De Hemeliï jhamen. LILLIPUTTERS. Toen ronk rijn hart in rijn linkerlaars- schacht. De tranen sprongen "hem in de pogen, de stem bleef hem steken in de keel. En hij strekte zijn beide handen naar haar uit, en hij nokte: „Heb medelijden met mijmijn gansche leven zal u zijn gewijd!" En rü had medelijden met hem; en zü Hrukte hem aan haar hart en kuste hem; ten zü verklaarde, dat hij haar eerste en ëénige liefde wasde éénige man, om jvien zü werkelijk ooit iets gegeven had. En hij geloofde haar. En hij vond zich-, teelf den gelukkigste aller stervelingen. Een onner lezers vroeg ons dezer dagen fif wij een» een en ander over de hemol- Kohamen in het „Zondagsblad" wifcien •ohrijven, en de redactie antwoordde, dat tjj er op uit wae zooveel mogelijk „elk wat Wil» te govcn", en daarom bereid een der medewerkers ie verzoeken op eenvoudige •n bevattelijke wijze wat van de hemel lichamen te vertellen. Zoo ia mij die taak opgedragen en ik zaJ 'traobten mij daarvan zoo goed mogelijk te j kwijten. Natuurlijk moet ik mij tot de hoofdzaken bepalen, zoodat mijn opstellen |ln het geheel geen aanspraak op volledig heid zullen kunnen maken. Ik hoop daarbij -duidelijk te zijn voor ieder, die lezen kan, ,hoeweI dit mij wel eens moeilijk zal vallen, omdat ona in dit geval toestellen en teeke- i Pingen niet ton dienste staan. Wij hopen jintuKohen over het algemeen verstaan en begrepen te worden en er toe te kunnen j bijdragen, dat bij onze belangstellende leze- i reason en lezers de kennis van het heelal ;«r door worde verhelderd en uitgebreid. Wij beginnen onze beschouwingen met De Aarde., De aarde, welke wij bewonen, staat niet (C|> zichzelf; is, hoe vreemd het oppervlak- lag moge schijnen, slechts een klein deel (van het heelal. Zij ia van de andere hemel lichamen afhankelijk, terwijl dezo op hun j beurt weder afhankelijk zijn van de aarde. Vele verschijnselen op aarde, als licht, .warmt», wind en de beweging der aarde en van hot water op haar oppervlakte, staan in de nauwste betrekking tot de an- 1 dere hemellichamen en bovenal tot de zon en de maan. De>ze beide hemellichamen oefenen door hun grooter nabijheid den meest merkbaren invloed op de aarde uit. Wanneer men zioh in vrije veld be vindt, schijnt de aarde een plat vlak, waarop het blauwe hemelgewelf als een reusachtige koepel rust. Op dezen indruk berustte de voorstelling, welke do Ouden van de aarde hadden, en die wij als kinde ren ook nog hebben aangehangen. Do Griek- eche dichter Homerus stelde de aarde voor als een ronde schijf, door don Oceaan ora- spoeld. Thalee van Milete meende, dat dio schijf in het water dreef. Doch reed» vroeg maakten enkele den kers zich van dien eersten indruk los. Aris- toteles, die in de vierde eeuw vóór Chr. leefde, leerde reeds, dat de aarde een bol moest zijn. Als er nu eens iemand tot ons kwam jen zeide: Go kunt nu wel vertellen, dat de aarde bolvormig is, maar maak het ons dan ook «©na duideb'jk, dan zouden we hem op de volgende feiten wijzen. Plaatsen wij ons op een zeker punt op üen vlakken grond, dan is ons gezVcteveld beperkt en heeft een cirkelvormig© ge daante. Verheffen wij ons meer beven de oppervlakte der aarde, dan wordt ons ge zichtsveld grooter, wat alleen verklaarbaar is, doordat de aarde alzijdig ombuigt, waardoor do voorwerpen als achter haar ronding verdwijnen. Staan wij aan het strand en een sohip verwijdert zich op zee, dan verdwijnt eerst bet benedengedeelte en later het bovenge deelte voor ons oog. Dat de zon niet voor alle plaatsen op d» aard» op hetzelfde oogenblik op en onder gaat, bewijst een ronding van het Westen naar het Oosten. Wanneer men, en hier moeten wij weer op waarneming van anderen afgaan, doch wij weten, dat het waargenomen is en dat is ons genoeg wanneer men in de rich ting Zuid-Noord reist, ziet men regelma tig nieuwe sterren in het noordon verrijzen en andere in het zuiden verdwijnen. Dit nu ie weder een bewijs voor een regelmatige beweging der aardoppervlakte van het Noorden naar hot Zuiden. En hiermedo zijn nog onzo bewijzen voor de bolvormigheid niet uitgeput. Bij een maansverduistering werpt de aarde altijd een cdrkelvornrg geboden schaduw op de maan. En daar de bol hot eenige lichaam is, dat in alle standen een cirkelvormige schaduw op een plat vlak kan worpen, moet de aarde dus een bol zijn. En wat eindelijk de deur voorgoed dicht doet: Zeevaarders hebben de aarde omgeze ld. Wij hebben hiermede aangetoond, dat de aardo, die wij bewonen, een bolvormige gedaante heeft, en dat is ons voor dezen keer genoeg. Wij zullen in een volgend hoofdstuk aantoonen, dlat deze bolvormige aarde zweeft te middon van een hollen kogel. In Nenilly, bij Parijs, hebben 300 lilli putters bun biezen uitgelegd. De „Figa ro'' vond, dat zij niet allen te gelijk had don moeten komen. Zoo petit-a-petit ware meer in overeenstemming geweest met hun kleinigheid. Doch dit ter zijde. In den Jardin d' Acolimatation, in het Bois de Boulogne, laten zij zich bekijkon en geven zij voorstellingen. Een dorp met circus, theater, postbureau, enz., is dadr voor hen gebouwd, en op bijna elk uur van den dag kan men deftige mannetje® met hun wijifjes ontmoeten, die zelfbe wust, en stijfjes in het quartier Neuilly, dat aan het Bois grenst, ronddribbelon. De 300 kleine gasten zajn uit do meest verschillend© landen afkomstig, want het dwergendorp in den „Jardin" dient hun alleen tot voorstellingen. De meesten van hen zijn van Duitsohe afkomst en bet aou geen verwondering wekken, wanneer vele van de zoo naïove bewoners van Neuilly omtrent Duitsohland verkeerde gevolgd- trekkingen gingen maken. In elk geval heeft de correspondent van „Der Tag" persoonlijk al opmerkingen hooren maken, dat men „dbt" niet van Duitsohland verwacht had. Voor de Franschen, die tot de lagere klasse behooren, is Duitschland veel verder verwijderd, dan voor de Duib- schers, die op denzelfden maatscliappelijken trap staan, Frankrijk het is. Infcusschen be hoeven de Duitschers rich niet ernstig be zorgd te maken over verkeerde beoordeeling van hun rasl De begeleiders der dwergen, zware, groote mannen en blonde Walku ren,, herstallen het evenwicht. Weinigen zijn er wel eens in de gelegen heid geweest, dwergenzielen te bestude®- ren. De abnormaliteit van hun lichaams bouw is ongetwijfeld ook weer te vinden in hun geestelijk liohaam. De zoogenaamde al goede natuur, dio hen zoo stiefmoeder lijk bedeeld heeft, schaadde hen op andere wijze. Hoe kleiner zij zijn, hoo grooter zij zioh voelen. En het tragische van hun lichaams bouw is voor hen eer een voordeel, daar zdj zioh voor buiteivgewoon houden. An ders dan de meeste menschen te zijn is een aangeboren kenmerk, dat de dwergen we ten te waardeeren. Zij vormen een ka-sto voor zich, ja zelfs, het scheelt niet veel, of zij houden zich voor dc aristocratie der mensehheid. Eenigermate kan hun trots wel ge rechtvaardigd worden, want reeds in de oudheid genoten dwergen een hoog aan zien bij de hoogwaardigheidsbekleeders van het land. De Grieken en Romeinen moe ten hun voorliefde voor dwergen nit het Oosten hebben, cn de Romeinsche Keizers hadden zelfs hun lievelingsdwerg aan het bof? die de plaats van een hofnar in het klein vervulde. Keizer Augustus moet rijn kleinen gunsteling na diens dood een standbeeld hebben opgericht, voor welk» oog en groote diamanten gebruüt werden. Tiberius liet zioh door zijn dwerg de grofste waarheden zeggen, die een normaal opgeschoten mensch met den dood zou heb ben moeten boeten. Een latere Roomsche heerscher gaf in zijn circus voorstellingen, waarbij ettelijke dwergen met sohoone vrouwen moesten vechten. De tegenstelling fcussohen de volmaaktste wezens der natunr on die levende carioaturon bekoord© het Romeinsche hof. Dat zelfs in de middeleeuwen de dwor- i gen aan de hoven een groote rol speelden, bewijzen de doeken van Italiaansche en Spaansche schilders. Op schilderijen van Rafael, Veronese en Velasquez ziet men naast de voorname persoonlijkheden dikwerf de nietige gestalten van rijk uitgedoste dwergen. Aan het hof van Lodewijk XIV moet er een klein regiment van officieele dwergsol daten geweest rijn, en de koning Stanislas Lescinski van Polen liet zijn lievelings dwerg „Bébé" in Luneville eon prachtig mausoleum bouwen. In den Parijschen zoö logisch en tuin bevindt zich het skelet van den beroemden „Dézó", en de ironie van het toeval heeft het naast het reuzenge- raamte van een voorwereldlijken „diplodo- cus" gezet, bij welks aanblik men in het geheel geen dwerg behoeft te zijn, oin zioh klein te gevoelen. Het is niet te verwonderen, dat in Paris- Neuilly de lilliputters jong en oud interes seeren. Vooral rijn het do kinderen, die de „oude kleinen" verbaasd en vreemd aankijken. Zij gevoelen ziöh tegelijkertijd aangetrokken en afgestootende kleine .yoetjes en knuistjes zijn als de hun^e, maar dan komt plotseling een opgeblazen kop met knevels en een hoogen hoed. En als de Fransche kindoren nu nog het gesprek verstaan konden Toen in de oudheid de dwergen een weel- de-artikel waren-moeten er zelfs in Athene en Rome dwergfabrikanten bestaan hebben. De fabricatie bestond daarin, pasgeboren kinderen in buitengewoon koele ruimten op te .-voeden en hun veel alcoholische dranken te geven. Waarschijnlijk kende men toenmaals niet den stam der Akka's, die, zooals de be roemde Italiaansche ontdekkingsreiziger Miani beweert, rich ten Zuiden van Kartum ophoudt. De Akka's moeten ge middeld 70 a 80 c.M. hoog rijn In ieder geval zijn de lilliputters, die op het oogen- blik de Fransche hoofdstad met tun te genwoordigheid verceren, jzeen Afrikanen. Als bewijs daarvoor dient het volgende be luisterde gesprek tusschen twee: ,,Wat denk jij van „ide" vrouwen in Parijs 1" vroeg een kleire, kortbeenigé ka- bouter met wit vest, dikken gouden hor logeketting en hooeon hoed in goed Ber- lijnsoh aan een collega in groot geruit Engelsch reiskostuum. „Mij zijn ze allemaal te veel ge schminkt. te veel kunst! De Berlinerinnen zijn me lieverwas het antwoord. KOFFBETANTES. De ergste zijn de Nederlandsohe: 7350 gram koffie per hoofd der bevolk'ng jagen zij ieder jaar door het keelgat. Na hen vol gen Zweden, Denen, Noren, Belgen, Vcr- eenigde-Statcn-bewoners, Zwitsers en Duitschers. Bij de Duitschers zijn het nog maar 2023 gram koffiehoeveel dito cicho rei voor het verschil in de plaats treedt, meldt do geschiedenis niet. De Franschman is nog weer soberder. Hij gebruikt maar 2943 gram. Doch de Australiërs, de Zuid-Europeanen, de Engel- schen gebruiken neg minder en ei^de'ijk doen de Slaven het matigheidsrecord: Ser viërs, Boelgaren en eindelijk Russen, die maar 139 gram per hoofd per jaar n^odig hebben, dus nog niet een vijftigste gebrui ken van wat wij aan „kommetjes troost" innamen* NEUSBLOEDINGEN. Bijna ieder kent uit eigen ervaring de neusbloeding. Het bloed vloeit uit één of, als de bloeding erger is, uit beide neus gaten te gelijk of Loopt achter in de keel. Wordt dit bloed ingeslikt, dan wordt het niet zelden later weer teruggegeven en kan de gedachte aan een maagbloeding doen ontetaan. In den regel is de zetel der neusbloeding ket slijmvlies van het voorste deel van het neustusschcnschot. Dit deel is niet alleen bet meest aan de inwerking van geweld blootgesteld, maar ook om andere redenen is het tot bloedingen voorbes.hikt. Het grootste deel van het ingeademde stof slaat daar neer, vormt mot het neusslijm een vastklervende korst. Deze veroorzaakt jeuk, zoodat men door snuiten of duwen met een vinger haar traoht te verwijderen. Hierbij kunnen do oppervlakkigste lagen van het slijmvlies gescheurd worden en bloeding doen ontstaan. Soms treedt neusbloeding op als verschijnsel van een of andero ziekte, zooals bloedziekten, infectie-, nier ziekten, enz. Bij vrouwen komen soms pe riodieke neusbloedingen voor. Slechts zeer zelden is oen neusbloeding direct dcodelijk of veroorzaakt zij bewus teloosheid door bloedverlies. Elk telkens weer optredend bloedverlies, echter ook al is dit telkens gering, wordt op den duur gevaarlijk. "Veel onschuldiger en minder nadeelig is eon eenmaal optredende heftige bleeding, dan telkens terugkeereDde kleine bloedingen, omdat men bij deze laatste niet voldoende herstellen kan vóór de nieuwe b'oeding begint, en er dus bloedarmoede ontstaat. Wie dus aan herhaaldelijk neusbloeden lijdt, verzuime niet zijn geneesheer te raadplegen. Het behandelen van de oor- za-k, die bijv. een zweertje op het neus- 6lijmvlies kan zijn, is hier aangewezen. Voor een éénmaal optredende neusblo ding behoeft alleen de geneesheer te huln geroe pen te worden, als de gewone middeltjes niet helpen. Welke kan men toepassen? Vooraf wat men niet mo?t doen: niet snuiten, geen boud, lauw of warm water opsnuiven, niet spuiten, niet duwen, of vegen, vooral niet met sponsen en andere onzindelijke voor werpen. Alle genoemde manipulaties heb ben het tegenovergestelde effect, ze doen de bloeding toenemen en geven kans op besmetting (spuiten kan een ooraandoe ning veroorzaken). Ook het inbrengen van watten in den neus moet ontraden worden. Wel kan door een goed aangebrachte prop watten een neusblo:d'ng g;st:ld worden, maar bij het verwijderen der watten heeft men kans het wondje weer open to trekken of wel blijven er enkele vezeltjes achter, die weer tot snuiten, niezen en krabben aanleiding kunnen geven. Ook de kans op besmetting is hier niet gering, evenals bij het brengen van andere stoffen op een bloedende wond. De middelen, die men zonder schade en in den regel met succes kan toepassen, zijn: 1. Ga rustig ritten, houd het hoofd niet voorover, waardoor de hals op kraag of boordje drukken kan, maar ook niet sterk achterover; houd het hoofd recht, eerder iets naar achteren dan naar voren. 2. Haal diep adem en adeqi door den mond uit. 3. Druk aan de bloedende zijde den neus- zijwand tegen het tusschenschot aan (wat men gewoonlijk dichtdrukken noemt). In den regel zal hierdoor spoedig de neus bloeding tot staan komen. Is dat niet het geval, nmn blijve rustig in deze houding gedurende minstens 10 a 15 minuten zonder telkens te probeeren of de bloeding reeds staat dan kan man nog: 4o. koude aan wenden op (niet in) den neus of op eenig ander lichaamsdeel. Het bekende middel „een koude sleutel in den nek" berust op de gedachte, dat door koude vernauwing der bloedvaten ontstaat; evenzoo. pijn. waarom men ook 5o. een vinger aan de bloedende neuszijde met een draad sterk omsnoeren kan. Go-, Het in-do-hoogte-honden van den arm derzelfde zij 'e wordt arnbe- volen, omdat het uit den arm stroomende bloed dan tevens bloed uit den schedel mede zou zuigen. De eerete drie genoemde middelen bij elkaar toegepast zijn in de overgroot», meer derheid dor gevallen voldoende. Waar dit op den duur niet het geval blijkt te zijn, kan men de onder 4, 5 en 6 genoemde mid deltjes probeeren. Zoo noodig vrage men Hulp bij een geneesheer; hein staan nog andere middelen ten dienste, die hij in ge val van nood kan toepassen. Een vorstelijke bergbestijger. Do hertog der Abruzzen is onlangs ver trokken voor een groote reis naar Britsch- Indië en Thibet, met het doel een bestijging te ondernemen van don Mount Everest in den Himalaya. In de verte en in de horgte zoekt het dit lid der Italiaansche konings familie. Immers, op zijn beroemden pool tocht, die hoogcre breedten wist te berei ken dan nog vóór hem waren gehaald, liet hij de expeditie volgen naar den hoogen Roewenzori, den berg in Midden-Afrika bij het Victoria Nyanza, en nu volgt de Mount- Everest-tocht, Voor de reis heeft do Hertog de noodige hulp en toestemming van do Britsch-ïndi- 6ohe regeering gekregen. Photografen en geleerden gaan in zijn gevolg mee. Het -heet, dat de reiziger zich in Tk'bet zal wa gen- tot TasjarLoempo ,waar hij den Tacji- Lama wil bezoeken. Zoo meldt de Ionden- sche „Globe". Tntuaschen wordt niet gezegd, of de be klimming van den Mount Everest zal ge schieden, van den noordkant, dus van uit de Thibétaausohe hoogvlakte. Dat zou wel beter kiyisen op succes bieden dan een be klimming der veel steiler opi—'zende zuide lijke Hellingen. Echter heeft de Britch- ïndiisohe regeering dezo laatste jaren steeds geweigerd, aan reizigers toe te staan zich uit Britsch-Tndic naar Thibet" te begeven, ora daar bergtceren te onder nemen. Wellicht is voor den prii.e der Abruzzen een hoo ge uitzondering gem a-kt. De toestemming tot het bezoeken van den Tasji-Lama schijnt de prins der Abruzzen te hebben verkregen van de Chineosohe regeering. Onderwijs aan blinden in vroegeren tijd. Reeds in vorige eeuwen telde Holland veie stichtingen van weldadigheid en in stellingen ten algemeenen nutte. Maar toch heeft het tot het jaar 1803 geduurd eer het initiatief genomen werd over te gaan tot de oprichting van een instituut tot onderwijs aan blinden. Met deze instellingen was men anderen landen echter niet voorte Parijs had men destijds reeds twee inrichtingen van dezen aard; te Londen, Berlijn, St.-Peter&burg. Praag en Dresden elk één. In Zürioh, welk kanton toen een vijftigtal blinden telde, bereidde men in het volgende jaar een stichting voor, terwijl eveneens in 1809 te Weenen de zaak haar beslag kreeg, toen het gouvernement aan zekeren heer Klein, die een particuliere inrichting had voor het verzorgen en onderwijzen van blinden, de noodige fondsen toezegde voor de goede inrichting van een instituut. De Franschen hebben reeds vóór eeuwen aan de verzorging van blinden hun aandacht gewijd. In het jaar 12G0 stichtte Lodewijk de Heilige „L'Hospice des Quinze-Vingts" of het Hospitaal der driehonderd blinden, daar het voor 300 personen was ingericht. In 1809 bevatte deze inrichting een katoen spinnerij, een tabaksfabriek en een l>oek- drukkerij, in welke verschillende werk plaatsen een groot aantal blinden l heid vonden en enkelen het zóó ver brach ten, dat zij hun familiën konden onder- 1 steunen, voor wie zij te voren groot be zwaar opleverden. I Uit Parijs werd dezer dagen geschreven I hoe daar in een openbare vergadering van voor een daartoe uitgenoodigd publiek d# blinden proeven van vaardigheid en kun digheden aflegden. Een twintigtal ver», pleegden voerden onder directie van een blinde een ouvorture uit. Ten aanschouw®' van het publiek werden bewijzen van be kwaamheid gegeven in het letterzetten#' vermenigvuldigen op het bord, lezen e®( schrijven. Een blind meisje zong con aan doenlijke aria, waarbij zij door vele blin den op blaasinstrumenten werd begeleid. Een wiskundige, in het instituut opgevoed en die reeds verscheidene prijzen in dez® wetenschap bad behaald, loste vaardig d® vraagstukken op, die hem door iemand van het gezelschap werden opgegeven. Eea jong meisje gaf merkwaardige staaltje# van haar kennis der aardrijkskunde. Mei een concert en een koorzang werd de bij eenkomst gesloten. De berichtgever eindigde zijn uitvoerig® beschrijving aldus: „Bijna allen verlieten' de zaal met tranen in de oogen, en bega-! ven rich naar 't dicht bij gelegen magazijn,' om iets van den arbeid dezer zoo verge noegde ongelukkigen tot aandenken aan dezen dag te koopen W eervoorspellen. Wie den géheelen dag in de vrije natuur verkeert, kan zijn eigen weerprofeet ajn, als hij maar de kunst verstaat om goed waar te nemen. Als eerste hulpmiddel daartoe dient d« barometer. Het is echter niet voldoende om alleen waar te nemen of deze rijst of daalt en dan daaruit dadelijk een besluit te trekken. Wanneer het langen tijd droog, fraai we der is geweest en de barometer begint iedo- renidag langzaam een weinig te dalen, zon der,! dat er regen volgt, is dit een aankon diging, dat cr een regentijdperk volgen zal. Heeft de daling in de laatste dagen sterk plaats, dan zal die regentijd langdurig zajn, misschien nu en dan -afgetrièëeTd door ecu drogen dag, maar men krijgt wat men los weder noemt. In dat tijdperk van ros weder gaat de barometer op en neder met droge en regendagen en kan het te ver wachten. weder slechts kort te voren, voor hoogstens één dag, waargenomen wordeü. Hot omgekeerde kan men bij bestendig regen weder waarnemen. Stijgt dan de baro meter gedurig, terwijl hot steeds blijft re genen, dan is vast en droog weder in aan tocht. Bij onweer en storm heeft een plotselinge sterke daling plaats; terwijl het daarom toch de volgende dagen, als de barometer I weder gestegen is, fraai droog en vast we- der kan zijn. Meermalen riet men echter I ook wel, dat na langen tijd droogte het on- I weer een regentijdperk medebrengt. In tegenstelling met het bovenstaande ge beurt het wel eens, doch slechts zelden, dat' het bij een hoogen barometerstand, terwijl de wind in het oosten staat, recent en dan gewoonlijk zeer greote regenvallen, welke meestal drie dagen duren. Wanneer de re gentijd rijn einde nadert en het weder droog zal worden, daalt de barometer. Er staan nog meer hulpmi.ldelen van weervoorspelling ten dienste. Het uitrui men (rechte draaien) van den wind, dat. droogte, en het inkrimpen (links draaien), dat regenweder te pemoet gaat; do vorm der wolken, waarbij de zoogenaamde ve derwolken uitruimen van den wind en .droogte aankondigen; bet zoogenaamd broeien van het onweer of de donderkop pen, welke een paar dagen vooraf onweer aankondigen. Het hooger worden der wol ken bij komende droogte en het dalen bij regen zijn weervoorspellers, terwijl er rich bij sommige dieren verschijnsplen voordoen bij het naderen van regenweder, zooals het te-voorschim-treden van padden, regenwor men en slakken, de geluiden van vogels alt kopkoek, duiven, enz. Ook het waaromen van verwijderde ge luiden, zooals bet dreunen van spoortrei nen en torenklokken, zelfs bij tegenoverge- j stelden wind, rijn kenteekenen, welk» 1 weersverandering aankondigen*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 16