WEER RIJMPJES.
Zonnetje rood,
Binnen drie dagern Oostenwind,
Of regen in de «loot.
Al- is de donder nog too kloek,
Hij brengt den wind weer in sjn boek.
flneeuw op 't land,
De wind van allen leanti
Zuidwest met snee(uw\
Koordooet in Zee.
Meeuwen op 't land,
Storm achter de h&ndU
Een liggende maan
Doet teelui staan.
Open winters,
Measchenvorslindera.
Een natte Maart en droge April,
Dan hebben de boeren 't naar hun wil
Ala slakken en padden kruipen,
Zal het zeker spoedig gaan druipen.
Wanneer de rook naar de aarde slaat,
Is 't zeker, dat het reegneA gaat.
Kwaakt de kiktorsch in het meer,
Is een bode van mooi weer.
Als de zon klaar ondergaat,
"Helder 't torenklokje slaak,
Dan mooi weer te wachten staal
Vliegen katten wild door 't huis,
Denk dan maar: dat is niet pluist
Kraken deur en kast geducht,
Wind is er dan in de lucht.
Knapt de kachel 's winters
Dan voorspelt dit vriezend
Als de spinnen loopen gaan,
Breekt er zeker dooiweer aan.
Oostenwind met regen,
Staat bij drie, dan staat bq
Een kring om de maan,
Die kan vergaan;
Maar een kring om de zon,
Daar schreden vrouw en hinders
De Chineesche maar.
Dr. Geil, een Amerikaan, heeft een reis
gemaakt langs den grooten, beroemden Chi-
neeschen muur, waarover hij in de ,,Shang
hai Times" het volgende mededeelt:
Vun "Schanhaikwan aan de Gele Zee tot
aan Haiyukwan (aan de grens van Ooet-
Turkerstan en de provincie Kansu) heb ik
den muur in zijn geheele lengte gevolgu en
hem overal nauwkeurig opgenomen.
Het is een der meest wonderbare werken,
door menschenhanden verrioht, en eenig in
zajjj soort. Geen enkele Staat kan een grens-
lijaie aanwijzen van zulk een lengte. Op vele
plaatsen is het landschap, dat door den
muur doorsneden wordt, van indrukwek
kende schoonheid, en vooral is dit het ge
val op de Oostelijke helft, waar ik mij eeas
langs een weg van meer dan honderd kilo
meter bevond te midden eener prachtige na
tuur. Het is mijn overtuiging, dat wij ifiet
ver meer verwijderd zijn van den tijd,
waarin de wereldreizigers, die Oost-Azië be
zoeken, de steeds opnieuw doorkruiste stro-
ken zullen verlaten en meer de binnenlan
den van China, met de prachtige natuur,
zul Ion bezoeken.
De moeilijkheden van zulke tochten zijn
altijd zeer overdreven voorgesteld. Dit is
mi reeds mijn tweede reis geweest in het
hartje van het Qemelsche Rijk en beide
keeren heb ik overal de grootste welwil
lendheid ondorvonden. Den eersten keer
werd ik vergezeld door een mandarijn en
onderscheidene soldaten, maar bij de laat
ste reis had ik niet zulk een geleide en toch
ging alles uitstekend. Wanneer ik een of
andere inlichting noodig had, wendde ik
mij maar tot de beambten van het district,
die terstond aan mijn wenschen voldeden.
Ongeveer 300 kilometer van den muur
zijn niet op de kaart te vinden en moeten
dus worden bijceteekend. De geheele lengte
zal ongeveer 4J,000 kilometer bedragen,
maar dit is slechte een voorloopige schat
ting. Bij zulk een verbalende lengte kan m n
niet verwachten, dat de geheele muur, wel
ke voor een gedeelte door dun-bevolkte
streken loopt, zich overal in goeden staat
bevindt. Op eenige plaatsen is hij inge
stort en op andere ontbreken de steen en
borstweringen.
Ik was niet weinig verrast, toen ik in
de afgelegen provincie Kansu een groot©
stalen brug zag en een tram en eJectrisch
licht. Eon jonge Amerikaansche ingenieur
heeft dez© Weötersch© beschaving daar in
gevoerd.
ALLERLEI.
Een slachtoffer van de gezondheid.
„We aijnne motte verhuize, meneer, en
om u de waarheid te zegge, synne we glad
uit ons „doen". Twee en dertig jaar heb
'k op 't hoffie gewoond, van me trouwe ai
en me kindere zijn er gewonne en gehore,
met God en met eere. 'k Ben een vrouw op
jaje onn Wat zeg-u? Of 'k er spijt van
heb?.... As hare op me hoofd. Maar dat
zit 'm in de polletiek, meneer, omdat de
State-Generaal an de stad gezeid het, dat
allo ouwe huissies motu afgebroko worre.
En jawel, cp 'n goeie dag, me lieve menach,
kwamme d'r drie heere van de bouwperlis-
•ie, nette vertzoendelijke mensche, hoor...
en die bebbe alles bij me opgemete... van
komsa.... Me bes tee was ongezond zeeë 2©
en toch slaap 'k er al twee en dertig jaar
in met Bram en nooit zóóveel van gewete...
ziet u, nooit zóóveel... We hebbe er altijd
prettig gewoond al zeg 'k et selvers en we
hadde acht kindere. En m© wasschie heb 'k
altijd lekker an de deur gedaan en plasse..*
plas se., zoo hard as 'n mensch wou. Leka-
zie?... Nee, grut nee, dat vroege me de hee
re van de perlissie ook. 'k Ben 'n mensch
op jare, meneer, maar 'k heb nog nooit
lekazie gehad, nee... dan zou 'k motte lie
ge en daar ben 'k gamschelik niet in groot
gebrocht. En me ouste jonge hield z'n dui-
fies en je kon je goed zoo lekker droge en
'k had 'n lekker bleekie en 's zomers had
uwé de zonneblomme is motte zien. 't Heele
hoffie was er jaloers op. En plasse, meneer,
niemand stootte z'n neus an 't water, dat je
weg smeet..."
,,En nu?"
„Nu? 'k Zit nou op 'n achterkamer van
een tweede verdieping en 'k mot 55 stui
vers verwone... dat is 'n kwartje meer. En
me wasschie mot 'k in me kamer doen en
dat stinkt, al is een mensch geen vuilik.
En je zit maar tegen de huize te koeke
loer© en de frissche lucht, die we op 't hof
fie hadde, sijn we kwijt. Nee, mensch,
praat er nie van... 'k had altijd gehoopt,
dat 'k er nog is afgedrage had geworre....
't Is 'n rare tijd togenswoordig, meneer,
en se motte toch 's met ons rekening houe...
Maar we motte beruste, me lieve
't is allemaal voor de gezondheid...*
Be bokternkBepe*
In 'n dorp, aait hail ver hier
Huil lest 'u doomnei 'u preek,
Over de Zending gong 't in Aofrikao
En hou 't door ale© leek.
Hij haolde uut van hebbiedaor:
Dei haideas wazzen lelk en kwaod,
Ze vratten na it aanders as menakevlote
En lui pen naokend over straok
En veuraan in de kerke sat
Mietje mit heur xusaie-eo d'aolen,
En tou ze dat heurde wol se van sc
Hear h&andjes veur d' ogen haolen.
En tou ze uao kerke naar huus ton
Tou zee ze tegen beur vaor:
„Wat doomnei zegt het van dei la,
Is dat verachtig waor
„Hebben dei lu d&or gain bokaem aan,
En gain jaze of gain vest?"
En vaoder zee: „Geleuf 't m&or,
De doomnei wait dat bestT
„As dei lu den niks draogen, wicht**,
Zee Mietje tegen l.eur zussie,
„Waorom dut vaodor den altied
Ain boksemknope in 't bussi©?*'
Raak. Een dikke heereboer ontmoet
te op een veetentoonstelling den school
meester van zijn dorp.
Hij meende eens erg aardig te dj»
riep den onderwijzer der jeugd toe: „Wat
doe jij op de tentoonstelling? Een school
vos heeft toch geen veratand van rundvee 1"
„Ik had gehoord", zei d© onderwijzer,
„dat hier ook ossen zonder horen© té zien
waren, en daarvan heb ik me nu over
tuigd."
Onlangs stond in een plaatselijk blad de
volgende vraag t© lezen: Kan iemand mij
den naam van den luchtschipper opgeven,
die Donderdag over het dorp i© gekomen
ep een zak zaad heeft leeggegooid preciea
in mijn schoorsteen, zoodat- een vruchten-
taart totaal bedorven is?
Eenvoudige logioa. Kelluer
(tot gast): ,/t Spijt me, maar w© hebben
geen kleine porties."
Ga'st: „Waarom niet?"
K e 11 n e r„Omdat we geen groote heb
ben."
In de school. „Stomme jongen,
hier heb je een oent, maak dat je weg komt
en koop er hersens voort"
„Moet ik in den winkel zeggen, dat «e
voor u zijn, meester?"
„U bent 'n aap, meneer V*
„Dat ia niet vleiend voor mij."
„Neen, maar voor d© apen nog minder."
Te slecht. Een jong echtpaar
vraagt aan den conducteur een aparteo
coupé, waarvoor de conducteur met eenige
sigaren wordt beloond.
Plotseling gaat, eenige stations verder,
de deur van den coupé open en de conduc
teur roept:
„Ik heb ©r twee van gerookt. Er uit 1
En gauw wat!"
Zij: „Ach, Henri, ik geloof, dat je me
niet meer liefhebt 1"
Hij: „Wel, kind, ik begin je nou juist
pas goed lief te krijgen."
Z ij„O Henri, maar dan heb j© m© «on
der liefde getrouwd."
Huurder: „Het tocht zoo in huls,
dat mijn haar me om de oorea waait 1"
Huisbaas: „Welnu, laat uw haal!
dan knippen 1"