De Hemeliï jhamen.
LILLIPUTTERS.
Toen ronk rijn hart in rijn linkerlaars-
schacht. De tranen sprongen "hem in de
pogen, de stem bleef hem steken in de
keel. En hij strekte zijn beide handen naar
haar uit, en hij nokte:
„Heb medelijden met mijmijn
gansche leven zal u zijn gewijd!"
En rü had medelijden met hem; en zü
Hrukte hem aan haar hart en kuste hem;
ten zü verklaarde, dat hij haar eerste en
ëénige liefde wasde éénige man, om
jvien zü werkelijk ooit iets gegeven had.
En hij geloofde haar. En hij vond zich-,
teelf den gelukkigste aller stervelingen.
Een onner lezers vroeg ons dezer dagen
fif wij een» een en ander over de hemol-
Kohamen in het „Zondagsblad" wifcien
•ohrijven, en de redactie antwoordde, dat
tjj er op uit wae zooveel mogelijk „elk wat
Wil» te govcn", en daarom bereid een der
medewerkers ie verzoeken op eenvoudige
•n bevattelijke wijze wat van de hemel
lichamen te vertellen.
Zoo ia mij die taak opgedragen en ik zaJ
'traobten mij daarvan zoo goed mogelijk te
j kwijten. Natuurlijk moet ik mij tot de
hoofdzaken bepalen, zoodat mijn opstellen
|ln het geheel geen aanspraak op volledig
heid zullen kunnen maken. Ik hoop daarbij
-duidelijk te zijn voor ieder, die lezen kan,
,hoeweI dit mij wel eens moeilijk zal vallen,
omdat ona in dit geval toestellen en teeke-
i Pingen niet ton dienste staan. Wij hopen
jintuKohen over het algemeen verstaan en
begrepen te worden en er toe te kunnen
j bijdragen, dat bij onze belangstellende leze-
i reason en lezers de kennis van het heelal
;«r door worde verhelderd en uitgebreid.
Wij beginnen onze beschouwingen met
De Aarde.,
De aarde, welke wij bewonen, staat niet
(C|> zichzelf; is, hoe vreemd het oppervlak-
lag moge schijnen, slechts een klein deel
(van het heelal. Zij ia van de andere hemel
lichamen afhankelijk, terwijl dezo op hun
j beurt weder afhankelijk zijn van de aarde.
Vele verschijnselen op aarde, als licht,
.warmt», wind en de beweging der aarde
en van hot water op haar oppervlakte,
staan in de nauwste betrekking tot de an-
1 dere hemellichamen en bovenal tot de zon
en de maan. De>ze beide hemellichamen
oefenen door hun grooter nabijheid den
meest merkbaren invloed op de aarde uit.
Wanneer men zioh in vrije veld be
vindt, schijnt de aarde een plat vlak,
waarop het blauwe hemelgewelf als een
reusachtige koepel rust. Op dezen indruk
berustte de voorstelling, welke do Ouden
van de aarde hadden, en die wij als kinde
ren ook nog hebben aangehangen. Do Griek-
eche dichter Homerus stelde de aarde voor
als een ronde schijf, door don Oceaan ora-
spoeld. Thalee van Milete meende, dat dio
schijf in het water dreef.
Doch reed» vroeg maakten enkele den
kers zich van dien eersten indruk los. Aris-
toteles, die in de vierde eeuw vóór Chr.
leefde, leerde reeds, dat de aarde een bol
moest zijn.
Als er nu eens iemand tot ons kwam
jen zeide: Go kunt nu wel vertellen, dat de
aarde bolvormig is, maar maak het ons dan
ook «©na duideb'jk, dan zouden we hem op
de volgende feiten wijzen.
Plaatsen wij ons op een zeker punt op
üen vlakken grond, dan is ons gezVcteveld
beperkt en heeft een cirkelvormig© ge
daante. Verheffen wij ons meer beven de
oppervlakte der aarde, dan wordt ons ge
zichtsveld grooter, wat alleen verklaarbaar
is, doordat de aarde alzijdig ombuigt,
waardoor do voorwerpen als achter haar
ronding verdwijnen.
Staan wij aan het strand en een sohip
verwijdert zich op zee, dan verdwijnt eerst
bet benedengedeelte en later het bovenge
deelte voor ons oog.
Dat de zon niet voor alle plaatsen op
d» aard» op hetzelfde oogenblik op en
onder gaat, bewijst een ronding van het
Westen naar het Oosten.
Wanneer men, en hier moeten wij weer
op waarneming van anderen afgaan, doch
wij weten, dat het waargenomen is en dat
is ons genoeg wanneer men in de rich
ting Zuid-Noord reist, ziet men regelma
tig nieuwe sterren in het noordon verrijzen
en andere in het zuiden verdwijnen.
Dit nu ie weder een bewijs voor een
regelmatige beweging der aardoppervlakte
van het Noorden naar hot Zuiden.
En hiermedo zijn nog onzo bewijzen voor
de bolvormigheid niet uitgeput. Bij een
maansverduistering werpt de aarde altijd
een cdrkelvornrg geboden schaduw op de
maan. En daar de bol hot eenige lichaam
is, dat in alle standen een cirkelvormige
schaduw op een plat vlak kan worpen,
moet de aarde dus een bol zijn. En wat
eindelijk de deur voorgoed dicht doet:
Zeevaarders hebben de aarde omgeze ld.
Wij hebben hiermede aangetoond, dat de
aardo, die wij bewonen, een bolvormige
gedaante heeft, en dat is ons voor dezen
keer genoeg. Wij zullen in een volgend
hoofdstuk aantoonen, dlat deze bolvormige
aarde zweeft te middon van een hollen
kogel.
In Nenilly, bij Parijs, hebben 300 lilli
putters bun biezen uitgelegd. De „Figa
ro'' vond, dat zij niet allen te gelijk had
don moeten komen. Zoo petit-a-petit ware
meer in overeenstemming geweest met
hun kleinigheid. Doch dit ter zijde.
In den Jardin d' Acolimatation, in het
Bois de Boulogne, laten zij zich bekijkon
en geven zij voorstellingen. Een dorp met
circus, theater, postbureau, enz., is dadr
voor hen gebouwd, en op bijna elk uur
van den dag kan men deftige mannetje®
met hun wijifjes ontmoeten, die zelfbe
wust, en stijfjes in het quartier Neuilly,
dat aan het Bois grenst, ronddribbelon.
De 300 kleine gasten zajn uit do meest
verschillend© landen afkomstig, want het
dwergendorp in den „Jardin" dient hun
alleen tot voorstellingen. De meesten van
hen zijn van Duitsohe afkomst en bet aou
geen verwondering wekken, wanneer vele
van de zoo naïove bewoners van Neuilly
omtrent Duitsohland verkeerde gevolgd-
trekkingen gingen maken. In elk geval
heeft de correspondent van „Der Tag"
persoonlijk al opmerkingen hooren maken,
dat men „dbt" niet van Duitsohland
verwacht had. Voor de Franschen, die tot
de lagere klasse behooren, is Duitschland
veel verder verwijderd, dan voor de Duib-
schers, die op denzelfden maatscliappelijken
trap staan, Frankrijk het is. Infcusschen be
hoeven de Duitschers rich niet ernstig be
zorgd te maken over verkeerde beoordeeling
van hun rasl De begeleiders der dwergen,
zware, groote mannen en blonde Walku
ren,, herstallen het evenwicht.
Weinigen zijn er wel eens in de gelegen
heid geweest, dwergenzielen te bestude®-
ren. De abnormaliteit van hun lichaams
bouw is ongetwijfeld ook weer te vinden in
hun geestelijk liohaam. De zoogenaamde
al goede natuur, dio hen zoo stiefmoeder
lijk bedeeld heeft, schaadde hen op andere
wijze.
Hoe kleiner zij zijn, hoo grooter zij zioh
voelen. En het tragische van hun lichaams
bouw is voor hen eer een voordeel, daar
zdj zioh voor buiteivgewoon houden. An
ders dan de meeste menschen te zijn is een
aangeboren kenmerk, dat de dwergen we
ten te waardeeren. Zij vormen een ka-sto
voor zich, ja zelfs, het scheelt niet veel,
of zij houden zich voor dc aristocratie der
mensehheid.
Eenigermate kan hun trots wel ge
rechtvaardigd worden, want reeds in de
oudheid genoten dwergen een hoog aan
zien bij de hoogwaardigheidsbekleeders
van het land. De Grieken en Romeinen moe
ten hun voorliefde voor dwergen nit het
Oosten hebben, cn de Romeinsche Keizers
hadden zelfs hun lievelingsdwerg aan het
bof? die de plaats van een hofnar in het
klein vervulde. Keizer Augustus moet rijn
kleinen gunsteling na diens dood een
standbeeld hebben opgericht, voor welk»
oog en groote diamanten gebruüt werden.
Tiberius liet zioh door zijn dwerg de
grofste waarheden zeggen, die een normaal
opgeschoten mensch met den dood zou heb
ben moeten boeten. Een latere Roomsche
heerscher gaf in zijn circus voorstellingen,
waarbij ettelijke dwergen met sohoone
vrouwen moesten vechten. De tegenstelling
fcussohen de volmaaktste wezens der natunr
on die levende carioaturon bekoord© het
Romeinsche hof.
Dat zelfs in de middeleeuwen de dwor-
i gen aan de hoven een groote rol speelden,
bewijzen de doeken van Italiaansche en
Spaansche schilders. Op schilderijen van
Rafael, Veronese en Velasquez ziet men
naast de voorname persoonlijkheden dikwerf
de nietige gestalten van rijk uitgedoste
dwergen.
Aan het hof van Lodewijk XIV moet er
een klein regiment van officieele dwergsol
daten geweest rijn, en de koning Stanislas
Lescinski van Polen liet zijn lievelings
dwerg „Bébé" in Luneville eon prachtig
mausoleum bouwen. In den Parijschen zoö
logisch en tuin bevindt zich het skelet van
den beroemden „Dézó", en de ironie van
het toeval heeft het naast het reuzenge-
raamte van een voorwereldlijken „diplodo-
cus" gezet, bij welks aanblik men in het
geheel geen dwerg behoeft te zijn, oin zioh
klein te gevoelen.
Het is niet te verwonderen, dat in Paris-
Neuilly de lilliputters jong en oud interes
seeren. Vooral rijn het do kinderen, die
de „oude kleinen" verbaasd en vreemd
aankijken. Zij gevoelen ziöh tegelijkertijd
aangetrokken en afgestootende kleine
.yoetjes en knuistjes zijn als de hun^e, maar
dan komt plotseling een opgeblazen kop
met knevels en een hoogen hoed. En als
de Fransche kindoren nu nog het gesprek
verstaan konden
Toen in de oudheid de dwergen een weel-
de-artikel waren-moeten er zelfs in Athene
en Rome dwergfabrikanten bestaan hebben.
De fabricatie bestond daarin, pasgeboren
kinderen in buitengewoon koele ruimten
op te .-voeden en hun veel alcoholische
dranken te geven.
Waarschijnlijk kende men toenmaals niet
den stam der Akka's, die, zooals de be
roemde Italiaansche ontdekkingsreiziger
Miani beweert, rich ten Zuiden van
Kartum ophoudt. De Akka's moeten ge
middeld 70 a 80 c.M. hoog rijn In ieder
geval zijn de lilliputters, die op het oogen-
blik de Fransche hoofdstad met tun te
genwoordigheid verceren, jzeen Afrikanen.
Als bewijs daarvoor dient het volgende be
luisterde gesprek tusschen twee:
,,Wat denk jij van „ide" vrouwen in
Parijs 1" vroeg een kleire, kortbeenigé ka-
bouter met wit vest, dikken gouden hor
logeketting en hooeon hoed in goed Ber-
lijnsoh aan een collega in groot geruit
Engelsch reiskostuum.
„Mij zijn ze allemaal te veel ge
schminkt. te veel kunst! De Berlinerinnen
zijn me lieverwas het antwoord.
KOFFBETANTES.
De ergste zijn de Nederlandsohe: 7350
gram koffie per hoofd der bevolk'ng jagen
zij ieder jaar door het keelgat. Na hen vol
gen Zweden, Denen, Noren, Belgen, Vcr-
eenigde-Statcn-bewoners, Zwitsers en
Duitschers. Bij de Duitschers zijn het nog
maar 2023 gram koffiehoeveel dito cicho
rei voor het verschil in de plaats treedt,
meldt do geschiedenis niet.
De Franschman is nog weer soberder.
Hij gebruikt maar 2943 gram. Doch de
Australiërs, de Zuid-Europeanen, de Engel-
schen gebruiken neg minder en ei^de'ijk
doen de Slaven het matigheidsrecord: Ser
viërs, Boelgaren en eindelijk Russen, die
maar 139 gram per hoofd per jaar n^odig
hebben, dus nog niet een vijftigste gebrui
ken van wat wij aan „kommetjes troost"
innamen*
NEUSBLOEDINGEN.
Bijna ieder kent uit eigen ervaring de
neusbloeding. Het bloed vloeit uit één of,
als de bloeding erger is, uit beide neus
gaten te gelijk of Loopt achter in de keel.
Wordt dit bloed ingeslikt, dan wordt het
niet zelden later weer teruggegeven en
kan de gedachte aan een maagbloeding
doen ontetaan.
In den regel is de zetel der neusbloeding
ket slijmvlies van het voorste deel van het
neustusschcnschot. Dit deel is niet alleen
bet meest aan de inwerking van geweld
blootgesteld, maar ook om andere redenen
is het tot bloedingen voorbes.hikt. Het
grootste deel van het ingeademde stof slaat
daar neer, vormt mot het neusslijm een
vastklervende korst. Deze veroorzaakt jeuk,
zoodat men door snuiten of duwen met een
vinger haar traoht te verwijderen. Hierbij
kunnen do oppervlakkigste lagen van het
slijmvlies gescheurd worden en bloeding
doen ontstaan. Soms treedt neusbloeding
op als verschijnsel van een of andero
ziekte, zooals bloedziekten, infectie-, nier
ziekten, enz. Bij vrouwen komen soms pe
riodieke neusbloedingen voor.
Slechts zeer zelden is oen neusbloeding
direct dcodelijk of veroorzaakt zij bewus
teloosheid door bloedverlies. Elk telkens
weer optredend bloedverlies, echter ook al
is dit telkens gering, wordt op den duur
gevaarlijk. "Veel onschuldiger en minder
nadeelig is eon eenmaal optredende heftige
bleeding, dan telkens terugkeereDde kleine
bloedingen, omdat men bij deze laatste niet
voldoende herstellen kan vóór de nieuwe
b'oeding begint, en er dus bloedarmoede
ontstaat.
Wie dus aan herhaaldelijk neusbloeden
lijdt, verzuime niet zijn geneesheer te
raadplegen. Het behandelen van de oor-
za-k, die bijv. een zweertje op het neus-
6lijmvlies kan zijn, is hier aangewezen.
Voor een éénmaal optredende neusblo ding
behoeft alleen de geneesheer te huln geroe
pen te worden, als de gewone middeltjes
niet helpen.
Welke kan men toepassen? Vooraf wat
men niet mo?t doen: niet snuiten, geen
boud, lauw of warm water opsnuiven, niet
spuiten, niet duwen, of vegen, vooral niet
met sponsen en andere onzindelijke voor
werpen. Alle genoemde manipulaties heb
ben het tegenovergestelde effect, ze doen
de bloeding toenemen en geven kans op
besmetting (spuiten kan een ooraandoe
ning veroorzaken). Ook het inbrengen van
watten in den neus moet ontraden worden.
Wel kan door een goed aangebrachte prop
watten een neusblo:d'ng g;st:ld worden,
maar bij het verwijderen der watten heeft
men kans het wondje weer open to trekken
of wel blijven er enkele vezeltjes achter,
die weer tot snuiten, niezen en krabben
aanleiding kunnen geven. Ook de kans op
besmetting is hier niet gering, evenals bij
het brengen van andere stoffen op een
bloedende wond.
De middelen, die men zonder schade en
in den regel met succes kan toepassen, zijn:
1. Ga rustig ritten, houd het hoofd niet
voorover, waardoor de hals op kraag of
boordje drukken kan, maar ook niet sterk
achterover; houd het hoofd recht, eerder
iets naar achteren dan naar voren.
2. Haal diep adem en adeqi door den
mond uit.
3. Druk aan de bloedende zijde den neus-
zijwand tegen het tusschenschot aan (wat
men gewoonlijk dichtdrukken noemt).
In den regel zal hierdoor spoedig de neus
bloeding tot staan komen. Is dat niet het
geval, nmn blijve rustig in deze houding
gedurende minstens 10 a 15 minuten zonder
telkens te probeeren of de bloeding reeds
staat dan kan man nog: 4o. koude aan
wenden op (niet in) den neus of op eenig
ander lichaamsdeel. Het bekende middel
„een koude sleutel in den nek" berust op
de gedachte, dat door koude vernauwing
der bloedvaten ontstaat; evenzoo. pijn.
waarom men ook 5o. een vinger aan de
bloedende neuszijde met een draad sterk
omsnoeren kan. Go-, Het in-do-hoogte-honden
van den arm derzelfde zij 'e wordt arnbe-
volen, omdat het uit den arm stroomende
bloed dan tevens bloed uit den schedel
mede zou zuigen.
De eerete drie genoemde middelen bij
elkaar toegepast zijn in de overgroot», meer
derheid dor gevallen voldoende. Waar dit
op den duur niet het geval blijkt te zijn,
kan men de onder 4, 5 en 6 genoemde mid
deltjes probeeren. Zoo noodig vrage men
Hulp bij een geneesheer; hein staan nog
andere middelen ten dienste, die hij in ge
val van nood kan toepassen.
Een vorstelijke bergbestijger.
Do hertog der Abruzzen is onlangs ver
trokken voor een groote reis naar Britsch-
Indië en Thibet, met het doel een bestijging
te ondernemen van don Mount Everest in
den Himalaya. In de verte en in de horgte
zoekt het dit lid der Italiaansche konings
familie. Immers, op zijn beroemden pool
tocht, die hoogcre breedten wist te berei
ken dan nog vóór hem waren gehaald, liet
hij de expeditie volgen naar den hoogen
Roewenzori, den berg in Midden-Afrika bij
het Victoria Nyanza, en nu volgt de Mount-
Everest-tocht,
Voor de reis heeft do Hertog de noodige
hulp en toestemming van do Britsch-ïndi-
6ohe regeering gekregen. Photografen en
geleerden gaan in zijn gevolg mee. Het
-heet, dat de reiziger zich in Tk'bet zal wa
gen- tot TasjarLoempo ,waar hij den Tacji-
Lama wil bezoeken. Zoo meldt de Ionden-
sche „Globe".
Tntuaschen wordt niet gezegd, of de be
klimming van den Mount Everest zal ge
schieden, van den noordkant, dus van uit
de Thibétaausohe hoogvlakte. Dat zou wel
beter kiyisen op succes bieden dan een be
klimming der veel steiler opi—'zende zuide
lijke Hellingen. Echter heeft de Britch-
ïndiisohe regeering dezo laatste jaren
steeds geweigerd, aan reizigers toe te
staan zich uit Britsch-Tndic naar Thibet"
te begeven, ora daar bergtceren te onder
nemen. Wellicht is voor den prii.e der
Abruzzen een hoo ge uitzondering gem a-kt.
De toestemming tot het bezoeken van den
Tasji-Lama schijnt de prins der Abruzzen
te hebben verkregen van de Chineosohe
regeering.
Onderwijs aan blinden in
vroegeren tijd.
Reeds in vorige eeuwen telde Holland
veie stichtingen van weldadigheid en in
stellingen ten algemeenen nutte. Maar
toch heeft het tot het jaar 1803 geduurd
eer het initiatief genomen werd over te
gaan tot de oprichting van een instituut
tot onderwijs aan blinden.
Met deze instellingen was men anderen
landen echter niet voorte Parijs had men
destijds reeds twee inrichtingen van dezen
aard; te Londen, Berlijn, St.-Peter&burg.
Praag en Dresden elk één. In Zürioh, welk
kanton toen een vijftigtal blinden telde,
bereidde men in het volgende jaar een
stichting voor, terwijl eveneens in 1809 te
Weenen de zaak haar beslag kreeg, toen
het gouvernement aan zekeren heer Klein,
die een particuliere inrichting had voor
het verzorgen en onderwijzen van blinden,
de noodige fondsen toezegde voor de goede
inrichting van een instituut.
De Franschen hebben reeds vóór eeuwen
aan de verzorging van blinden hun aandacht
gewijd. In het jaar 12G0 stichtte Lodewijk
de Heilige „L'Hospice des Quinze-Vingts"
of het Hospitaal der driehonderd blinden,
daar het voor 300 personen was ingericht.
In 1809 bevatte deze inrichting een katoen
spinnerij, een tabaksfabriek en een l>oek-
drukkerij, in welke verschillende werk
plaatsen een groot aantal blinden l
heid vonden en enkelen het zóó ver brach
ten, dat zij hun familiën konden onder-
1 steunen, voor wie zij te voren groot be
zwaar opleverden.
I Uit Parijs werd dezer dagen geschreven
I hoe daar in een openbare vergadering van
voor een daartoe uitgenoodigd publiek d#
blinden proeven van vaardigheid en kun
digheden aflegden. Een twintigtal ver»,
pleegden voerden onder directie van een
blinde een ouvorture uit. Ten aanschouw®'
van het publiek werden bewijzen van be
kwaamheid gegeven in het letterzetten#'
vermenigvuldigen op het bord, lezen e®(
schrijven. Een blind meisje zong con aan
doenlijke aria, waarbij zij door vele blin
den op blaasinstrumenten werd begeleid.
Een wiskundige, in het instituut opgevoed
en die reeds verscheidene prijzen in dez®
wetenschap bad behaald, loste vaardig d®
vraagstukken op, die hem door iemand
van het gezelschap werden opgegeven. Eea
jong meisje gaf merkwaardige staaltje#
van haar kennis der aardrijkskunde. Mei
een concert en een koorzang werd de bij
eenkomst gesloten.
De berichtgever eindigde zijn uitvoerig®
beschrijving aldus: „Bijna allen verlieten'
de zaal met tranen in de oogen, en bega-!
ven rich naar 't dicht bij gelegen magazijn,'
om iets van den arbeid dezer zoo verge
noegde ongelukkigen tot aandenken aan
dezen dag te koopen
W eervoorspellen.
Wie den géheelen dag in de vrije natuur
verkeert, kan zijn eigen weerprofeet ajn,
als hij maar de kunst verstaat om goed
waar te nemen.
Als eerste hulpmiddel daartoe dient d«
barometer.
Het is echter niet voldoende om alleen
waar te nemen of deze rijst of daalt en dan
daaruit dadelijk een besluit te trekken.
Wanneer het langen tijd droog, fraai we
der is geweest en de barometer begint iedo-
renidag langzaam een weinig te dalen, zon
der,! dat er regen volgt, is dit een aankon
diging, dat cr een regentijdperk volgen zal.
Heeft de daling in de laatste dagen sterk
plaats, dan zal die regentijd langdurig
zajn, misschien nu en dan -afgetrièëeTd door
ecu drogen dag, maar men krijgt wat men
los weder noemt. In dat tijdperk van ros
weder gaat de barometer op en neder met
droge en regendagen en kan het te ver
wachten. weder slechts kort te voren, voor
hoogstens één dag, waargenomen wordeü.
Hot omgekeerde kan men bij bestendig
regen weder waarnemen. Stijgt dan de baro
meter gedurig, terwijl hot steeds blijft re
genen, dan is vast en droog weder in aan
tocht.
Bij onweer en storm heeft een plotselinge
sterke daling plaats; terwijl het daarom
toch de volgende dagen, als de barometer
I weder gestegen is, fraai droog en vast we-
der kan zijn. Meermalen riet men echter
I ook wel, dat na langen tijd droogte het on-
I weer een regentijdperk medebrengt.
In tegenstelling met het bovenstaande ge
beurt het wel eens, doch slechts zelden, dat'
het bij een hoogen barometerstand, terwijl
de wind in het oosten staat, recent en dan
gewoonlijk zeer greote regenvallen, welke
meestal drie dagen duren. Wanneer de re
gentijd rijn einde nadert en het weder
droog zal worden, daalt de barometer.
Er staan nog meer hulpmi.ldelen van
weervoorspelling ten dienste. Het uitrui
men (rechte draaien) van den wind, dat.
droogte, en het inkrimpen (links draaien),
dat regenweder te pemoet gaat; do vorm
der wolken, waarbij de zoogenaamde ve
derwolken uitruimen van den wind en
.droogte aankondigen; bet zoogenaamd
broeien van het onweer of de donderkop
pen, welke een paar dagen vooraf onweer
aankondigen. Het hooger worden der wol
ken bij komende droogte en het dalen bij
regen zijn weervoorspellers, terwijl er rich
bij sommige dieren verschijnsplen voordoen
bij het naderen van regenweder, zooals het
te-voorschim-treden van padden, regenwor
men en slakken, de geluiden van vogels alt
kopkoek, duiven, enz.
Ook het waaromen van verwijderde ge
luiden, zooals bet dreunen van spoortrei
nen en torenklokken, zelfs bij tegenoverge-
j stelden wind, rijn kenteekenen, welk»
1 weersverandering aankondigen*