tegen 24 stemmen. Bij de onderafdceling subsidiën aan bij zondere en middelbare scholen, hield de heer Van Deventer een pleidooi voor zoo krachtig mogelijk neutraal onderwijs in Indië. De heer Ter Laan betwijfelt, of bij dé subsidiccring van het Indisch bijzonder-, en middelbaar onderwijs dezelfde weg kan gevolgd worden als hier te lande. Het voorstel-Lohman tot wijziging" van het reglement van orde wordt zonder stemming goedgekeurd. Bij de hervatting van de discussie over, de wijziging der T i e n d w e t trok de heer, Van Sasse van IJsselt, een des ochtends verdedigd amendement in, waar-j na het wetsontwerp werd goedgekeurd. Hierop werd hervat de discussie, over; de wijziging der Indische begrooting, waar* mede de Kamer zich even te voren bezig hield. Tegenover de stelling van den lieer Van Deventer, dat er geen beter middel tot bestrijding van den Islam is, dan neutraal onderwijs, plaatste de heer DcVisscrdé zijne, dat in het Christendom, dat in zicfiï zelf het krachtigst het beginsel van vcr-i draagzaamheid cn humaniteit draagt, het' beste bestrijdingsmiddel van den Islam, is gelegen. Deze spreker en de heer Bogaardf verdedigden de door de Regeering voor-j gestelde regeling. pe heer Van Karnebeek wenscht; wat subsidieering betreft, voor Indië niet verder te gaan dan voor Nederland en, bestrijdt op dien grond het rcgecrings-. voorstel. De Minister van Koloniën be-: toogde, dat de te berde gebrachte prina-i picele bezwaren, ontleend aan vrees voor uitbreiding en propaganda van den Islam, in geen enkel verband te brengen zijn met de eenvoudige strekking van dit voorstel, dat niets anders beoogt dan een schamele subsidie te geven aan die bijzondere scho-: len, die voldoen aan de cischen, waaraan' de gouvernements Hoogere Burgerscholen moeten voldoen. In de bevordering van het Indische bijzonder onderwijs ziet de Mi nister een krachtig middel ter vervulling van de taak, welke aan Nederland ten op- opzichte van de Indische bevolking is op gelegd. Van de nieuwe regeling zullen het eerst profitecren twéé neutrale bijzondere scholen, die tc Batavia cn die te Soerabaia. De Minister zal overwegen het denk-, beeld van aanstelling van £en inspecteur van het middelbaar onderwijs in Indië. De vergadering werd hierna verdaagd tot gisteravond acht uren. nadat de Kamer besloten had, des avonds niet voort te gaan met de behandeling van dit ontwerp, doch te beginnen met andere ontwerpen en aan het eind der agenda te plaatsen de conclu sie inzake overste De Cock. Bij het wetsontwerp tot verhooging der Indische begrooting voor 1909 (diverse on derwerpen), wer'dcn gisternamiddag door de liecren Van Deventer en Ter Avondzitting. \Veduwen- en Weezenpcnsioen voor militairen. Allereerst werden behandeld dc wetsont werpen, houdende bepalingen omtrent de toekenning van pensioen aan de weduwen en weezen van militairen en gepensionneer- de militairen der land- en zeemacht, be-- neden den rang van officier. De Minister van Financiën ant^ woordde op vragen van den heer Eland; dat de wet op den militairen pensioenraad geheel op deze wetsvoordracht toepasselijk' is. Die wet gaat uit van het beginsel, dat alle pensioenen voor weduwen en wcczcn moeten worden aangevraagd bij den Minis» ter; dat zoowel om principieele als om ftj nancieele redenen voor de Regeering on* 28) Yonoe wordt als 't ware door een droom be vangen, terwijl zy in de kussens van het oude rytuig schommelt; oen droom bijna zonder ge dachten, zóó trillend fijn als een luchtspiege ling glijdt die voorbij den hemel harer ziel. Het komt haar voor, alsof zU op het punt staat, een tooverland binnen te gljf|en; een toover- land, dat van verlangen en tranen beneveld is; maar ver, ver ln het verschiet schemert het als het zwakke ochtendgloren Yan een gezagenden dag. Ais het Jijtulg draait, ten einde de oude kastanjelaan in te slaan, houdt het plotseling, als op een onhoorbaar bevel, stil, het portier wordt langzaam geopend, daar staat „lo petit Chlnois iu den maneschijn, keurig gekleed in gezelschapstoilet en met een bouquet rozen in zjjii hand. Nog half in den droom hoort zij, hoe het rijtuig omkeert eu terugrijdt en in hetzelfde oogenblik voelt zU zich door Troela armen be hoedzaam, maar vast omsloten en in het allerheiligste van den droom binnendragen, waar evenmin gedachten als woorden meer zijn. „Ik moet u gehoel alleen treffen", fluistert hij na oenigen tyd, .alleen, alleen." HU neemt haar den mantel van de schouders en don sluier van het haar; LU houdt haar met uitgestoken armen van zich af en boschouw t haar lung. "Weer ligt zü in zijn armen en voelt zijn gelaat als zonnegloed tegen het hare en zijn lippen als vuur op oogen, mond en wangen brandeD. Hf) buigt haar hoofd achterover, heft haar kin omhoog en kust baar weer; kent geen grenzen meer voor zijn teederheid. En daar tusschen klinkt hijgend haar ge dempt gefluister: „Troels I Troels 1" Zij wil meer zeggen, zij wil vragen, sprekoD, maar het is, alsof haar gedachten geen woord behalve dezen eenen naam kunnen bevatten. Daarin ligt al haar odbewust verlangen, baar jarenlang ontberen, al haar onultBprekeiyk jubelend geluk besloten. „Troels I Troels I" Weor houdt hU haar van zich, maar slechts een kort oogenblik, alsof het een verloren se- oonde ware, haar slechts te zien, en haar niet tevens in zyn armen te houden. Een haastig, bedwelmd, neemt bU haar In zich op, de goheele teere aanminnigheid van haar per- soon, de bleeke wangen en diepe kinderoogen onder het a!s goud glanzende haarbij bedekt deze oogen mot z(jn hand, neemt die weer weg en staart ln haar oogen, totdat het hem begint te schemeren; hU drukt zyn sla pen zoo vast tegen de hare, dat hy haar fijne wimpers als do bevende vleugels van een vlinder langs zün waDgen voelt atryken. Hy bedekt haar handon met kussen en sluit ze daarop toe als een scholp over een kostbare parel. „Troels I Troels 1'' „Ja, Vonne?" Hy heft haar gelaat tot zich op als op dien avond op de heide. „Troels, hoe is het gekomen, hoe Is bet toegegaan, al dat zondorlloge, Troels?..." „Zooals het moest gaan. Ik heb gewacht en gy zyt gekomen. Dat is alles, zooals het zyn moet. En als gy niet gekomen waart, dan zou ik er nog staan; ik zou den geheelen nacht zyn blyven staan, want ik wist, dat gy komen moest, zoo zeker men weet, dat de bloem, welke men als knop heeft gezien, zich op zekeren dag openen en ontplooien moet." „Hoe weet gy, dat zU zich ontplooid heeft Troels, boe weet gy dat?" „Dat voel ik," zeide by lachend. „Dat hoor Ik toch uit je stom, dat zie ik toch ln jo oogen, als door den dauw op een bloemperk hoen, dat al de roode rozen van je hart zUn opengesprongen. En ik bon de zon, welke haar kelken heeft geopend. Zeg het, Vonne, zeg, dat ik de ion voor je geweest ben." „Ja, ja 1" jubelde zy. „Gy zyt de ion en het leven I" Een windvlaag streek door de haag en als een koude golf over den blooton hals van het meisje, rukte aan de roos in heur haar en verborg zich ln de plooien van haar aluler. „Wy moeten naar mevrouw Mette," fluister- de zy. „Ik moet de laatste zyn. geweest; er la geen rytuig voorbygeredeD, sinds wy hier staan." Hy nam den blauwen zyden mantel van zyn arm en legde dien om haar schouders; vervolgens sloeg hy dien om hen belden heen en als een vormlooze schaduw gleden zy samen naar den ingang, waar aan belde kanten de kastanjeboomen als schildwachten in den manoschyn hun duizenden witte eere fakkels in de hoogte hielden. „Wy gaan niet naar binnenl" smeekt hy. „Nu nog niet, ach, nog niet dadeiyk En Vonne schudt glimlachend haar hoofd. Zy ziet zelve tegen het binnengaan op, tegGn de zee van licht in de kamors. Zy meent, dat iedereen het haar moet aanzien, wat er is gebeurd. Zy meent, dat elk zyner kussen een merk in haar wangen moet heb. ben gebrand, diepe litteekens, rood en warm als rozen; sy meent, dat elke blik moet ver tellen, elk woord verraden. In de plooien van Vonnos zyden mantel verborgen, giyden zy tusschen de andere scha duwen van den zomernaebt, ln de nevelsluiers van den bloementuin, waar de rozen haar zomernachtsdroomen droomen, en waar de roodvlammende Oostindische kers als een vuur werk tussohen de witglanzende vlierbloosem schittert. Hier heerscht een weldadige stilte en is de lucht doortrokken met bloemen geur. Zy nemen den mantel af en staan als prins en prinses in een tooverland. De achilder biedt Vonne op het bankje on der de hooge stamroos La France een plaats aan; zy werpt echter haar mantel op het gras, knielt daarop neer en vlyt haar hoofd tegen zyn knie. „"Weet ge wel, prinses van Oaterleide, dat het my byna angstig te moede is om hetgeen hier tegen myn knie rust; angstig om de bloem, die zich in myn hand heeft geopend; angstig, dat myn adem haar te vroeg ln bloei heeft gebrachtl Gy weet, dat er bloe men zyn, zoo teer, dat zy verwelkt zijn, voordat men ze naar huis heeft gedragen." „Liever door uw hand verdrukt te worden, Troels," fluisterde zy, „liever in een enkelen dag in uw kamer verwelken, dsn een ge heel leven ongezion en onopgemerkt te bloeien." „Ik moest je toch ook vroog of laat een maal vinden, Vonne. Zoo verborgen kan een bron niet ontspringen, of de vermoeide en dorstige weet haar te ontdekken." Hy vatte haar hoofd in zyn banden en keek haar diep ln de oogen, uit onmiddeliyke nabyheid. „En toch ben ik bang," fluisterde hy; „gy zyt zoo kinderiyk rein en fyn. Kent gy hot sprookje van de prinses, die nooit kon trou wen, want do man, dio haar zou krygon, moest tegeiykertyd prins on glazenmaker zyn? Zy had een glazen hart, zóó fUn en broos, dat slechts iemand, die met gias wist om te gaan, dat wist aan te vatten zonder dat het in zyn hand brak, ook haar hart met de noodlge voorzichtigheid kon behan delen". Maar Vonne drukt zyn band vaBt op haar hart en slaat haar armen vast om zyn hals. „Hoort ge, prins uit het vreemde land, hoa luid on sterk myn hart tegen uw hand klopt? Is het van glas, Troels, weet dan, dat daar binnen een vogel loeft, dio zich tegen dc glazen wanden dood zou fladderen, wanneer gy ze niet met stevige hand stuk slaat, en don vogel, die daarbinnen leeft en erlangt, ver langt, vry maakt Er heer8chte diepe stilte om hen beiden; slechte af en toe klinkt het a's wapengeklet ter uit een ander, ver verwyderd tooverland; maar dat zyn slochls de zllverpopulier.cn op het kerkhof, welke hun bladeren koeren. Die jonge populieren doen met behulp van de maan een spelletje. Zy doen dat, als de maan de wolken voor haar gelaat trekt en weer terugschuift; schuift zy dio weg, dan draaien de populieren den doffen kant van hun bladeren nnar buiten en leenen licht van de maan; verbergt dio-zich weer achter de wolken, dan draaien zy snel en kletterend den zilveren kant naar boven, en aldus kun nen zy voortdurond glinsteren, zoodat al de kleine bloemen en insecten, welke in dozen nacht op het kerkhof ontloken of uit den grond gekropen zyn, meenen, dat de bladc- ten der populieren geheol en al van zilver *Un; boven en onder, (Wordt vervolgd.}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 5