VOOR DEJEUGD
1ÊIDSCH DAGBIAD
No. 15074.
Woensdag* 14 April.
Otto met den baard.
Af
Zal ik jullie vortellm, boe ik negen gul
den uitgaf en er meer pleozier van Ihad,
dan kon/derden mij nu kunnen verschaffen,
want ik was toen pan elf jaar t
Mijn vriendinnetje, Greta Graaf, wier
ouders diobt bdj woonden, had vier gulden
vijftig gekregen en gewacht tot ik hetzelfde
bedrag had opgespaard, want wat denken
jullie, dat we wilden koopen? Een aap.
Wij gingen dua naar een dierenhandelaar,
doch heinas, wij hoorden daar dat een aap
veel meer moest kosten dan negen gulden.
De man scheen ons heel graag iets te wil
len verkoopen en daarom kochten wij, na
dat hij langen tijd gepraat had, een eek
hoorntje met kooi, waarvoor hij negen gul
den vroeg.
Het was een lief, zacht, bruin diertje
met mooie oogjes en Greta en ik waren
zeer tevreden over onzen koop.
Toen wij thuis kwamen en het diertje
eenigen tijd lang bekeken hadden, stelde
Greta voor, het deurtje te openen om het
diertje er uit te laten.
Ik was blij een gelegenheid te hebben, het
aan te raken; het zag er zoo zacht uit; ik
ging dus naar het deurtje van de kooi,
stak er mijn hand in en trachtte, het te
grijpen. Het wipte evenwel steeds op en
neer en ik kern het niet te pakken krijgen.
Eindelijk, toen ik moe was van de jacht
en mijn hand terug trok, om het deurtje te
sluiten, wipte het er uit en sprong de ka
mer rond als een wild dier, in plaats van
een lief, tam eekhoorntje.
O, o, wat een jacht wat dat, over de ta
fels, onder de stoelen en in de kachel. Ein
delijk toen wij bijna uitgeput waren van
het vliegen en lachen, want ik moet beken
nen, dat wij het heel aardig vonden, kreeg
ik hem te pakken en... hij mij ook. Wat een
beet gaf hij mij. Maar wij kregen het toch
in de kooi en ik begon te vinden, dat mijn
vinger mij erg pijn deed, en dat het een
ondeugend valsch beest was.
Daarom besloten wij het terug te bren
gen naar den. winkel en den man te vragen
ons een ander dier er voor in de plaats te
geven.
Greta had bet, geloof ik, liever gehou
den, want het bad haar niet gebeten, maar
daax ik de oudste was, gaf zij mij mijn
zin, wij brachten het dus terug en de win
kelier zei, dat hij ons een konijn er voor in
de plaats wilde geven. Wij vonden dat niet
veel in ruil voor een lief eekhoorntje- met
kooi, doch toen wij nog wijfelden, wat te
doen, voelde ik een hevigen pijn aan den
zeeren vinger en dat deed ons besluiten op
?het konijn, want wij veronderstelden, dat
dat toch wel niet bijten zou.
Een paar dagen lang waren wij zeer in
onzen schik met het konijn, en Greta hield
het in den tuin achter haar huis, maar
daar bad ik niet veel aan, daar ik het nu
niet keen zien en aaien, zoo cEkwijls ik wil
de; daarom ging Ut, zonder haar iets te
iftftr ffon winkel en vertelde den
man hoe bet zat. Hij was zoo vriendelijk
one twee kleintjes te willen geven voor het
eene grooie en daar ik dit veel eerlijker
vond en het Greta niet sohelen kon, ruil
den wij het voor twee kleine konijntjes. Ik
kocht voor twee kwartjes van den man
een houten doos en zette daar het mijne in.
Wij spraken af, elke week te ruilen, dan
eou het mijne ook eens in Greta's mooi hok
komen. Ik hield veel van mijn konijntje,
hoewel het stil was en niet wilde springen
zooals het eekhoorntje; het beet echter niet
en dat was veel waard
Een paar dagen later kwam Greta mij
vertollen, dat het hare een vervelend dier
was, en dat zij er veel liever een vogel
voor wilde hebben. Wij dachten er nog eens
over en vonden toch ook eindelijk dat er
aan konijnen niet veel aardigheid was en
dat het heerlijk zon zijn een vogel te heb
ben, <fie tjilpte en rond sprong. Wij had
den de konijnen eigenlijk niet graag willen
hebbendaardoor kwam het, dat ze ons zoo
gauw verveelden. Nu gingen wij den vol
genden dag na schooltijd dadelijk weer
naa rden winkel en vroegen den man, ons
een vogel te geven in ruil voor de konijn
tjes. Ik herinner mij, dat ik den man, die
ons zoo dikwijls liet ruilen, heel vriendelijk
vond, doch latex heb ik begrepen, dat bij
op die wijze uitstekende zaken maakte.
Wij haalden elk ons konijntje, want hij
zei, dat hij ons eon mooi en vogel zou geven.
De diertjes sahenen het heerlijk te vinden,
dat zij weer bij elkaar waren en toen ik ze
eoo vroolijk zag, speet het mij half, dat
wij er van scheiden moesten; maar toen liet
de man ons een (kanarie in mooie, vergulde
kooi zien, en zeide, dat wij die in ruil zon
den krijgen en wij zeiden gretig „ja", den
kende, dat hij meende, met kooi en al. Maar
helaas, het was een heel dure kooi en hij
kon ons den vogel alleen geven in een van
die leelijke houten kooien, die zoo wat aoht
stuivers kosten. Wij moesten hem nemen,
want de man bad de vogel er al in gedaan,
ik nam hem dus mee en hing hem voor het
venster, maar ik geloof, dat hij het niets
prettig vond zijn verguld- kooi te verlaten,
want hij bleef met het kopje in de veertjes
in een "hoekje zitten en zag er heel onge
lukkig uit.
Wij bleven er bij staan, hopende, dat hij
zich bewegen zou, maar den volgenden dag,
toen wij het eten kwamen brengen, zat het
nog altijd in zdjn hoekje. Hij zei nooit
„piet, piet"', zoo als andere aardige vogels
doen en het scheen, dat hij kwijnde.
Greta zei, dat hij in die kooi dood zou
gaan, wat mij een gevoel gaf of het wreed
was, hem daarin te houden en ik zei dat het
ons hetzelfde was of het in den winkel in
zijn vergulde kood zat, of hier dood ging.
Wij brachten hem dus weer terug en vroe
gen den man, hem weer in zijn mooie,
groote, vergulde kooi te zetten, daar het
in die kleine dood ging.
Wij waren er heel bedroefd om en vonden
het lang niet aardig, dat de winkelier zei:
„Maar jongejuffrouw, boe kon u denken,
dat zoo'n vogel in zoo n kleun kooitje
leven kon?'
Wij ftft.fr. hij hem ons niet had
moeten verkoopen, hij meende dat de
vogel niet in het leven kon blijven, maar
toen begon hij te Lachen en zai
„Ja, u hadt ook geen geld genoeg voor
een behoorlijke kooi."
Wij wildlon den winkel verlaten, heel be
droefd, boen de man, wien bet denkelijk
voor ons speet, zei:
,,Ik zal u een paar ©oudvissoben voor dea
vogel geven, jongejuffrouw."
Dit aanbod vToolijkt-e ons nogal op, tot
dat wij bedachten, dat wij een kom moesten
hebben, om de vischjes in to doen en nu de
man al zooveel moeite voor ons gedaan had,
wilden wij niet weigeren. Wij hadden ons
zakgeld en kochten daarvoor een kom. De
goudvisscben werden er in gedaan en het
geld betaald. Maar juist, toen wij den win
kel uitgingen, ontglipte de kom aan Greta's
handen en viel op den vloer in gruizele
menten.
De winkelier was geloof ik boos over den
vuilen boel, dien wij gemaakt hadden, want
hij zeide nogal scherp:
„Nu, dag jonge dames, een duidelijke
wenk voor ons, bm heen te gaan,"
Ik was blij, dat ik er uit was eu het laat
ste wat wij zagen, was de man, die de stuk
ken glas opraapte en een der goudvisschen
in een andere kom met water deed.
Het andere arme diertje had een glas
scherf in den kop gekregen.
Jullie ziet dus, dat wij voor onze negen
gulden niet veel hadden, doch ik geloof, dat
het ons Leerde in het vervolg na te denken,
voor wij ons geld nitgaven aan dingen, die
wij eigenlijk niet noodig hebben. Het was
immers een aap geweest, dien wij hadden
willen koopen, geen ander viervoetig dier.
ook geen vogel en evenmin een visch.
In de tweede helft der tiende eeuw had
Qtto de Tweede, de keizer van Dujtach-
land, d© hertogen van Beieren en Bobemen
overwonnen, de Italianen onderworpen en
behalve de Bohemere, de Denen en Bolen
tot het Christendom ge bi aoht. Een man,
die trotsoh op zijn werk kon zijn, zou men
zeggen. Het vreemde van de zaak was
eohter, dat Otto de Groote nergens trotsoh
op was dan op zijn rooden baard, die tot
op zijn gordel afhing. De uitdrukking „"bij
mijn baard" is van hem afkomstig. Als hij
namelijk bij zijn baaid gezworen had, dan
moest al het andere daarvoor wijken.
Een voorbeeld daarvan 1
Otto had zich van Milaan meester ge
maakt en was van plan naar Duitsohlana
terug te keeren, toen hij, een aer pleinen
overstekende, werd aangehouden door eer
vrouw, die een klacht inbracht tegen een
Milaneeschen lakenwever.
„Sire/' zeide deze vrouw, „gij ziet in
mij een zwaar beproefde weduwe. Met wij
len mijn man dreef ik handel in geweven