i; ZONDAG5BIAD* 1&ID5CH DAGBLAD RECEPT. ALLERLEI. 8 Mei. 1.1***1 .I***! r***i *1***1 -i**:!*!:®*' 11 XVrA 1 ll |ii 1 tl h 1 li t lm' d| ld li |lit g11tl 11111 -• VAN HE.T -t- No. 15095. Toch met haar. Soms geeft een koe melk, welke schuimt en zich moeilijk laat boteren. Waaraan zou dat te wijten rijn 1 Hot schuimen van melk oi room bij het botoren kan verscheidene oorsaken hebben, onder andere: lo. De hooge ouderdom den: melkgeef- •kers. 2o. Het toedienen van slecht, zuur of bo- iéorvon voedeeL 3o. Do onreinheid dor melkgereedschap- pen. io. De te hooge of te lage warmte bij het boteren. 60. Een ongesteldheid van het dier. De eerste vier gevallen spreken wel voor tichzolvcn; de landbouwer heeft het in sijn hand gewoonlijk, daarin verandering te brengen. Ia de oorzaak toe te schrijven aan eenige ongesteldheid der koe, hetgeen men ge woonlijk gewaar wordt aan den kwalljk-rlc- konden adem van het dier, dat uit den bek gewoonlijk dan een look- of uiengeur af geeft, dan zal men goed doen rioh tot een veearts to wenden, die dca» onpasselijkheid doorgaans gemakkelijk genoog kan doen verdwijnen. En nu een goed recept tegen het schui men Het is eenvoudig genoeg en bestaat in het toevoegen van wnt soda aan de melk, in evenredigheid van één eetlepel op tion laters. De boter, die voortkomt van aldus be handelden room, moet goed gewasschen Worden, ten einde er het soda-zout uit te verwijderen. Hoogbejaarden. Hbe^bojftbrde metwehen rijn et allo eeuwen door geweest, weten bckendo pro fessoren als Meteohnikoff, Pfliiger en Pel moe te deelen. Aan de spats van de oudste menechen stond St.-Mango, de stichter van het biB- dlom Glasgow, dio 185 jaren 7xm geworden sijn. Eenzolfidcn ouderdom bereikte Peter Zorsay, die van 1539 tot 172-1 leefde. Eon Engelscho boor, Thomas Parre, werd 152 jaron en had een zoon van 127 jaren. Be halve zijn respectabelen leeftijd w<as hij ook hierdoor beroemd, dat rijn lijk door den grooton anatoom Harvey ontleed werd. Thomas huwde, toen hij 120 jaren was. H. Jenkins, dio in 1670 in Yorkshire de oogen sloot, bereikte een leeftijd van 169 jaren. Kort vóór zijn dood moost hij getuigen in een rechtzaak ovor een feit, dat 140 jaron geleden geschied was. De geneeskundige Pol it.man, uit Lotharingen, kon in vol maakte gezondheid zijn IdOston geboortedag vieren. Daags vóór rijn dood verrichtte nij een zware kanker-oporatie. Daarbij wordt van bcm verteld, dat hij van af zijn 25sto jaar bijna dagelijks beschonken was. Een dergelijke ongezond© levenswijzf loidde een Fnanscho chirurg Espagao, die niettemin 112 jaren werd. Ook Elisabeth Durioitx, 140 jaren oud, leefde volstrekt niet naar do voorschriften dor gezondheid. Zij con sum eerde por dag niet minder dan 40 koppen koffie. De <fwo»Tg Elsheth Waleon, die 70 cM. lang was, werd 160 jaren, en Jaoob Donald, eon reus van meter lang, leefde 120 jaren. Volgons een opgaaf von prof. Her mann liet een Engelsohe boer, toen bij op IGO-jarigen leeftijd stierf, een weduwe en talrijke kinderen na, van wie het oudste 10Q, hot jongste 9 jaren telde. Oorzaken van kanker. Een Engelachman, zoon van den eersten minister Russell, heeft een broohuéfe uit gegeven, waarin hij aantoont, dat de oor zaken van kanker zijn: 7loosoh, thee, koffie, tabak en alcohol. Het aantal waargenomen gevallen in Engeland em Wales wordt verre overtrof fen door die in Zwitserland, Nederland en Noorwegen; de 7 landen, waarin de meeste koffie verbruikt wordt, leveren ook de meeste gevallen. In tien hoofdstukken wijst de schrijver er op, dat de wilde dieren, die hnn na tuurlijke voedmg volgen, er vrij van blijven; dat dezelfde regel ook voor den merac-h geldt; dat de rijkere landen meer geteisterd worden dan de arme; dat in vele streken tal van personen geen kanker krijgen, en hun onvatbaarheid toe te sabrij- ven ia aan hun onthouding van bovenge noemde artikelen, terwijl zij, die er wel degelijk gebruik van maken, gemakkelijk aan die ziekte ten prooi vallen; dat het meerendeel dei kanker-ziekten in den mond, do ma&g, of naburige streken huist, dat het grootote oontungent der kanker- lijders geleverd wordt door personen, dio aan rheumatiek lijdon, en hen, die een hartgdbrek hebben; dat een weelderige ta fel en gulzigheid oen aanleg voor kanker opleveren. Paling insaus. Twee pond niet al te dikko paling wordt aan mootcn gosnodon, eon paar uren in zout gezet en dan weer afgespoeld. Men noemt een lepel meel en fruit het in een lopcl boter; daarbij voegt men een grooten kop bouillon, een paar citroensohijven zon der schil, een laurierblad en oen glas wit ten wijn. In deze saus kookt men eén pa ling gaar, doet ze op eon go warmden scho tel, roert wat kappertjes door do saus, die men met een paar eierdooiers bindt, en over de paling giet. STOFGOUD. Zij, die geen echte zorgen hebben, kun nen zich de weelde veroorloven er denk beeldige op na te houden. Charles Kingsley- Ik wil op al mijn paên Die Heilgo Maoht vertrouwen, Die mij gebiedt: „Wees goed l Bewaar Uzclvon rein!" En mij vertroost: „Houd moed! Want Ik zul mot U zijn." W. Brandt. Boerenhumor van den., oostc- lijken zelfkant (Uit „Buite n"). Gewoonto U maar alles, Miesl zei de bakker en veegde me>t de kat den heeten oven uit. Wat bobben wo weer mooi gespeeld vandaag 1 zei de orgeTtrapper tegen den or- gjauifd. Lokker zijn «a niet, zei de boer; maar wo wot-en wol wat goed smaakt 1 Iedor praat over mijn drinken, maar wie praat or nu eens over mijn dorstzei de boer. Men ie niet zeker von eon goeden boek- weitoogst, vóór hij in je maag xitl zei de boer, en zag zyn p&nnekook in de haard- asch vallen. Men kan van het goede ook te veel krijgen l zei de boer, loon hem een wagen meet over hot lijf rolde. Mij loopt alles tegen: twaalf eieren eu dertien kuikensl Goede meisje* en goode ganzen komen tegen den avond naar huis. Dat pleziertje kost je niets 1 zei de boer en ranselde zijn jongens. Hij wil wel werken, maar zijn eigen zweet ruiken niet 1 Hij gaat er van door als een kat, die 't hoort onweeren. Dat helpt allemaal niets, zei de haan tegen den regenworm, die oen knoop in zijn staart sloeg. Pas op je beenen, of ik pik je l zei de baan tegen het paard. De zeg myn dienst op I zei de koeherder die merkte, dat. men hem on/telaan wil de. Ik schaam me toch zool zei het meisje, en hield den spindraad voor de oogen. Dien loet heb ik mezelf aangedaan 1 zei de os, die zijn stalmest landwaarts rijden moest. De fopper gefopt. Volle coupé; üegen van de tien plaateen bezet. Om nóg erger te verhoeden zot één der negen zijn valies onder bijval der mede inzittenden op de eenige ledige plaata te genover hem, vóór het raampje. Een heer op de treeplank: „Is er nog plaats hiert" De vernuftige beer van het valies: „Neen meneer. Allee bezet." „Ja maar, ik moet toch meet En die plaats don!" „O, daar hoeft oen meneer gezeten, die even is uitgestapt. Belegd." De modepeeso^acro glundere» en knip oog© n. En de conducteur fluit af. Mèt springt de heer van de treeplank naar binnen, grijpt het valies, gooit het den coupó uit en gaat voldaan op do vrijgekomen tiende plaats zitten. Hevig alarm van den vernuftigen heer. „Meneer, wéérom gooit u dat valies er uit! Hei, ho! Conducteur! Conducteur 1" De trein zet zich in beweging. „Meneerrr, waarom doet u dat, hè?" „Wel, ik wou dien meneer, dio zioh blijk baar verlaat heeft, niet zonder zijn bagago laten." De medepassagiers glunderen en knip- oogen weer. Op één na. Keukonmeid (tot kleine Mina): „Wat doe jo hier toch in de keuken?" Mina: ,,Ik wil eens zien of je ook van de visoh snoept." Keukenmeid: „Ben je dwaas, kind l Zou je deuken, dat ik rauwe visch at?" Mina: „Zekorl Alle katten eten die immers, en tante zei nog gisteren, dat, jo zoo'n kat waart." Beseheiden wenseh. Presi dent van de rechtbank: „Je bent du* tot levenslange gevangenisstraf voroordeeld. Heb je nog iets te zeggen 1" Veroordeelde: „Jk wou u vragen of do preventieve hechtenis niet in min dering gebracht kan worden." „Mijn vrouw is zoo onhandelbaar," zei een braaf echtgenoot. „Ze heeft me giste ren twee borden op mijn hoofd stuk ge slagen. Wat »Ou jij in mijn plaats doen?" „Heel eenvoudig," was het antwoord; „ik zou ijzeren borden aanschaffen." Klant: „Kellner, is dit geïmporteerde Gruyère kaas?" Kellner: „Gedeeltelijk, mijnheer.v Klant: „Gedeeltelijk? Hoe kan dat?" Kellner: „Wel, de gaatje* er in komen van Zwitserland, maar de kaas zelf word hier gemaakt." Op bevell Vrouw: (die de baas speelt over haar men): „Antoon, we gaan vanavond uit. Je rookt tien si garen, spreekt me twintig keer en tegen en drinkt xe* potje* bier.... Ik zal het je vrienden eens afleeren je een pantoffel held te noemen 1" Giftig. „Je hood moet jo in de garderobe afgeven, vrouw." „Dat gaat niet, dan raakt mijn haar m de war." „Geef don je haar mee af!" Twee paardrijdende studenten wilden een buitenman er tusschen nemen. Zij zou den hem bewijnen, dat hij een paard was. Maar do man ontweek het bewijs en zei op zijn beurt te willen bewijzen, dat hun za dels muilezels waren. „Ga je gang", zeiden ze. „Wel, heeren". zei de boer, „is dat dan niet iets tussohon een paard en se» ezel lal* Anno 1909. *|V|» lil t 1 1 1 1 t t 1 lil üWW\A/wwv In veel verhoudingen tusschen men echen van verschillend geslacht spelen drie personen een rol. Dat is, volgens onze westersche opvattingen, er één tc veel. .Willem bemint Amalia; maar Amalia be- mint Klaas, en daarmede is nu de grond slag gelegd voor de bedroevendste en hart- verschcurcndste tragedies. Johann Krusc was jong en rein van harte, welke laatste hoedanigheid hem goed te stade kwam, aangezien hü hulp prediker was. Hij beminde Egeria Peters met al den gloed van een jeugdig en onverdorven ge moed; en daar hij een strikt oprecht cn waarheidlievend jongmensch was, had Hy haar dit in een vermetel oogenblik ge openbaard. Egeria's goede hart en de zorg voor liaar toekomst veroorloofden haar niet, zich ten aanzien van zulk een bekentenis volsla gen onverschillig te toonen. Zij dankte hem voor zijn vriendelijkheid, en zcidc, dat zij zich nog niet durfde verbinden, omdat zij haar eigen hart nog niet goed kende. En nog minder wilde zij hem krenken door hem botweg af te wijzen. Misschien zou het dus het best zijn, nog af te wachten. Dan zou alles zich wel schikken. En terwyl zij dit zcidc schoof zij op de mosbank in het priëel, waarop zij samen gezeten waren, dicht naar hem toe. Johann Kruse drukte haar hand en verklaarde, dat hij bereid was te wachten. Nu woonde er ook in dezelfde gemeen te een landeigenaar, Karl Waldheim. Hij verstond niet de kunst van preeken, maar bezat een groot en flink bebouwd land goed, waarop tot dusver slechts een klei ne hypotheek rustte. In onze dagen zegt een meisje nog slechts zelden: „Hij of geen ander I" Egeria Peters zeide dit óók niet. Zü zcidc inte gendeel: .„Karl Waldheim, of Johann Kruse, maar by voorkeur Karl Wald heim I" En dit wel, omdat pastorieën zel den zoo goed en zoo groot zijn, als Karl .Waldheims landgoed was, terwijl zij boven dien nog de onaangename eigenschap heb ben van na een zoogenaamd genade jaar" van de weduwe te worden afgenomen. Hier waren dus in deze zaak drie ver schillende personen betrokken. Bijgevolg één te veel. Het zou voor de menschhcid een weldaad zijn, indien zoo iets tusschen man en vrouw tot één persoon van beider lei geslacht beperkt kon worden. De der de, die 9toomis veroorzaakt, zou in de meeste gevallen in een vierde hart kun nen worden ondergebracht. Nu, misschien komt het nog eenmaal zoo ver, tegen den tijd, dat de spoorwegen ons gratis laten reizen en de dienstmeisjes zich 's Zondags niet meer als echte dames kleeden. Om echter in den trant van een moder ne novelle te blijven: er volgde nu een periode van betrekkelijke rust. Dominee Kruse preekte beter dan ooit, liet zich een eieujra toga maken, en zette in alle op-. zichten zijn beste beentje voor. Juffroüw Egeria ontwikkelde eensklaps ©en leven dige belangstelling voor het landbouwbe drijf, bood de zuster van den landeigenaar haar hulp bij het inmaken van doperwten en snijboonen aan en beijverde zich vóór den landeigenaar zelf met al de energie, die het streven van de moderne vrouw kenmerkt. De kerk verzuimde zij daarom volstrekt nog niet. Maar ook de stoom- dorschmachinc interesseerde haar leven dig. Wat Karl Waldheim zelf betrof, hij scheen meer over zijn paarden zich het hoofd te breken, dan voorloopig nog over trouwplannen. Maar hij lachte cn schertste gaarne, liet nooit een blik of een hand druk onbeantwoord, en leek voor een meisje, dat wist wat het wilde, niet onbe- reikbaar.J Élke veertien dagen vroeg Johann Krusc aan juffrouw Egeria, of zy nu omtrent haar gevoel reeds tot grootere klaarheid gekomen was. „Neen, nog niet," antwoordde zij dan tel kens. Haar hart was zoo wonderlijk on rustig. Niets is moeilijker dan een man tot vrijen te brengen, die.niet vryen wil; en ook een werkelijk achtenswaardig meisje ziet zich onder zekere omstandigheden vaak genoodzaakt, in haar loffelijk streven een weinig verder te gaan, dan een kleingees tige en afgunstige wereld gedoogt. Het gevolg hiervan ihelaas, dat zy in den kijker loopt en bet mikpunt wordt van, praatjes. Zoo drong dan *T>ok tot dominee Kruse's ooren de mare door, dat zyn Egeria het zeer beslist op den landeigenaar Waldheim voorzien had. Vol bittere smart vroeg hij haar ruiterlijk, of dit waar was. En zij keek hem aan met haar oogen, die zoo blauw waren als he^ blauwste meer; cn zij verklaarde het alta ivoor snooden, vuigen laster. In den beginne geloofde dc dominee haar. Hij vond er geen groot bezwaar in, aan een mooi jong meisje te gelooven, dat zijn eerste liefde in het leven was. Maar op een dag, toen hy voor Ege ria nu reeds een gansch jaar had gegloeid, zag hij haar, terwijl hij op zijn gcmecn- tcbezock was, met Karl Waldheim op een hooiwagen rijden; en Karl Waldheim had den arm om haar leest geslagen, vast en stevig, opdat zij niet van het voer zou afglijden, waarbij haar lieve, zoete ge zichtje straalde van erkentelijkheid. Toen brak er iets in des dominees ge moed. Hij zwoer juffrouw Egeria vurigen haat, cn hij genoot reeds by voorbaat van al de krenkingen, die hy in dc toekomst haar dacht aan te doen. Hij wilde aan Karl Waldheim zeggen wat voor soort meisje zij was, zoodat zij haar leven lang ongehuwd zou moeten rondloopcn en zich afbeulen, om in haar eigen onderhoud te voorzien. Hijzelf zou dan bjj dc spaarbank wat geld opnemen, en naar de hoofdstad gaan, en nog het hoogere theologische examen afleggen, en sport na sport de ladder der eer beklimmen, om met iets groots te eini digen. En als hij dan in zijn tolegante equw; page de pastorieën van zyn district af*j reed, zou hy op den straatweg een art. moedig gckleedc oude vrijster inhalen; en die armoedig geklecde oude vrijster zou Egeria Peters zijn; en dan zou hij haar vragen, of zy, zoo uit oude bekendschaft ook een eindje wou meerijden. En als. zij nu bijgeval toch nog mocht terugkomen, om weer zoete broodjes tQ bakken en goede vriendjes met hem tc zijn, dan zöu hij vreesclyk schamper en; sarcastisch tot haar zeggen: „Wel, juf*' frouw Egeria, hebt u nog tijd om my een blik te verwaardigen? Is mijnheer Waldheims hooi al binnengereden?" En als zij eindelijk misschien nogf met den een of anderen armen drommel trouw*1 de en gebrek leed, dan zou hij door aal* moezen en geschenken haar en haar kindo* ren vernederen. Met rijn eigen huwelijk zou hy wachten tot hij iets groots geworden was cn een adellyk meisje met veel geld en hoog geplaatste familie krijgen kon. En Egeria zou groen en geel worden van spijt, als zy in de couranten er van las. Ja. ja! Hy zou die kokette totaal ver* nietigen en onder den voet treden I Eigenlijk, wèl bekeken, was zij niet eens mooil Zy had een veel te kleinen neus, en veel te blauwe oogen onnatuurlijk blauw zelfs en veel te blonde haren, haast tot in het rossige! Waar had hij toch zyn oogen gehad, toen hy haar zoo beminnelijk cn aanbiddelijk vond? Drie weken lang hitste hij zichzelf in dezen trant op. Hij maakte zich wys, dat hy dc speelbal moest zyn geweest van een zinsbegoocheling, en dat hij in wer kelijkheid nooit van zyn leven een zicrj om haar had gemaald. Eigenlijk moest hij heel dankbaar zijn, dat hij goedschiks! van haar af was. Ja, hij vond, dat geen andere op dc wereld hem zulk een wel daad had kunnen bewijzen, als juist Ege ria Peters, toen zy hem bedroog. Hij ze gende haar daarvoor. Hy vroeg zich af, wat er wel van hem geworden zou zyn, indien hem het ongeluk getroffen had, dat zij hem had willen hebben. Hij vergeleek zichzelf met een tot het leven tcruggc- keerde; met iemand, die aan een vreesc- lijk gevaar nog ternauwernood was ont snapt. En terwyl hij zoo rondliep cn zichzelf den felsten haat en dc diepste verachting tegen haar inredeneerde, zie, daar kwam hij haar op een mooien zomerschen na middag op een stil paadje door een ko renveld tegen. Egeria had dien dag van 's heeren Karl Waldheims zuster dc vertrouwelijke mc- dcdecling ontvangen, dat haar broeder op reis ging, om zich met een vriendin zijner jeugd te verloven. En daarom zag zy nu den dominee mot dc oogen der liefde aan. „G—g—goeden dag juffrouw Ege ria!" En zij keek hem nog verliefder pog veel tcederdex,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 15